ECLI:NL:RBGEL:2014:3129

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
AWB_ZUT_12_1602
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake aanvraag WW-uitkering en buitengewone natuurlijke omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de aanvraag van een WW-uitkering door eiser, die werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had zijn aanvraag ingediend op grond van artikel 18 van de Werkloosheidswet (WW), maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde dat er sprake was van buitengewone natuurlijke omstandigheden door regenval op bepaalde dagen in januari 2012, waardoor hij niet kon werken. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak geoordeeld dat de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever in de CAO voor Hellende daken was uitgesloten en dat het Uwv het gebrek in het besluit niet had hersteld.

De rechtbank heeft de neerslaggegevens van www.infoplaza.nl beoordeeld en geconcludeerd dat op 18 en 19 januari 2012 sprake was van buitengewone natuurlijke omstandigheden, terwijl dit niet het geval was op de andere dagen. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor de data 18 en 19 januari 2012, maar de rechtsgevolgen voor de andere data in stand gelaten. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van buitengewone natuurlijke omstandigheden voor het verkrijgen van een WW-uitkering en de rol van de rechtbank in het beoordelen van de feiten en omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser toegewezen, wat een belangrijke overweging is in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1602

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A.E. Thijssen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiser en zijn werkgever om een uitkering ingevolge artikel 18 van de Werkloosheidswet (WW) ingaande 9 januari 2012 afgewezen.
Bij besluit van 3 september 2012 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Namens eiser is voorlopig beroep ingesteld. Bij brief van 25 oktober 2012 heeft mr. A.E. Thijssen, advocaat te Nijmegen, zich als gemachtigde van eiser gesteld
.Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Bij brief van 8 april 2013 heeft eiser nadere stukken ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 18 april 2013, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Prins.
Bij tussenuitspraak van 9 augustus 2013 heeft de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verweerder in de gelegenheid gesteld het in die tussenuitspraak omschreven gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Bij brief van 12 september 2013 heeft verweerder schriftelijk gereageerd. Op 28 oktober 2013 is namens eiser gereageerd op het nadere standpunt van verweerder. Na toestemming van partijen als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
2.
Voor een weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, het wettelijk kader, de grondslag van het geschil en de standpunten van partijen, verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak van 9 augustus 2013.
3.
Met de tussenuitspraak van 9 augustus 2013 is verweerder in de gelegenheid gesteld alsnog te beslissen of op 9, 12, 18, 19, 20, 23 en 26 januari 2012 sprake was van buitengewone natuurlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 18 van de WW en dit standpunt te motiveren.
4.
Verweerder heeft zich in de brief van 12 september 2013 op het standpunt gesteld
dat de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever pas vervalt indien als gevolg van regen in één jaar meer dan 22 dagen niet kan worden gewerkt. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 januari 1981 (gepubliceerd in RSV 1981/126). Nu dat aantal dagen in de onderhavige situatie nog niet is bereikt, kan volgens verweerder in het midden worden gelaten of op genoemde data in januari 2012 sprake was van buitengewone natuurlijke omstandigheden en blijft de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever in stand. Verweerder ziet daarom geen aanleiding om terug te komen op het bestreden besluit.
5.
Namens eiser is betoogd dat verweerder, anders dan in het bestreden besluit, thans erkent dat regen in beginsel kan worden aangemerkt als buitengewone natuurlijke omstandigheid. Verder is eiser van mening dat verweerder zich niet kan beroepen op voormelde uitspraak van de CRvB, omdat de omstandigheden in die zaak teveel verschillen van die in de voorliggende zaak.
6.
De rechtbank overweegt dat de uitspraak van de CRvB van 20 januari 1981 de afwijzing van een WW-aanvraag betreft van een meewerkend directeur van een schildersbedrijf in verband met de langdurige en strenge vorstperiode in de winter 1978/1979. De CRvB overweegt - kortgezegd - dat een verhindering tot werken als gevolg van weersomstandigheden, die buitengewoon lang duurt, niet meer tot het normale bedrijfsrisico behoort. Wannéér er sprake is van een zodanige buitengewoon lange duur van verhindering tot werken als gevolg van weersomstandigheden, hangt naar het oordeel van de CRvB af van wat in de bedrijfstak van de betreffende onderneming als de redelijkerwijs te verwachten omvang van verhindering tot werken als gevolg van weersomstandigheden gedurende een seizoen dient te worden aangemerkt. Vervolgens heeft de CRvB op basis van de hoogte van een premie die aan een voor de bedrijfstak ingesteld risicofonds moet worden betaald (zijnde nagenoeg 1 maand loon, gelijk te stellen met 22 werkdagen) geoordeeld dat de eerste 22 werkdagen tot het normale bedrijfsrisico van de werkgever behoren. De daaropvolgende dagen komen naar het oordeel van de CRvB voor rekening van de uitkeringsinstantie.
7.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2.3 van de tussenuitspraak, in navolging van verweerders standpunt in het bestreden besluit, zonder voorbehoud geoordeeld dat de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever in de CAO voor Hellende daken is uitgesloten. Er bestaat geen aanleiding om op dit oordeel terug te komen. Het standpunt van verweerder dat de werkgever van eiser gehouden is hem het loon door te betalen is derhalve onjuist. Verweerder kan zich niet beroepen op voormelde uitspraak van de CRvB, aangezien in die zaak geen sprake was van een dergelijke CAO-bepaling.
8.
Verweerder heeft erkend dat regen als buitengewone natuurlijke omstandigheid kan worden aangemerkt, maar heeft, ondanks de expliciete opdracht in de tussenuitspraak, geen oordeel gegeven over de vraag of daarvan sprake was op genoemde dagen in januari 2012. De rechtbank zal daarom, mede gelet op de finalisering van het geschil, op dat punt zelf een oordeel geven.
9.1
Eiser stelt primair dat op al deze dagen sprake was van onwerkbaar weer. Daartoe is gesteld dat het werken op hellende daken bij neerslag voor dakdekkers levensgevaarlijk is omdat de daken door de natheid spekglad worden. Daarbij is het niet van belang hoe hevig en/of hoe lang het heeft geregend, aangezien ook al bij een korte bui gladheid en onherstelbare schade ontstaat. Eiser wijst er voorts op dat rietdekkers geen gebruik kunnen maken van hulpmiddelen om weersonafhankelijk te werken. Subsidiair is eiser van mening dat in ieder geval op 18 en 19 januari 2012 sprake was van onwerkbaar weer, aangezien het toen buitenproportioneel veel en lang heeft geregend.
9.2
Eiser heeft in dit verband de volgende neerslaggegevens ingebracht. Deze zijn afkomstig van www.infoplaza.nl, de bron die ook verweerder in dit soort situaties gebruikt.
De hoeveelheid en de duur van de neerslag behoren bij de postcode van het gebied waarin eiser op de betreffende datum had willen werken. Het districtsgemiddelde is afgeleid uit een langjarig maandgemiddelde voor het betreffende district.
Datum hoeveelheid duur neerslag districtsgemiddelde
neerslag (in mm) (in minuten) per dag in mm.
9-1 1.7 246 2.8
12-1 3.3 186 2.8
18-1 3.0 498 2.2
19-1 12.8 510 2.2
20-1 4.3 180 2.3
23-1 3.3 162 2.2
26-1 1.6 180 2.2
9.3
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de tekst van artikel 18 van de WW slechts aanspraak kan bestaan op uitkering ingeval van buitengewone natuurlijke omstandigheden. Dit brengt mee dat er op de betreffende dag en locatie een substantieel verschil dient te zijn geweest tussen de feitelijke omstandigheden en het (langjarig) gemiddelde voor die dag en locatie. Namens eiser is in dit verband ter zitting erkend dat bovengenoemde gegevens niet aangeven op welke tijdstippen het heeft geregend.
Verweerder heeft de juistheid van die gegevens niet betwist, maar wel kanttekeningen geplaatst bij de conclusies die daaruit kunnen worden getrokken. Aan de duur van de regenval, zoals hierboven aangegeven, komt naar het oordeel van de rechtbank slechts relatieve betekenis toe, aangezien gegevens over het langdurig gemiddelde ontbreken. Uit de beschikbare gegevens van www.infoplaza.nl blijkt dat op 20 en 23 januari 2012 niet uitzonderlijk veel of lang geregend heeft. Ook op 9, 12, en 26 januari 2012 wijkt de feitelijke regenval in millimeters niet substantieel af van het langjarige gemiddelde. Naar het oordeel van de rechtbank kan het subsidiaire standpunt van eiser worden gevolgd en was uitsluitend op 18 en 19 januari 2012, gelet op de langdurige hoeveelheid neerslag, sprake van buitengewone natuurlijke omstandigheden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de vochtigheid op die dagen, gelet op de winterperiode, zodanig was dat eiser als gevolg daarvan niet heeft kunnen werken.
10.
Gezien het vorenoverwogene komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit, voorzover betrekking hebbend op de data 9, 12, 20, 23 en 26 januari 2012, wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb moet worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
11.
Voorts komt de rechtbank op grond van het vorenoverwogene tot de conclusie dat het bestreden besluit, voorzover betrekking hebbend op de data 18 en 19 januari 2012, wegens strijd met artikel 18 van de WW voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien omdat voor de bepaling van het recht op WW-uitkering van eiser op 18 en 19 januari 2012 nog diverse gegevens (zoals dagloon) nodig zijn, welke thans ontbreken. Verweerder zal in zoverre een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Verweerder dient daarbij tevens te besluiten over de veroordeling in de proceskosten in bezwaar en het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
12.
Er is aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de in beroep gemaakte proceskosten van eiser. Met toepassing van het per 1 januari 2014 geldende Besluit proceskosten bestuursrecht worden ter zake van rechtsbijstand 2½ punten (beroepschrift 1 punt, verschijnen zitting 1 punt en schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus ½ punt) toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, voor zover betrekking hebbend op de data 9, 12, 20, 23 en 26 januari 2012, in stand blijven;
- draagt verweerder op om met betrekking tot de data 18 en 19 januari 2012 een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 42,00 aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.217,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Vermeulen, rechter, in tegenwoordigheid van
M.G. van Engelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.