ECLI:NL:RBGEL:2014:3140

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 mei 2014
Publicatiedatum
15 mei 2014
Zaaknummer
05/820061-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop

Op 16 september 2013 vond er een tragisch verkeersongeval plaats in Nijmegen, waarbij de verdachte, als bestuurder van een Citroën, betrokken was. De verdachte reed over het Keizer Traianusplein en negeerde een rood verkeerslicht, wat leidde tot een aanrijding met een fietser, de heer [slachtoffer], die van rechts kwam. De fietser raakte ernstig gewond en overleed enkele uren later in het ziekenhuis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos en onoplettend had gereden, aangezien hij het verkeerslicht oranje zag en niet remde, maar in plaats daarvan zijn snelheid verhoogde. Dit gedrag werd gekwalificeerd als grove schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

Tijdens de rechtszaak op 2 mei 2014 werd de verdachte bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.A. Koers. De officier van justitie, mr. G. Dankers, eiste een taakstraf van 240 uur, een geldboete van € 1.000,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 24 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor een mildere straf, stellende dat de verdachte slechts een aanmerkelijke verkeersfout had gemaakt en dat hij berouw toonde voor zijn daden.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen een verkeersfout had gemaakt, maar dat zijn gedrag als zeer onvoorzichtig en onoplettend moest worden gekwalificeerd. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 240 uur, een geldboete van € 1.000,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 24 maanden, met een voorwaardelijk deel van 18 maanden. De rechtbank benadrukte dat de gevolgen van het ongeval onherstelbaar waren en dat de verdachte een zorgplicht had jegens andere verkeersdeelnemers. De uitspraak werd gedaan op 16 mei 2014.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/820061-14
Datum zitting : 2 mei 2014
Datum uitspraak : 16 mei 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
Raadsman: mr. W.A. Koers, advocaat te Leusden.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 september 2013 te Nijmegen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Citroen, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, Keizer Traianusplein, ter hoogte van de kruising met de Nieuwe Ubbergseweg,
roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden,
hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
aldaar heeft gereden met een snelheid van ongeveer 50 km/u, en/of
(daarbij) niet althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen weggedeelte van die weg en/of die kruising en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(vervolgens) in strijd met artikel 62 van het Regelement verkeersregels en verkeerstekens 1990, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet is gestopt voor het voor zijn rijrichting bestemde driekleurige verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, en/of
(vervolgens) nabij/op die kruising, toen het voor hem van toepassing zijnde verkeerslicht reeds rood licht uitstraalde zijn snelheid heeft verhoogd, en/of
(daarbij) bij het naderen van die kruising een fietser, welke van rechts over (het fietspad van) de Nieuwe Ubbergseweg naderde, niet (tijdig) heeft waargenomen, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die van rechts komende fietser, en/of
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander, te weten [slachtoffer], werd gedood;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt, dat:
hij op of omstreeks 16 september 2013 te Nijmegen als bestuurder van een voertuig (personenauto, Citroen, kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de weg, Keizer Traianusplein ter hoogte van de kruising met de Nieuwe Ubbergseweg,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
aldaar heeft gereden met een snelheid van ongeveer 50 km/u, en/of
(daarbij) niet althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen weggedeelte van die weg en/of die kruising en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(vervolgens) in strijd met artikel 62 van het Regelement verkeersregels en verkeerstekens 1990, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet
is gestopt voor het voor zijn rijrichting bestemde driekleurige verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, en/of
(vervolgens) nabij/op die kruising, toen het voor hem van toepassing zijnde verkeerslicht reeds rood licht uitstraalde zijn snelheid heeft verhoogd, en/of
(daarbij) bij het naderen van die kruising een fietser, welke van rechts over (het fietspad van) de Nieuwe Ubbergseweg naderde, niet (tijdig) heeft waargenomen, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die van rechts komende fietser, en/of
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 2 mei 2014 ter openbare terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. W.A. Koers, advocaat te Leusden.
De officier van justitie, mr. G. Dankers, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 16 september 2013 reed verdachte in zijn auto (merk Citroën met het kenteken [kenteken]) over het Keizer Traianusplein, gelegen in de bebouwde kom van de gemeente Nijmegen.
De rijbaan van het Keizer Traianusplein kruist met de Nieuwe Ubbergseweg. Op het fiets-/bromfietspad van deze weg reed [slachtoffer] op zijn fiets, komende van rechts. Bij het oversteken van de kruising die wordt gevormd door het Keizer Traianusplein en de Nieuwe Ubbergseweg is deze fietser in botsing geraakt met de auto van verdachte [2] . Door deze aanrijding heeft [slachtoffer] ernstige verwondingen opgelopen waaraan hij enige uren na aankomst in het ziekenhuis is overleden. [3] Het verkeer op de kruising van het Keizer Traianusplein en de Nieuwe Ubbergseweg wordt geregeld door middel van een verkeersafhankelijke verkeerslichtinstallatie. Op het moment dat de heer [slachtoffer] een aanvang maakte met het oversteken van de kruising straalde het voor zijn rijrichting bestemde verkeerslicht groen licht uit. [4] Voordat verdachte het voor zijn rijrichting bestemde verkeerslicht heeft gepasseerd, is hij over een tweetal zogenoemde detectielussen gereden. Op het moment dat hij over de eerste detectielus reed, straalde het verkeerslicht oranje licht uit. Deze detectielus is gelegen op een afstand van ongeveer 57,20 meter tot de voor verdachte bestemde stopstreep. Op het moment dat verdachte over de tweede detectielus reed, straalde het verkeerslicht rood licht uit. Bij het verlaten van de tweede detectielus bevond verdachte zich nog minimaal 5,90 meter vóór de stopstreep. [5] Ter plaatse van deze kruising geldt voor personenauto’s een toegestane maximumsnelheid van 50 km/h. [6] Verdachte reed aanvankelijk met een snelheid van ongeveer 50 km/h. [7] Bij het naderen van het verkeerslicht heeft verdachte gas bij gegeven [8] .
Het zicht van verdachte werd ter plaatse niet belemmerd, beperkt of gehinderd. [9]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Daartoe heeft zij gesteld dat verdachte, toen hij zag dat het verkeerslicht oranje was, niet alleen verzuimd heeft te stoppen, maar zelfs extra gas heeft gegeven en sneller is gaan rijden. Vervolgens is hij door rood licht gereden en heeft hij niet goed om zich heen gekeken, terwijl het een onoverzichtelijke kruising betreft waarvan verdachte wist dat er zich ook fietsers bevinden. De officier van justitie duidt deze handeling van verdachte als een grove verkeersfout en concludeert dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder te noemen: WVW 1994).
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op de ontruimingstijd van het kruisingsvlak in kwestie, welke blijkens het proces-verbaal van Verkeers Ongevallen Analyse d.d. 20 november 2013 (verder te noemen: het proces-verbaal van VOA) zes seconden bedraagt, bestaande uit een oranjefase van het voor de rijrichting van verdachte bestemde verkeerslicht van drie seconden en een ontruimingsfase van drie seconden waarin zowel het verkeerslicht van de rijrichting van verdachte als het verkeerslicht van de rijrichting van de heer [slachtoffer] rood licht uitstralen. De verdediging heeft becijferd dat deze ontruimingstijd, mede gelet op de reactietijd en de remweg van de automobilist, zodanig kort is dat een aanrijding met een fietser die bij groen licht direct de kruising oversteekt, nauwelijks is te voorkomen. Dit in aanmerking nemende, moet volgens de verdediging het te maken verwijt worden aangemerkt als een ernstige inschattingsfout, die niet meer dan aanmerkelijke schuld kan opleveren.
Beoordeling door de rechtbank
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, is vereist dat het rijgedrag van verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Verdachte heeft, toen hij bij het naderen van de voormelde kruising zag dat het verkeerslicht oranje licht uitstraalde, niet direct geremd om zijn auto vóór de stopstreep tot stilstand te brengen. Blijkens het proces-verbaal van VOA straalde het verkeerslicht op het moment dat verdachte de eerste detectielus opreed reeds oranje licht uit en vanaf dat moment bestond voor verdachte nog een afstand van ongeveer 43 meter tot de stopstreep om tot stilstand te komen. , Rekening houdende met de reactietijd is de rechtbank van oordeel - overeenkomstig de conclusie in het VOA-proces-verbaal - dat gematigd remmen zou hebben volstaan om op een veilige en verantwoorde wijze te stoppen. [10] Verdachte heeft echter niet geremd, maar in plaats daarvan zijn snelheid verhoogd. Aldus heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust het onnodige risico genomen dat het verkeerslicht bij het passeren daarvan reeds rood licht zou uitstralen en dat andere verkeersdeelnemers uit andere rijrichtingen zich gelijktijdig met verdachte op het kruisingsvlak zouden begeven. Dit risico heeft zich ook verwezenlijkt. Bovendien heeft verdachte bij het naderen van de kruising en vervolgens bij het oprijden van het kruisingsvlak onvoldoende oplettendheid betracht. Immers, hij heeft wel aan de rechterkant de kruising auto’s zien staan, maar de van rechts komende fietser heeft hij niet gezien. Verdachte had wel goed zicht op zowel de kruising als de fietsoversteekplaats. [11] Van verdachte had mogen worden verwacht dat hij onder voornoemde omstandigheden voorzichtiger en oplettender was geweest, te meer nu hij bekend was met de situatie ter plaatse [12] en hij er dus rekening mee moest houden dat verkeer van verschillende kanten kon komen.
Door in de gegeven omstandigheden bewust risico’s te nemen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank op zeer onvoorzichtige en onoplettende wijze aan het verkeer
deelgenomen en een ongeval veroorzaakt, waardoor de heer [slachtoffer] om het leven is gekomen.
De rechtbank gaat voorbij aan het in dit verband door de verdediging gevoerde verweer dat, gelet op de ontruimingstijd op het betrokken kruisingsvlak, gesproken moet worden van een aanmerkelijke verkeersfout. Zelfs al zou de ontruimingstijd erg kort zijn, dan nog ontslaat dit verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet van zijn zorgplicht jegens andere verkeersdeelnemers die hij als bestuurder van een personenauto heeft te betrachten.
De rechtbank concludeert dat verdachte schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 draagt aan de aanrijding met de heer [slachtoffer]. Het betreft grove schuld.
Tot slot overweegt de rechtbank nog dat naar haar oordeel niet bewezen kan worden dat verdachte nabij de kruising van het Keizer Traianusplein met de Nieuwe Ubbergseweg zijn snelheid verder heeft verhoogd toen het voor hem van toepassing zijnde verkeerslicht reeds rood licht uitstraalde. Hiervoor kan niet voldoende steun worden gevonden in de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, nu uit de verklaring van verdachte niet meer kan worden herleid dan dat hij zijn snelheid verhoogde op het moment dat het verkeerslicht oranje was.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 16 september 2013 te Nijmegen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Citroën, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, Keizer Traianusplein, ter hoogte van de kruising met de Nieuwe Ubbergseweg, zeer onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden,
hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd,
aldaar heeft gereden met een snelheid van ongeveer 50 km/u, en
(daarbij) in onvoldoende mate op het voor hem gelegen weggedeelte van die weg en die kruising en het overige verkeer heeft gelet en is blijven letten, en
in strijd met artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet is gestopt voor het voor zijn rijrichting bestemde driekleurige verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, en nabij die kruising zijn snelheid heeft verhoogd, en
(daarbij) bij het naderen van die kruising een fietser, welke van rechts over
(het fietspad van
)de Nieuwe Ubbergseweg naderde, niet heeft waargenomen, en
vervolgens is gebotst tegen die van rechts komende fietser, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander, te weten [slachtoffer], werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, eventueel te vervangen door 120 dagen hechtenis, en tot betaling van een geldboete van € 1.000,-, bij niet-betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat een ontzegging van de rijbevoegdheid zal worden opgelegd voor de duur van één jaar. Bij het formuleren van deze eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de gemaakte verkeersfout, de blanco justitiële documentatie van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Hoewel de geldende OM-richtlijnen in dit geval een gevangenisstraf voorschrijven, acht de officier van justitie een dergelijke straf, mede gelet op de berouwvolle houding van verdachte ter zitting, in dit geval niet passend.
Het standpunt van de verdediging
Nu naar het oordeel van de verdediging van niet meer dan een aanmerkelijke verkeersfout sprake is, dient de straf te worden gematigd. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte nooit eerder een ongeval heeft veroorzaakt, dat hij besef toont van het leed dat hij heeft veroorzaakt en dat hij er veel verdriet van heeft dat door zijn toedoen iemand is overleden. Voorts moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte een baan heeft en dat hij door een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid het risico loopt die baan kwijt te raken. Om die reden zou een ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk moeten zijn.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd
25 maart 2014.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft op 16 september 2013 in Nijmegen als bestuurder van een personenauto op zeer onvoorzichtige en onoplettende wijze aan het verkeer deelgenomen en een ongeval veroorzaakt door een grove verkeersfout. De heer [slachtoffer] heeft als gevolg van de botsing met de auto van verdachte ernstige verwondingen opgelopen waaraan hij later is overleden. Dit gevolg is onherstelbaar en vreselijk voor alle betrokkenen, vooral voor de nabestaanden van de heer [slachtoffer].
De rechtbank is zich bewust van de gevolgen die het ongeval ook voor verdachte heeft meegebracht. Zoals ter terechtzitting zichtbaar was, lijdt verdachte onder die gevolgen. Hij heeft zich voorts berouwvol getoond en laten zien dat hij besef heeft van het grote leed dat hij de nabestaanden van de heer [slachtoffer] heeft berokkend. Deze omstandigheden, alsmede het feit dat sprake is van een blanco justitiële documentatie, zal de rechtbank meewegen bij de strafbepaling. Anderzijds zal de rechtbank dienen mee te wegen dat verdachte het ontstaan van het ongeval in ernstige mate kan worden verweten.
Ten aanzien van de gevorderde taakstraf en geldboete zal de rechtbank de officier van justitie volgen, met dien verstande dat betaling van de geldboete in termijnen wordt toegestaan. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het feit een ontzegging van de rijbevoegdheid van langere duur rechtvaardigt. Wel ziet de rechtbank aanleiding in de persoonlijke omstandigheden van verdachte de rij-ontzegging grotendeels in voorwaardelijke vorm op te leggen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24a, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 6, 175, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Het verrichten van een taakstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uur.
Bepaalt dat deze taakstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de taakstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (honderdtwintig) dagen.
Betaling van een geldboete van € 1.000,- (duizend euro),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door de duur van 20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete kan worden betaald in
vijf maandelijkse termijnen vantelkens € 200,- (tweehonderd euro).
Ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden,
met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
Bepaalt dat van deze ontzegging
18 (achttien) maandenniet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Aldus gewezen door:
mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en mr. W.L.J.M. Duijst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen en L.H.M. van Keulen, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 mei 2014.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de regiopolitie Gelderland-Zuid, district Stad Nijmegen, team Nijmegen Centrum, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL081A 2013093269-1, gesloten op 7 januari 2014, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van Verkeers Ongevallen Analyse (verder te noemen: proces-vervaal van VOA),
3.Het proces-verbaal van VOA, pag. 4 van 26 en pag. 25 van 26, sub 7.4.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 16 september 2013.
5.Het proces-verbaal van VOA, p. 23 van 26.
6.Het proces-verbaal van VOA, p. 7 van 26, sub 2.1.3.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 16 september 2013 en het proces-verbaal van VOA, p. 23 van 26, 4de alinea.
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 18 september 2013, blad 2, 4de alinea, en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 2 mei 2014.
9.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 18 september 2013, blad 3, 8ste alinea, en het proces-verbaal van VOA, p. 9 van 26, sub 2.1.10.
10.Het proces-verbaal van VOA, p. 23 van 26.
11.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 18 september 2013, blad 3, 6de alinea.
12.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 18 september 2013, blad 3, 4de alinea.