ECLI:NL:RBGEL:2014:3141

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
15 mei 2014
Zaaknummer
C/06/137004 / HA ZA 13-114
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Koopovereenkomst en EU Verordening 1782/2003: geldigheid en gevolgen voor bedrijfstoeslag

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een kalverhouder, aangeduid als eiser, en de besloten vennootschap Veevoederbedrijf Alpuro B.V., hierna Alpuro, over de geldigheid van een bepaling in een koopovereenkomst in het licht van EU-regelgeving. Eiser stelt dat artikel 9 van de koopovereenkomst in strijd is met EU Verordening 1782/2003, die inkomenssteun voor landbouwers regelt. Eiser betoogt dat de overeengekomen regeling leidt tot een onterecht voordeel voor Alpuro, omdat de bedrijfstoeslag die aan hem toekomt, door Alpuro wordt verrekend met de koopprijs van de gemeste kalveren. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen, oordelend dat de bepalingen in de koopovereenkomst niet in strijd zijn met de doelstellingen van de EU-regelgeving. De rechtbank concludeert dat de contractsvrijheid van partijen in deze context niet wordt geschonden en dat de afspraken tussen eiser en Alpuro rechtmatig zijn. Eiser heeft de bedrijfstoeslagen over de jaren 2010, 2011 en 2012 daadwerkelijk ontvangen, waardoor Alpuro bevoegd was om deze te verrekenen met de aan eiser toekomende koopprijs. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/06/137004 / HA ZA 13-114
Vonnis van 14 mei 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats, gemeente],
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.M.M. Kroon te Wageningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VEEVOEDERBEDRIJF ALPURO B.V.,
gevestigd te Uddel, gemeente Apeldoorn,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.C.B.C. Geerts te Rosmalen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Alpuro genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 mei 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 2 september 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 november 2013
  • de voorwaardelijke conclusie van antwoord in reconventie tevens akte houdende vermeerdering van eis aan de zijde van [eiser]
  • de conclusie na comparitie tevens houdende akte tot vermeerdering van eis aan de zijde van [eiser]
  • de antwoordconclusie na comparitie aan de zijde van Alpuro.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een kalverhouderij, waarbij de kalveren worden gehouden in het concept van Peters Farm. Peters Farm is een kwaliteitslabel, waarbij meer aandacht is voor dierenwelzijn, voeding en verzorging. [eiser] heeft in de jaren 2006 tot 2010 van overheidswege per geslacht kalf slachtpremies ontvangen. Deze premies werden aan kalverhouders uitgekeerd als uitvloeisel van Europese regelgeving ter zake van inkomenssteun in de landbouwsector, kort aangeduid als Verordening 1254/1999.
2.2.
Alpuro is een zogenaamde integratie in de kalversector. Zij contracteert met klavermesters, levert de nuchtere kalveren en het voer en zij neemt de gemeste kalveren af.
2.3. [eiser] heeft in 2008 met Alpuro een “Koopcontract kalverhouderij, voor de productie van Peters Farm kalfsvlees” gesloten (productie 1 van [eiser]).
Op basis van deze overeenkomst koopt [eiser] van Alpuro pasgeboren kalveren en voer. [eiser] houdt de kalveren circa 26 weken (een ronde) om de kalveren op gewicht te brengen.
Aan het einde van de mestronde koopt Alpuro de gemeste kalveren van [eiser], waarna Alpuro de kalveren aflevert aan een in de overeenkomst aangeduide slachterij. Partijen zijn deze overeenkomst aangegaan voor zes rondes, verdeeld in drie groepen.
De eerste groep is opgezet op 5 maart 2009, de tweede op 9 april 2009 en de derde op
13 mei 2009.
2.4.
In voornoemde overeenkomst (versiedatum: 01.04.08 ) die op 17 juni 2008 door partijen is ondertekend komen in artikel 9 onder meer de navolgende bepalingen voor:
“(…)9 Agenda 20009.1 Vergoedingen Agenda 2000Alle te verwachten inkomsten en vergoedingen (waaronder compensatievergoedingen en of andere vorderingsrechten vanuit Agenda 2000) die de kalverhouder ontvangt dan wel waar de kalverhouder recht op heeft jegens derden, met betrekking tot het houden en mesten van kalveren op grond van deze overeenkomst of financiële bijdragen anderszins worden aangemerkt als vergoedingen Agenda 2000 en komen in hun gehele omvang aan Alpuro toe.Kalverhouder en Alpuro komen hierbij overeen dat betaling van de vergoeding Agenda 2000 zal plaatsvinden door:(…)Uitgestelde betaling Vergoeding Agenda 2000(…)9.3. Uitgestelde betaling Vergoedingen Agenda 2000De kalverhouder is direct na ontvangst gehouden tot afdracht daarvan aan Alpuro.Alpuro heeft het recht eventuele vergoedingen als bedoeld in artikel 9.1 na ontvangst door kalverhouder rechtstreeks in mindering te brengen op de aan de kalverhouder verschuldigde totale kosten.Het verlies van een mogelijk recht, te wijten aan de kalverhouder (…) om betaling van enig bedrag te kunnen ontvangen (…) ontslaat de kalverhouder niet van zijn verplichting om aan Alpuro toch het oorspronkelijke bedrag (waarmee wordt bedoeld de volledige inkomsten en vergoedingen als bedoeld in dit artikel uitgaande van het moment dat de kalveren zijn geslacht) af te dragen dan wel Alpuro het recht te geven het bedrag in mindering te brengen op de aan kalverhouder verschuldigde totale kosten.(…)”
9.5
Informatie en zorgplichtDe kalverhouder is gehouden aan Alpuro doorlopend alle correspondentie en berichtgeving met de uitvoerende instantie(s) ter beschikking te stellen (ondermeer op welke rekening de bedragen dienen te worden betaald en eventuele wijzigingen in dat verband). Enkel de kalverhouder is tot deze premiegerelateerde gedragingen in staat en daarom verplicht omdat Alpuro het daartoe vereiste bedrijfsnummer niet heeft en de kalverhouder als enige wel.9.6 “Cross Compliance”Voorts verplicht de kalverhouder zich te voldoen aan alle voorwaarden die door enigerlei overheid worden gesteld of op enig moment zullen worden gesteld aan de verkrijging van inkomsten en vergoedingen als bedoeld in artikel 9.1 van deze overeenkomst (…) Te denken valt bijvoorbeeld aan het (de) gewijzigd(e) beleid/regelgeving op communautair niveau waarbij in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid onder meer het beginsel van “Cross Compliance” wordt ingevoerd (…).”10. Aflevering Kalveren10.1 Verkoop kalverenDe kalverhouder zal de kalveren op het eind van de overeengekomen mestronde uitsluitend aan Alpuro te koop aanbieden tegen de in artikel 10.2 aangeduide koopprijs (…).
10.2
KoopprijsDe koopprijs per afgeleverde mestronde wordt als volgt berekend:
“Aankoopbedrag nuchtere kalveren (…)Waarde voerderverbruik (…)Vergoedingen / Kortingen (…)Correctie technisch resultaat (…)+
Totale kostenTotaal vergoeding Agenda 2000 (…)-
Totale koopprijs”
10.3
VoorschotbetalingAlpuro zal kalverhouder drie dagen voor datum van aflevering van de vleeskalveren een voorschot betalen bestaande uit het bedrag (…) minus het te verrekenen bedrag inzake Agenda 2000 volgens artikel 9 (…).”
In artikel 13 lid 5 van de koopovereenkomst is de aan [eiser] toekomende mestvergoeding vastgesteld op € 200,-- per kalf per jaar voor 2065 kalveren.
2.5.
In Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijzigingen van de verordeningen … (hierna: Verordening 1782/2003) wordt de voorheen aan de veehouder verleende communautaire steun (in de vorm van een slachtpremie) ontkoppeld van de productie. Dit betekent dat de veehouder niet langer krijgt uitbetaald per geslacht dier, maar dat hij een bedrijfstoeslag krijgt in de vorm van toeslagrechten. Achtergrond van deze regeling is om de landbouwer te bewegen om zijn bedrijf zoveel mogelijk op de marktvraag in te richten en niet (uitsluitend) te (blijven) produceren om zoveel mogelijk premie te incasseren.
2.6.
Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 (hierna: Verordening 73/2009) tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers is de opvolger van Verordening 1782/2003, die is ingetrokken.
Reden voor intrekking van Verordening 1782/2003 is - zo blijkt uit artikel 2 van de preambule bij Verordening 73/2009 - gelegen in de wens om meer vormen van rechtstreekse steun te ontkoppelen, de werking van de bedrijfstoeslagregeling te vereenvoudigen alsmede om het feit dat Verordening 1782/2003 herhaaldelijk grondig is gewijzigd.
2.7. Verordening 1782/2003 en Verordening 73/2009 zijn door Nederland uitgewerkt in de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De hoogte van de aan de landbouwer uit te betalen bedrijfstoeslag is afhankelijk van het aantal subsidiabele hectaren in gebruik. Voor een kalverhouder wordt bij de vaststelling van de bedrijfstoeslag (ook) rekening gehouden met het aantal kalveren dat bij de kalverhouder aanwezig was in de referentiejaren (2006 tot en met 2008). Om voor uitkering van een bedrijfstoeslag in aanmerking te komen moet de kalverhouder voldoen aan voorwaarden die onder meer zien op dierenwelzijn en milieu (hierna: de cross compliance voorwaarden).
De Nederlandse overheid heeft besloten om de ontkoppeling van communautaire steun als hiervoor bedoeld met ingang van 2010 te laten plaatsvinden. De overheid is belast met de uitvoering van voornoemde regeling.
2.8. Van Drie Holding B.V. (hierna: Van Drie) heeft in 2011 Alpuro overgenomen. Sindsdien is Alpuro een dochtermaatschappij van Van Drie, die de directie over Alpuro voert.
2.9.
Van Drie heeft bij brief van 27 april 2012 (productie 4 van [eiser]) het bedrag aan bedrijfstoeslag dat [eiser] over het jaar 2010 aan Van Drie moet overmaken vastgesteld op
€ 84.199,04. Dit bedrag is het saldo van het aan [eiser] ter zake van toeslagrechten uitgekeerde bedrag van € 104.849,04 minus een bedrag van € 10,-- per kalverplaats. Alpuro had op
3 februari 2012 een bedrag van € 40.841,52 verrekend met het voorschot dat [eiser] ontving als mestvergoeding. [eiser] heeft het over 2010 resterende bedrag van € 43.357,52 ondanks daartoe strekkend verzoek niet aan Van Drie (dan wel Alpuro) betaald.
2.10.
Bij brief van -eveneens- 27 april 2012 (productie 6 van [eiser]) heeft Van Drie het bedrag aan bedrijfstoeslag dat [eiser] over het jaar 2011 aan Van Drie moet overmaken vastgesteld op per saldo € 83.113,44. [eiser] heeft ook dit bedrag niet aan Van Drie (dan wel Alpuro) betaald.
2.11.
Alpuro heeft op 6 juli 2012 de resterende bedrijfstoeslag 2010 en de bedrijfstoeslag 2011 verrekend met het aan [eiser] op dat moment toekomend voorschot op de mestvergoeding (productie 7 van [eiser]).
2.12.
[eiser] heeft bij brief van 18 juli 2012 (productie 8 van [eiser]), aanvoerende dat artikel 9 van de koopovereenkomst in strijd is met het Europese recht, Alpuro verzocht om binnen twee weken de bedrijfstoeslagen over 2010 en 2011 aan hem terug te betalen, met aanzegging dat bij gebreke daarvan rente in rekening zal worden gebracht. Alpuro heeft aan dit betalingsverzoek niet voldaan.
2.13.
[eiser] heeft rond oktober 2012 de laatste groep van de laatste ronde gemeste kalveren aan Alpuro geleverd. Alpuro heeft in haar brief van 1 oktober 2012 aan [eiser] (productie 10 van [eiser]) de bedrijfstoeslag 2012 geschat op een bedrag van € 52.066,62 en dit bedrag verrekend met het aan [eiser] op dat moment toekomend voorschot op de mestvergoeding.
2.14.
[eiser] heeft bij brief van 25 oktober 2012 (productie 11 van [eiser]) Alpuro
- tevergeefs - gesommeerd om de verrekende bedrijfstoeslagen aan [eiser] terug te betalen. Het gaat hierbij in totaal om een bedrag van € 220.312,48.

3.De vordering in conventie

3.1.
[eiser] vordert - na vermeerdering van eis, zo begrijpt de rechtbank - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
a. voor recht zal verklaren dat artikel 9 van de koopovereenkomst in strijd is met de doelstellingen van VO 1782/2003, dus in strijd met het Europese recht en daarom nietig;
b. voor recht zal verklaren dat de bedrijfstoeslag toebehoort aan [eiser] en dat Alpuro deze ten onrechte heeft verrekend met de mestvergoeding;
c. Alpuro zal veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van € 219.379,10, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente daarover vanaf 2 augustus 2012 tot de dag der algehele voldoening;
subsidiair
d. Alpuro zal veroordelen tot betaling van de bedrijfstoeslag die [eiser] heeft verkregen op basis van de Nationale Reserve, een bedrag nader op te maken bij staat;
primair en subsidiair
e. Alpuro zal veroordelen in de buitengerechtelijke kosten, proceskosten en nakosten, voor zover deze noodzakelijk zijn, met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot aan betaling.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag.
De bedrijfstoeslag als vastgelegd in Verordening 1782/2003 vormt een inkomenssteun voor landbouwers en heeft als doel landbouwers een redelijke levensstandaard te verzekeren. De steun komt alleen toe aan landbouwers die voldoen aan de cross compliance voorwaarden. In artikel 9 van de koopovereenkomst maakt Alpuro aanspraak op de bedrijfstoeslag die voor [eiser] is bedoeld en die [eiser] ontvangt. Aldus komt de inkomenssteun niet ten goede aan [eiser].
Bovendien is Alpuro geen landbouwer in de zin van Verordening 1782/2003 voor wie de inkomensondersteuning is bedoeld. Alpuro ontvangt de bedrijfstoeslag, terwijl zij niet voldoet aan de cross compliancevoorwaarden voor deze steun. Artikel 9 van de koopovereenkomst is niet in overeenstemming met de doelstelling van Verordening 1782/2003 en daarmee nietig.
Alpuro heeft de bedrijfstoeslagen ten onrechte ingehouden op de mestvergoeding.
Alpuro heeft de bedrijfstoeslag die [eiser] heeft verkregen uit de Nationale Reserve ten onrechte ingehouden op de koopprijs, omdat vergoedingen uit de Nationale Reserve niet behoren tot de inkomsten en vergoedingen als bedoeld in artikel 9.1 van de koopovereenkomst.
heeft buitengerechtelijke gemaakt die op grond van het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten worden begroot op de daarvoor geldende staffel.

4.Het verweer in conventie

4.1.
Alpuro concludeert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eiser] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans hem deze zal ontzeggen met zijn veroordeling in de kosten van het geding, te vermeerderen met nakosten, voor zover deze noodzakelijk zijn, en vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot aan de betaling.
4.2.
Alpuro heeft ten eerste aangevoerd dat [eiser] zijn landbouwbedrijf exploiteert in de vorm van een vennootschap onder firma (v.o.f.) en dat iedere vennoot slechts beperkt bevoegd is. Een eventuele vordering komt enkel toe aan de v.o.f. en niet aan [eiser] in persoon. [eiser] dient niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vorderingen.
Alpuro betwist dat artikel 9 van de koopovereenkomst nietig is. Van overdracht van de aanspraak op de bedrijfstoeslag is geen sprake. Het is niet in strijd met de doelstelling van Verordening 1782/2003 om de bedrijfstoeslag mede een factor te laten vormen ter bepaling van koopprijs, wat in feite de vergoeding is voor de dienst van de voermester. De bedrijfstoeslag is daardoor onderdeel van de aan [eiser] toekomende mestvergoeding. [eiser] heeft de bedrijfstoeslag over 2010, 2011 en 2012 ontvangen. Alpuro heeft de door [eiser] ontvangen bedrijfstoeslagen met recht verrekend met haar verplichtingen jegens [eiser].
Bedrijfstoeslagen die [eiser] heeft verkregen met behulp van de Nationale Reserve behoren tot de vergoedingen als bedoeld in artikel 9.1 van de koopovereenkomst. Ook deze vergoedingen zijn met recht verrekend.
Indien [eiser] wordt gevolgd in zijn stelling dat artikel 9 van de koopovereenkomst nietig is en de overeenkomst voor het overige in stand blijft, wordt [eiser] ongerechtvaardigd verrijkt met een bedrag ter hoogte van de door hem ontvangen bedrijfstoeslagen. Alpuro ondervindt daarvan nadeel ter hoogte van hetzelfde bedrag. Voor dat geval doet Alpuro een beroep op verrekening met de door haar deswege geleden schade ad € 219.379,10, zodat er per saldo voor [eiser] niets te vorderen overblijft.
Op het overige verweer van Alpuro zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.

5.De vordering in voorwaardelijke reconventie

5.1.
Alpuro vordert, voor het geval het beroep op verrekening in conventie niet wordt geaccepteerd, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eiser] zal veroordelen om aan Alpuro ter vergoeding van haar schade wegens ongerechtvaardigde verrijking te voldoen, een hoofdsom van € 219.379,10, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente daarover vanaf 24 april 2013, althans vanaf de dag van betaling van de in conventie door [eiser] gevorderde bedragen, tot de dag der algehele voldoening, een en ander met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding, te vermeerderen met nakosten, voor zover deze noodzakelijk zijn, en vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot aan de betaling.
5.2.
Het verweer in conventie vorm tevens de grondslag van de voorwaardelijke vordering in reconventie.

6.Het verweer in voorwaardelijke reconventie

6.1.
[eiser] concludeert dat de rechtbank de vordering van Alpuro zal afwijzen met haar veroordeling in de kosten van deze procedure.
6.2.
Op het verweer van [eiser] zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.

7.De beoordeling

in conventie

ontvankelijkheid
7.1.
Naar aanleiding van de reactie van [eiser] op het niet-ontvankelijkheidsverweer van Alpuro, heeft Alpuro in haar antwoordconclusie na comparitie dit onderdeel van haar verweer ingetrokken. Daar waar [eiser] de koopovereenkomst met Alpuro op eigen naam en niet als vertegenwoordiger van de v.o.f. heeft gesloten, kan [eiser] in zijn vorderingen worden ontvangen.
bezwaar tegen de conclusie na comparitie van [eiser]
7.2.
Alpuro heeft aangevoerd dat de conclusie na comparitie grotendeels als een conclusie van repliek moet worden beschouwd, waarin hetgeen door Alpuro is gesteld integraal wordt weersproken. Aan [eiser] is ter comparitie niet toegestaan om een conclusie van repliek te nemen. [eiser] handelt daarmee in strijd met de goede procesorde. Aan het grootste gedeelte van de conclusie na comparitie van [eiser] dient voorbijgegaan te worden, aldus nog steeds Alpuro.
7.3.
Alpuro heeft met recht aangevoerd dat aan [eiser] ter comparitie niet met zoveel woorden is toegestaan om een conclusie van repliek te nemen. Echter, gelet op de complexiteit van de onderhavige materie en in aanmerking genomen dat van hetgeen ter comparitie is besproken geen verklaringen zijn opgenomen, kan niet gezegd worden dat [eiser] in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld door een uitgebreide toelichting te geven op eerdere stellingen en te reageren op het door Alpuro bij conclusie van antwoord gevoerde verweer. Daar waar Alpuro in de gelegenheid is gesteld om te reageren op hetgeen [eiser] in zijn conclusie na comparitie naar voren heeft gebracht en Alpuro van die gelegenheid ruimschoots gebruik heeft gemaakt, kan niet gezegd worden dat Alpuro (onredelijk) in haar verweermogelijkheden is geschaad. Van een ontoelaatbare vertraging van deze procedure is geen sprake. De rechtbank zal hetgeen [eiser] in zijn conclusie na comparitie naar voren heeft gebracht dan ook integraal meenemen bij de beoordeling van het geschil.
het beroep op nietigheid van artikel 9 van de koopovereenkomst
inleiding
7.4.
Voorop wordt gesteld dat een Verordening van de Europese Unie blijkens artikel 288 lid 2 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie een algemene strekking heeft. Zij is verbindend is al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Wat haar werking betreft kan een Verordening van de EU worden vergeleken met een wet in materiële zin. Verordeningen bevatten doorgaans dwingend recht. Als een Verordening het sluiten van een overeenkomst verbiedt, zal de overeenkomst in de regel nietig zijn op grond van artikel 3: 40 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Uit de directe werking van een Verordening vloeit tevens voort dat schending van haar bepalingen een onrechtmatige daad in de zijn van artikel 6:162 BW kan opleveren.
7.5.
In de preambule van Verordening 1782/2003 komen onder meer de navolgende bepalingen voor:
“(21) De rechtstreekse inkomenssteun waarin de steunregelingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voorzien, heeft vooral tot doel de landbouwbevolking
een redelijke levensstandaard te verzekeren. Dit doel hangt nauw samen met de instandhouding van plattelandsgebieden. Om een verkeerde besteding van communautaire middelen te voorkomen, mogen geen steunbetalingen worden gedaan aan landbouwers die de voorwaarden voor het verkrijgen van die betalingen kunstmatig hebben gecreëerd.(…)
(23) Gezien de belangrijke budgettaire gevolgen van de steun in de vorm van rechtstreekse betalingen en met het oog op een betere beoordeling van het effect ervan, dienen
de communautaire regelingen aan een behoorlijke evaluatie te worden onderworpen.
(24) Het concurrerender maken van de communautaire landbouw en het bevorderen van de toepassing van voedselkwaliteit- en milieunormen gaan noodzakelijkerwijs gepaard met een verlaging van de institutionele prijzen voor landbouwproducten en een stijging van de productiekosten voor de communautaire landbouwbedrijven. Voor het bereiken van deze doelstellingen en het bevorderen van een marktgerichtere en duurzame landbouw
moet de verschuiving van productiesteun naar steun aan de producent worden voltooid door de invoering van een systeem met ontkoppelde inkomenssteun voor elk bedrijf. Terwijl de ontkoppeling de feitelijk aan de landbouwers betaalde bedragen ongewijzigd zal laten, zal
dankzij de ontkoppeling sprake zijn van een veel doeltreffender inkomenssteun. Het is daarom dienstig de ene bedrijfstoeslag afhankelijk te stellen van de naleving van randvoorwaarden op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn, alsmede de handhaving van het landbouwbedrijf in goede landbouw-
en milieuconditie.”7.6. In Verordening 73/2009 (de opvolger van Verordening 1782/2003), die op
1 januari 2009 in werking is getreden, is de doelstelling van Verordening 1782/2003 om aan landbouwers een redelijke levensstandaard te verzekeren niet verlaten.
7.7.
Op het moment waarop [eiser] met Alpuro contracteerde was Verordening 73/2009 nog niet in werking getreden. Om die reden zal de overeenkomst tussen [eiser] en Alpuro worden getoetst aan Verordening 1782/2003.
ten gronde
7.8.
Bij de uitleg van artikel 9 van de koopovereenkomst kan niet voorbijgegaan worden aan de tekst van artikel 10 van de koopovereenkomst. Uit de wijze waarop in artikel 10 van de koopovereenkomst de door Alpuro aan [eiser] te betalen koopprijs wordt vastgesteld, kan niet worden afgeleid dat Alpuro in artikel 9 van de koopovereenkomst aanspraak maakt op de bedrijfstoeslag die voor [eiser] is bedoeld. De bedrijfstoeslag is een component van de door Alpuro aan [eiser] te betalen koopprijs voor de door [eiser] gemeste kalveren. De door [eiser] te ontvangen vergoeding voor het mesten van de kalveren is daardoor afgestemd op de bedrijfstoeslag waarop [eiser] jegens de overheid aanspraak kan maken.
7.9. Ook het Unierecht gaat uit van het algemeen beginsel van de contractsvrijheid. Dit betekent dat het [eiser] en Alpuro in beginsel vrijstaat om in het kader van een koopovereenkomst met betrekking tot kalveren overeen te komen dat de aan [eiser] toekomende bedrijfstoeslag wordt verdisconteerd in de door Alpuro aan [eiser] te betalen koopprijs. Het staat [eiser] immers vrij om te beschikken over de aan hem toekomende bedrijfstoelage.
7.10.
Uit de preambule van Verordening 1782/2003 kan niet worden afgeleid dat een koopovereenkomst, waarbij de aan de landbouwer verleende communautaire steun een component vormt van de met de kalvermester overeengekomen koopprijs, de doelstelling om landbouwers een redelijke levensstandaard te garanderen doorkruist. In Verordening 1782/2003 zijn geen bepalingen opgenomen die het op voormelde wijze contracteren verbiedt. Hetzelfde geldt overigens voor Verordening 73/2009.
Tot slot wordt in dit verband nog overwogen dat -anders dan het geval is in Verordening (EEG) nr. 2601/69 met betrekking tot citrusvruchten - Verordening 1782/2003 geen regeling beoogt te treffen met betrekking tot de contractuele relatie tussen leveranciers van pasgeboren kalveren en kalvermesters met het doel om aan de kalvermesters een minimumprijs te garanderen, waarmee gewaarborgd wordt dat de klavermester een redelijke levensstandaard geniet. Hetzelfde geldt overigens voor Verordening 73/2009.
7.11.
[eiser] heeft ter ondersteuning van zijn beroep op nietigheid van artikel 9 van de met Alpuro gesloten koopovereenkomst verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 5 oktober 1999 (inzake Spanje tegen de Europese Commissie) alsmede het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 20 mei 2010 (inzake Harms tegen Heidinga.
7.12.
De verwijzing naar het eerste arrest kan [eiser] niet baten. In die zaak werd Spanje verweten dat zij -kort gezegd- geen maatregelen had genomen om zich ervan te vergewissen dat bepaalde Europese steunmaatregelen daadwerkelijk en op regelmatige wijze worden gebruikt. Aanleiding was een door contractspartijen overeengekomen wijziging van een contract met het oogmerk om in aanmerking te komen voor hogere communautaire steun, dan de steun waarop ten tijde van het sluiten van de overeenkomst aanspraak bestond.
Het Hof stelde in deze zaak de contractsvrijheid voorop en oordeelde dat deze vrijheid niet kan worden beperkt zolang er geen gemeenschapsregeling bestaat die op dat punt specifieke beperkingen oplegt (r.o. 99). In r.o. 100 oordeelde het Hof vervolgens dat een wijziging van een contract, voor zover dit niet geschiedt met de bedoeling in te gaan tegen de door de toepasselijke gemeenschapsregeling nagestreefde oogmerken en zij geen gevaar voor bedrog teweegbrengt, niet als onregelmatig kan worden beschouwd. Uit deze overweging kan worden afgeleid dat hetzelfde moet worden aangenomen voor het sluiten van een overeenkomst.
heeft niet gesteld dat artikel 9 van de overeenkomst is gesloten met de bedoeling
in te gaan tegen de door Verordening 1782/2003 nagestreefde oogmerken.
7.13.
In het arrest Harms/Heidinga ging het om een bedrijfsoverdracht inclusief toeslagrechten, waarbij de koper zich had verplicht om een deel van de ontvangen bedrijfstoeslagen aan de verkoper te betalen. Naar het oordeel van het Hof kan weliswaar een contractueel beding, voor zover dat ertoe strekt de cedent in staat te stellen een aanspraak te kunnen blijven maken op de bij Verordening 1782/2003 ingestelde steunregeling zonder zelf te hoeven voldoen aan de in die verordening vastgelegde verplichtingen, niet worden geacht in overeenstemming te zijn met de doelstelling van Verordening 1782/2003, maar het Hof heeft in dat arrest voor recht verklaard dat Verordening 1782/2003 aldus moet worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan een contractueel beding, waarmee toeslagrechten definitief worden overgedragen en op grond waarvan de cessionaris, in zijn hoedanigheid van rechthebbende op de toeslagrechten, zonder beperking in de tijd verplicht is die rechten te activeren (in die zin dat hij aanspraak moet maken op die rechten, hetgeen impliceert dat hij moet voldoen aan de verplichtingen van de verordening) en vervolgens de bedragen die hem op die grond worden uitbetaald geheel of gedeeltelijk over te dragen aan de cedent, mits een dergelijk beding niet tot doel heeft de cedent in staat te stellen een gedeelte van de door hem formeel overgedragen toeslagrechten te behouden, maar ertoe strekt, aan de hand van de waarde van dat gedeelte van de toeslagrechten de overeengekomen prijs voor de overdracht van alle toeslagrechten te bepalen.
Zoals hierna zal worden overwogen is in de onderhavige zaak geen sprake van een overdracht van (de aanspraak op) bedrijfstoeslag jegens de overheid.
Dit arrest van het Hof heeft aldus betrekking op een andere casus. Anders dan [eiser] stelt kan uit dit arrest niet worden afgeleid dat artikel 9 van de met Alpuro gesloten koopovereenkomst (welk artikel in combinatie moet worden gezien met artikel 10 van de overeenkomst) in strijd is met Verordening 1782/2003.
7.14.
Uit de door Alpuro als productie 8 overgelegde schriftelijke opmerkingen van de Europese Commissie naar aanleiding van een aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voorgelegde prejudiciële vraag in de zaak van Mainelvo tegen Denkavit (die niet tot een arrest van het Hof heeft geleid omdat partijen de procedure voor de nationale rechter hebben ingetrokken) d.d. 6 oktober 2006 kan worden afgeleid dat de tussen [eiser] en Alpuro gemaakte afspraken indien deze -zoals in de door de Europese Commissie beoordeelde zaak- betrekking zouden hebben gehad op slachtpremies, niet op bezwaar van de Europese Commissie zouden zijn gestuit.
7.15.
[eiser] heeft gesteld dat de slachtpremie op basis van Verordening 1254/1999 (de voorloper van na te melden verordening) in geen enkel opzicht vergelijkbaar is met de bedrijfstoeslag op basis van Verordening 1782/2003 en dat om die reden het niet zeker is dat de Europese Commissie hetzelfde standpunt zou hebben ingenomen indien in de in haar voorgelegde zaak sprake zou zijn geweest van bedrijfstoeslagen. [eiser] wordt in dit betoog niet gevolgd. Immers, daar waar zowel de communautaire regeling ter zake van de slachtpremie als de communautaire regeling ter zake van de bedrijfstoeslag onder meer als doel heeft de landbouwer van een redelijke levensstandaard te verzekeren, valt niet in de zien waarom de uitleg van de Europese Commissie dat de veehouder, wanneer hij de slachtpremie eenmaal in handen heeft, vrij is om erover te beschikken en in vrijheid kan kiezen welke bestemming hij hieraan wil geven, niet zou opgaan ten aanzien van de door de kalverhouder ontvangen bedrijfstoeslag. In de contractuele relatie tussen [eiser] en Alpuro hebben de toeslagrechten de plaats ingenomen van de voorheen bestaande slachtrechten (ook al zouden in de toeslagrechten meer premies zijn opgenomen, wat door [eiser] niet nader is toegelicht en door Alpuro wordt betwist), zonder dat dit verder enige verandering brengt in de geldigheid van hun afspraken. Aan het vorenstaande doet niet af de stelling dat de omvang van de bedrijfstoeslag per bedrijf varieert en dat dat betekent dat een bedrijf met een hogere bedrijfstoeslag een veel lagere netto koopprijs zou ontvangen dan een bedrijf met een minder hoge bedrijfstoeslag. Het is immers aan de kalvermester om dit gegeven in te brengen in de onderhandelingen over de koopprijs, zodat bedoeld verschil zich niet behoeft voor te doen.
7.16.
[eiser] heeft nog gesteld dat de van Alpuro ontvangen koopprijs voor de gemeste kalveren net voldoende is om de kosten van [eiser] te dekken alsmede dat het verrekenen van de bedrijfstoeslag ertoe leidt dat in strijd met de doelstellingen van Verordening 1782/2003 voor [eiser] geen redelijke levensstandaard is verzekerd, maar dit betoog kan [eiser] niet baten. Het is immers aan [eiser] om van Alpuro een zodanige koopprijs voor de gemeste kalveren te bedingen dat na verrekening van de bedrijfstoeslag een bedrag overblijft om de bedrijfskosten van [eiser] te dekken en daarnaast in zijn levensonderhoud te voorzien. Indien Alpuro niet bereid is een hogere prijs te betalen, staat het [eiser] vrij om niet met Alpuro te contracteren en in plaats daarvan met een ander te contracteren dan wel kalveren voor eigen rekening en risico te gaan mesten, waarbij hij de bedrijfstoeslag ten volle voor zichzelf behoudt.
Overigens heeft [eiser] voormelde stelling -tegen de achtergrond van de in artikel 13 lid 5 van de koopovereenkomst bepaalde mestvergoeding van € 200,-- per standplaats per jaar en de niet tegengesproken stelling van Alpuro dat de bedrijfstoeslag over 2010 tot en met 2012 voor [eiser] gemiddeld € 50,25 per standplaats per jaar heeft bedragen- niet feitelijk onderbouwd.
7.17.
In het licht van het vorenstaande schieten de stellingen van [eiser] te kort om te kunnen concluderen dat met artikel 9 van de koopovereenkomst (welk artikel in onverbrekelijk verband staat met artikel 10.2 van de koopovereenkomst) de doelstelling van Verordening 1782/2003, het garanderen van een redelijke levensstandaard voor de landbouwer, wordt ondergraven.
7.18.
Opgemerkt wordt nog dat uit de door [eiser] als productie 2 overgelegde brief van Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) aan haar leden d.d. 2 december 2009 niet kan worden afgeleid dat LTO het overhevelen van de bedrijfstoeslag door kalverhouders aan contractgevers zoals Alpuro zonder meer van de hand wijst. LTO doet in deze brief wel de aanbeveling aan vleeskalverhouders om met de contractgever de afspraak te maken dat de bestaande overheveling stap voor stap wordt afgebouwd, waarbij als eerste stap wordt voorgesteld om minimaal € 10,-- per kalverplaats per jaar buiten de overheveling te houden, uitgaande van dezelfde contractvergoeding. LTO is van oordeel dat indien de kalverhouders overheveling niet wensen, contractgevers dit dienen te respecteren en aan de kalverhouders - in een vrije marktsituatie - een goed voorstel tot wijziging moeten doen.
7.19.
Overigens staat vast dat Alpuro niet de gehele aan [eiser] toekomende bedrijfstoeslag heeft verrekend, maar dat zij een bedrag van € 10,-- per standplaats per jaar buiten bedoelde verrekening heeft gehouden.
7.20.
Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen.
De Europese Commissie heeft op 9 december 2011 een voorstel gedaan voor een verordening tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. In dit voorstel wordt Verordening 73/2009 gewijzigd.
Uit de preambule blijkt dat vastgehouden wordt aan het doel om de landbouwers een redelijke levensstandaard te garanderen. Voorgesteld wordt om tot een andere verdeling van steunbetalingen te komen alsmede om aan aanspraken op steunbetalingen strengere voorwaarden te verbinden onder meer met betrekking tot milieu-aspecten. Nergens in dit voorstel wordt aangegeven dat ervaringen in de Europese Unie met de uitvoering van Verordening 1782/2003 en Verordening 73/2009 aan het licht hebben gebracht dat de voor de landbouwer bestemde steun uiteindelijk niet aan hem ten goede komt vanwege de inhoud van de door de landbouwer met contractgevers gesloten koopovereenkomsten. In het voorstel is geen bepaling opgenomen waarmee beoogd wordt te voorkomen dat aan een kalvermester verleende steunbetalingen onderdeel vormen van de prijs die hij overeenkomt met de afnemers van de gemeste kalveren.
Ook in de wetgevingsresolutie van het Europese Parlement van 4 juli 2012 over voormeld voorstel van de Europese Commissie zijn geen aanwijzingen te vinden dat er vanuit “Brussel” (klemmende) bezwaren bestaan tegen de door [eiser] aangevochten praktijk.
7.21.
Uit artikel 9 van de koopovereenkomst in verbinding met artikel 10 kan niet de conclusie worden getrokken dat Alpuro de bedrijfstoeslag die voor [eiser] is bedoeld ontvangt, terwijl Alpuro niet voldoet aan de cross compliance voorwaarden. De aanspraak jegens de overheid op de bedrijfstoeslag komt uitsluitend aan [eiser] toe. Daarin brengt het contract met Alpuro geen verandering. De bedrijfstoeslag is door [eiser] daadwerkelijk ontvangen. Alleen in de contractuele relatie tussen [eiser] en Alpuro dient de bedrijfstoeslag als component van de koopprijs aan Alpuro te worden doorbetaald. Er is sprake van een afrekenbeding, dat geldt voor de duur van de overeenkomst. [eiser] heeft zich bovendien jegens Alpuro verbonden om te voldoen aan de cross compliance voorwaarden. Onder die omstandigheden is niet van belang dat Alpuro voor wat betreft de aan [eiser] uitgekeerde bedrijfstoeslag over 2010 tot en met 2012 niet geldt als landbouwer in de zin van Verordening 73/2009. Ook vanuit deze invalshoek bezien is geen sprake van handelen in strijd met de doelstellingen van Verordening 1782/2003 en Verordening 73/2009. De door [eiser] bij conclusie na comparitie ingenomen stelling dat hij moet voldoen aan de cross compliance voorwaarden, terwijl Alpuro materieel de jaarlijkse bedrijfstoeslag ontvangt, maakt dit oordeel niet anders, nu het [eiser] geheel vrijstaat om over de aan hem uitbetaalde bedrijfstoeslag te beschikken.
7.22.
Het feit dat krachtens artikel 9 lid 3 van de koopovereenkomst in verbinding met lid 6 van dat artikel verrekening van de bedrijfstoeslag ook plaatsvindt indien [eiser] deze toeslag door zijn toedoen misloopt, benadrukt - anders dan [eiser] stelt - niet dat artikel 9 van de koopovereenkomst in strijd is met het Europees recht. Als verrekening van de daadwerkelijk ontvangen bedrijfstoeslag al niet in strijd is met het Europese recht, valt niet in te zien dat een afspraak tussen partijen waarin het niet verkrijgen van de voor verrekening in aanmerking komende bedrijfstoeslag voor risico van [eiser] komt, artikel 9 (dat niet los gezien kan worden van artikel 10) in strijd met het Europees recht zou maken.
7.23.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen wordt het beroep op nietigheid van artikel 9 van de koopovereenkomst verworpen. Nu [eiser] niet heeft tegengesproken dat hij de bedrijfstoeslagen over de jaren 2010, 2011 en 2012 daadwerkelijk heeft ontvangen, was Alpuro op grond van de met [eiser] gesloten overeenkomst bevoegd om die bedrijfstoeslagen te verrekenen met de aan [eiser] toekomende koopprijs (mestvergoeding). Of voldaan is aan de voorwaarden die de wet (in artikel 6:127 lid 2 BW) stelt aan de bevoegdheid tot verrekening is in deze niet van belang. Artikel 6:127 BW is immers van regelend recht, zodat partijen een verrekeningsbevoegdheid kunnen overeenkomen die niet voldoet aan artikel 6:127 lid 2 BW.
De primaire vorderingen liggen daarmee voor afwijzing gereed.
7.24. Artikel 9.1 is voor wat betreft de in aanmerking te nemen inkomsten en vergoedingen waarop [eiser] aanspraak kan maken ruim geformuleerd: het gaat om
alleinkomsten en vergoedingen die de kalverhouder ontvangt dan wel waar de kalverhouder recht op heeft jegens derden, met betrekking tot het houden en mesten van kalveren
“op grond van deze overeenkomst of financiële bijdragen anderszins”. De bron waaruit bedoelde vergoedingen voortvloeien is daarbij niet van belang. Dit betekent dat Alpuro gerechtigd was om de bedrijfstoeslag die [eiser] heeft verkregen met behulp van de Nationale Reserve, te verrekenen met de aan [eiser] te betalen koopprijs voor de gemeste kalveren. Dit wordt niet anders door de stelling van [eiser] dat hij uit de Nationale Reserve toeslagrechten heeft verkregen die niet waren gebaseerd op het historisch gehouden aantal dieren. In artikel 9 van de koopovereenkomst is immers geen aanknopingspunt te vinden voor een dergelijke beperking van de in aanmerking te nemen inkomsten en vergoedingen. Ook de subsidiaire vordering moet worden afgewezen.
7.25.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Alpuro worden begroot op:
- griffierecht € 3.715,00
- salaris advocaat €
5.000,00(2,5 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 8.715,00
De kosten van de comparitie van 2 september 2013, waarbij alleen Alpuro is verschenen, zullen -gelet op de in het proces-verbaal vastgelegde telefonische toezegging van de advocaat van [eiser]- bij de proceskostenveroordeling buiten beschouwing blijven.
7.26.
De door Alpuro gevorderde nakosten zijn, op de voet van het arrest van de Hoge Raad van 19 maart 2010, LJN: BL1116, voor toewijzing vatbaar als na te melden.
in voorwaardelijke reconventie
7.27.
De eis in reconventie is voorwaardelijk ingesteld. Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat de voorwaarde niet is vervuld, zodat op de vordering in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.

8.De beslissing

De rechtbank
in conventie
8.1.
wijst de vorderingen af,
8.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Alpuro tot op heden begroot op € 8.715,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden tot de dag van volledige betaling,
8.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
8.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
8.5.
verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2014. [1]

Voetnoten

1.Th/Vg