Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 8 mei 2013
- het proces-verbaal van comparitie van 2 september 2013
- het proces-verbaal van comparitie van 28 november 2013
- de voorwaardelijke conclusie van antwoord in reconventie tevens akte houdende vermeerdering van eis aan de zijde van [eiser]
- de conclusie na comparitie tevens houdende akte tot vermeerdering van eis aan de zijde van [eiser]
- de antwoordconclusie na comparitie aan de zijde van Alpuro.
2.De feiten
2.3. [eiser] heeft in 2008 met Alpuro een “Koopcontract kalverhouderij, voor de productie van Peters Farm kalfsvlees” gesloten (productie 1 van [eiser]).
Op basis van deze overeenkomst koopt [eiser] van Alpuro pasgeboren kalveren en voer. [eiser] houdt de kalveren circa 26 weken (een ronde) om de kalveren op gewicht te brengen.
Aan het einde van de mestronde koopt Alpuro de gemeste kalveren van [eiser], waarna Alpuro de kalveren aflevert aan een in de overeenkomst aangeduide slachterij. Partijen zijn deze overeenkomst aangegaan voor zes rondes, verdeeld in drie groepen.
De eerste groep is opgezet op 5 maart 2009, de tweede op 9 april 2009 en de derde op
13 mei 2009.
“(…)9 Agenda 20009.1 Vergoedingen Agenda 2000Alle te verwachten inkomsten en vergoedingen (waaronder compensatievergoedingen en of andere vorderingsrechten vanuit Agenda 2000) die de kalverhouder ontvangt dan wel waar de kalverhouder recht op heeft jegens derden, met betrekking tot het houden en mesten van kalveren op grond van deze overeenkomst of financiële bijdragen anderszins worden aangemerkt als vergoedingen Agenda 2000 en komen in hun gehele omvang aan Alpuro toe.Kalverhouder en Alpuro komen hierbij overeen dat betaling van de vergoeding Agenda 2000 zal plaatsvinden door:(…)Uitgestelde betaling Vergoeding Agenda 2000(…)9.3. Uitgestelde betaling Vergoedingen Agenda 2000De kalverhouder is direct na ontvangst gehouden tot afdracht daarvan aan Alpuro.Alpuro heeft het recht eventuele vergoedingen als bedoeld in artikel 9.1 na ontvangst door kalverhouder rechtstreeks in mindering te brengen op de aan de kalverhouder verschuldigde totale kosten.Het verlies van een mogelijk recht, te wijten aan de kalverhouder (…) om betaling van enig bedrag te kunnen ontvangen (…) ontslaat de kalverhouder niet van zijn verplichting om aan Alpuro toch het oorspronkelijke bedrag (waarmee wordt bedoeld de volledige inkomsten en vergoedingen als bedoeld in dit artikel uitgaande van het moment dat de kalveren zijn geslacht) af te dragen dan wel Alpuro het recht te geven het bedrag in mindering te brengen op de aan kalverhouder verschuldigde totale kosten.(…)”
“Aankoopbedrag nuchtere kalveren (…)Waarde voerderverbruik (…)Vergoedingen / Kortingen (…)Correctie technisch resultaat (…)+
Reden voor intrekking van Verordening 1782/2003 is - zo blijkt uit artikel 2 van de preambule bij Verordening 73/2009 - gelegen in de wens om meer vormen van rechtstreekse steun te ontkoppelen, de werking van de bedrijfstoeslagregeling te vereenvoudigen alsmede om het feit dat Verordening 1782/2003 herhaaldelijk grondig is gewijzigd.
2.7. Verordening 1782/2003 en Verordening 73/2009 zijn door Nederland uitgewerkt in de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De hoogte van de aan de landbouwer uit te betalen bedrijfstoeslag is afhankelijk van het aantal subsidiabele hectaren in gebruik. Voor een kalverhouder wordt bij de vaststelling van de bedrijfstoeslag (ook) rekening gehouden met het aantal kalveren dat bij de kalverhouder aanwezig was in de referentiejaren (2006 tot en met 2008). Om voor uitkering van een bedrijfstoeslag in aanmerking te komen moet de kalverhouder voldoen aan voorwaarden die onder meer zien op dierenwelzijn en milieu (hierna: de cross compliance voorwaarden).
De Nederlandse overheid heeft besloten om de ontkoppeling van communautaire steun als hiervoor bedoeld met ingang van 2010 te laten plaatsvinden. De overheid is belast met de uitvoering van voornoemde regeling.
€ 84.199,04. Dit bedrag is het saldo van het aan [eiser] ter zake van toeslagrechten uitgekeerde bedrag van € 104.849,04 minus een bedrag van € 10,-- per kalverplaats. Alpuro had op
3 februari 2012 een bedrag van € 40.841,52 verrekend met het voorschot dat [eiser] ontving als mestvergoeding. [eiser] heeft het over 2010 resterende bedrag van € 43.357,52 ondanks daartoe strekkend verzoek niet aan Van Drie (dan wel Alpuro) betaald.
- tevergeefs - gesommeerd om de verrekende bedrijfstoeslagen aan [eiser] terug te betalen. Het gaat hierbij in totaal om een bedrag van € 220.312,48.
3.De vordering in conventie
primair
a. voor recht zal verklaren dat artikel 9 van de koopovereenkomst in strijd is met de doelstellingen van VO 1782/2003, dus in strijd met het Europese recht en daarom nietig;
d. Alpuro zal veroordelen tot betaling van de bedrijfstoeslag die [eiser] heeft verkregen op basis van de Nationale Reserve, een bedrag nader op te maken bij staat;
e. Alpuro zal veroordelen in de buitengerechtelijke kosten, proceskosten en nakosten, voor zover deze noodzakelijk zijn, met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot aan betaling.
De bedrijfstoeslag als vastgelegd in Verordening 1782/2003 vormt een inkomenssteun voor landbouwers en heeft als doel landbouwers een redelijke levensstandaard te verzekeren. De steun komt alleen toe aan landbouwers die voldoen aan de cross compliance voorwaarden. In artikel 9 van de koopovereenkomst maakt Alpuro aanspraak op de bedrijfstoeslag die voor [eiser] is bedoeld en die [eiser] ontvangt. Aldus komt de inkomenssteun niet ten goede aan [eiser].
Alpuro heeft de bedrijfstoeslagen ten onrechte ingehouden op de mestvergoeding.
Alpuro heeft de bedrijfstoeslag die [eiser] heeft verkregen uit de Nationale Reserve ten onrechte ingehouden op de koopprijs, omdat vergoedingen uit de Nationale Reserve niet behoren tot de inkomsten en vergoedingen als bedoeld in artikel 9.1 van de koopovereenkomst.
heeft buitengerechtelijke gemaakt die op grond van het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten worden begroot op de daarvoor geldende staffel.
4.Het verweer in conventie
Alpuro betwist dat artikel 9 van de koopovereenkomst nietig is. Van overdracht van de aanspraak op de bedrijfstoeslag is geen sprake. Het is niet in strijd met de doelstelling van Verordening 1782/2003 om de bedrijfstoeslag mede een factor te laten vormen ter bepaling van koopprijs, wat in feite de vergoeding is voor de dienst van de voermester. De bedrijfstoeslag is daardoor onderdeel van de aan [eiser] toekomende mestvergoeding. [eiser] heeft de bedrijfstoeslag over 2010, 2011 en 2012 ontvangen. Alpuro heeft de door [eiser] ontvangen bedrijfstoeslagen met recht verrekend met haar verplichtingen jegens [eiser].
Bedrijfstoeslagen die [eiser] heeft verkregen met behulp van de Nationale Reserve behoren tot de vergoedingen als bedoeld in artikel 9.1 van de koopovereenkomst. Ook deze vergoedingen zijn met recht verrekend.
Indien [eiser] wordt gevolgd in zijn stelling dat artikel 9 van de koopovereenkomst nietig is en de overeenkomst voor het overige in stand blijft, wordt [eiser] ongerechtvaardigd verrijkt met een bedrag ter hoogte van de door hem ontvangen bedrijfstoeslagen. Alpuro ondervindt daarvan nadeel ter hoogte van hetzelfde bedrag. Voor dat geval doet Alpuro een beroep op verrekening met de door haar deswege geleden schade ad € 219.379,10, zodat er per saldo voor [eiser] niets te vorderen overblijft.
Op het overige verweer van Alpuro zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.
5.De vordering in voorwaardelijke reconventie
6.Het verweer in voorwaardelijke reconventie
7.De beoordeling
in conventie
“(21) De rechtstreekse inkomenssteun waarin de steunregelingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voorzien, heeft vooral tot doel de landbouwbevolking
1 januari 2009 in werking is getreden, is de doelstelling van Verordening 1782/2003 om aan landbouwers een redelijke levensstandaard te verzekeren niet verlaten.
Tot slot wordt in dit verband nog overwogen dat -anders dan het geval is in Verordening (EEG) nr. 2601/69 met betrekking tot citrusvruchten - Verordening 1782/2003 geen regeling beoogt te treffen met betrekking tot de contractuele relatie tussen leveranciers van pasgeboren kalveren en kalvermesters met het doel om aan de kalvermesters een minimumprijs te garanderen, waarmee gewaarborgd wordt dat de klavermester een redelijke levensstandaard geniet. Hetzelfde geldt overigens voor Verordening 73/2009.
Het Hof stelde in deze zaak de contractsvrijheid voorop en oordeelde dat deze vrijheid niet kan worden beperkt zolang er geen gemeenschapsregeling bestaat die op dat punt specifieke beperkingen oplegt (r.o. 99). In r.o. 100 oordeelde het Hof vervolgens dat een wijziging van een contract, voor zover dit niet geschiedt met de bedoeling in te gaan tegen de door de toepasselijke gemeenschapsregeling nagestreefde oogmerken en zij geen gevaar voor bedrog teweegbrengt, niet als onregelmatig kan worden beschouwd. Uit deze overweging kan worden afgeleid dat hetzelfde moet worden aangenomen voor het sluiten van een overeenkomst.
heeft niet gesteld dat artikel 9 van de overeenkomst is gesloten met de bedoeling
in te gaan tegen de door Verordening 1782/2003 nagestreefde oogmerken.
Zoals hierna zal worden overwogen is in de onderhavige zaak geen sprake van een overdracht van (de aanspraak op) bedrijfstoeslag jegens de overheid.
Dit arrest van het Hof heeft aldus betrekking op een andere casus. Anders dan [eiser] stelt kan uit dit arrest niet worden afgeleid dat artikel 9 van de met Alpuro gesloten koopovereenkomst (welk artikel in combinatie moet worden gezien met artikel 10 van de overeenkomst) in strijd is met Verordening 1782/2003.
Overigens heeft [eiser] voormelde stelling -tegen de achtergrond van de in artikel 13 lid 5 van de koopovereenkomst bepaalde mestvergoeding van € 200,-- per standplaats per jaar en de niet tegengesproken stelling van Alpuro dat de bedrijfstoeslag over 2010 tot en met 2012 voor [eiser] gemiddeld € 50,25 per standplaats per jaar heeft bedragen- niet feitelijk onderbouwd.
De Europese Commissie heeft op 9 december 2011 een voorstel gedaan voor een verordening tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. In dit voorstel wordt Verordening 73/2009 gewijzigd.
Uit de preambule blijkt dat vastgehouden wordt aan het doel om de landbouwers een redelijke levensstandaard te garanderen. Voorgesteld wordt om tot een andere verdeling van steunbetalingen te komen alsmede om aan aanspraken op steunbetalingen strengere voorwaarden te verbinden onder meer met betrekking tot milieu-aspecten. Nergens in dit voorstel wordt aangegeven dat ervaringen in de Europese Unie met de uitvoering van Verordening 1782/2003 en Verordening 73/2009 aan het licht hebben gebracht dat de voor de landbouwer bestemde steun uiteindelijk niet aan hem ten goede komt vanwege de inhoud van de door de landbouwer met contractgevers gesloten koopovereenkomsten. In het voorstel is geen bepaling opgenomen waarmee beoogd wordt te voorkomen dat aan een kalvermester verleende steunbetalingen onderdeel vormen van de prijs die hij overeenkomt met de afnemers van de gemeste kalveren.
Ook in de wetgevingsresolutie van het Europese Parlement van 4 juli 2012 over voormeld voorstel van de Europese Commissie zijn geen aanwijzingen te vinden dat er vanuit “Brussel” (klemmende) bezwaren bestaan tegen de door [eiser] aangevochten praktijk.
De primaire vorderingen liggen daarmee voor afwijzing gereed.
alleinkomsten en vergoedingen die de kalverhouder ontvangt dan wel waar de kalverhouder recht op heeft jegens derden, met betrekking tot het houden en mesten van kalveren
“op grond van deze overeenkomst of financiële bijdragen anderszins”. De bron waaruit bedoelde vergoedingen voortvloeien is daarbij niet van belang. Dit betekent dat Alpuro gerechtigd was om de bedrijfstoeslag die [eiser] heeft verkregen met behulp van de Nationale Reserve, te verrekenen met de aan [eiser] te betalen koopprijs voor de gemeste kalveren. Dit wordt niet anders door de stelling van [eiser] dat hij uit de Nationale Reserve toeslagrechten heeft verkregen die niet waren gebaseerd op het historisch gehouden aantal dieren. In artikel 9 van de koopovereenkomst is immers geen aanknopingspunt te vinden voor een dergelijke beperking van de in aanmerking te nemen inkomsten en vergoedingen. Ook de subsidiaire vordering moet worden afgewezen.
5.000,00(2,5 punten × tarief € 2.000,00)