ECLI:NL:RBGEL:2014:3347

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_4436
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verlenging diplomatermijn op basis van bijzondere omstandigheden in het kader van de Wet studiefinanciering 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.M.T. Wigger, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO) te Groningen. Eiseres had verzocht om verlenging van de diplomatermijn op grond van artikel 5.16 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Dit verzoek werd door de universiteit niet ondersteund, omdat de studievertraging niet het directe gevolg was van de door eiseres aangevoerde bijzondere omstandigheden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in 2001 studiefinanciering ontving voor een opleiding aan de Wageningen Universiteit en dat zij in 2012 een verzoek indiende voor verlenging van de diplomatermijn. De minister heeft het verzoek afgewezen, wat door eiseres werd bestreden. Tijdens de zitting op 22 oktober 2013 heeft eiseres aanvullende stukken overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt, maar de universiteit bleef bij haar standpunt dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het verzoek konden rechtvaardigen.

De rechtbank overwoog dat op basis van de wetgeving en de bijbehorende wetsgeschiedenis, de toepassing van artikel 5.16 van de Wsf 2000 alleen in zeer bijzondere gevallen is toegestaan. De rechtbank concludeerde dat de universiteit het verzoek van eiseres niet ondersteunde, wat noodzakelijk was voor de toekenning van de verlenging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van griffier M. Bordeaux-Stoel.

Uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/4436
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiseres], eiseres
(gemachtigde: mr. A.M.T. Wigger),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO) te Groningen, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om verlenging van de diplomatermijn afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde K. Hofstee. De rechtbank heeft de behandeling ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen. Bij brief van december 2013 heeft eiseres nadere stukken overgelegd. Verweerder heeft een reactie op deze stukken gegeven. Partijen hebben vervolgens toestemming verleend om uitspraak te doen zonder nadere zitting.
Overwegingen
1.De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Aan eiseres is voor het eerst studiefinanciering toegekend over de maand september 2001 voor het volgen van een opleiding bodem, water en atmosfeer aan de Wageningen Universiteit. Eiseres heeft op 14 juni 2012 verzocht om verlenging van de diplomatermijn middels een Verzoek Voorziening prestatiebeurs.
2.Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres geen verklaring van de onderwijsinstelling heeft overgelegd, waaruit blijkt dat deze het verzoek ondersteunt.
3.Eiseres heeft aangevoerd dat zij wegens psychische problemen niet in staat is geweest om binnen een termijn van 10 jaar haar diploma te behalen. Het bestuur van de Universiteit van Wageningen heeft geweigerd een verklaring te overleggen aangezien hij van oordeel is dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een beroep op artikel 5.16 van de Wsf 2000 rechtvaardigen. Eiseres is van mening dat verweerder zelfstandig een onderzoek had dienen instellen naar de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5.16 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Eiseres heeft op 6 december 2013 een aantal stukken overgelegd om haar standpunt nader te onderbouwen.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat het verzoek is afgewezen omdat de wettelijke vereiste verklaring van de onderwijsinstelling ontbreekt. Een afzonderlijke beoordeling door de DUO van de medische omstandigheden in relatie tot het al dan niet tijdig kunnen afstuderen is daarbij, aldus verweerder, niet aan de orde.
Op grond van artikel 5.5 van de Wsf 2000 is de diplomatermijn hoger onderwijs een periode van 10 jaren. Deze periode vangt aan op de eerste dag van de maand waarover voor het eerst studiefinanciering is toegekend voor het volgen van hoger onderwijs.
Op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt indien een student
als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van tijdelijke aard niet in staat is binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg het afsluitend examen te behalen, deze termijn verlengd met de duur van die bijzondere omstandigheden.
Op grond van artikel 5.16, tweede lid, van de Wsf 2000 wordt, indien een student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg het afsluitend examen te behalen, op aanvraag, deze termijn verlengd met 5 jaren. Onder bijzondere omstandigheden van structurele aard kunnen in ieder geval worden verstaan functiebeperking of chronische ziekte.
Op grond van artikel 5.16, derde lid, van de Wsf 2000 wordt, indien de student niet in staat is binnen de diplomatermijn hoger onderwijs of binnen de, op grond van het tweede lid, verlengde diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg het afsluitend examen te behalen, de aan hem toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift.
Op grond van artikel 5.16, vijfde lid, van de Wsf 2000 stelt de Minister op aanvraag van de student vast of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van dit artikel. De bijzondere omstandigheden kunnen uitsluitend worden aangetoond door gedagtekende verklaringen van een arts en de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar hij is ingeschreven.
4.De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de door eiseres op 6 december 2013 overgelegde verklaring van mevrouw [naam], psychiater, van 27 november 2013 blijkt dat bij eiseres in november 2010 sprake is van een sociale fobie, een posttraumatische stressstoornis en een persoonlijkheidsstoornis NAO. In dit rapport wordt aangegeven dat deze diagnoses medische redenen kunnen zijn voor studievertraging. Verder heeft eiseres een rapport van 30 augustus 2011 van mevrouw [naam psychiater] overgelegd waarin de klachten van eiseres en de achtergrond waartegen deze zijn ontstaan, zijn beschreven. Uit de brief van [naam studentendecaan], studentendecaan van de Universiteit van Wageningen, van 25 januari 2013 valt op te maken dat de universiteit het verzoek van eiseres niet ondersteunt en het zinloos acht dit verzoek schriftelijk te motiveren, omdat het verzoek afgewezen wordt, ongeacht de reden waarom het verzoek niet ondersteund wordt. Zij heeft eiseres erop geattendeerd dat zij eventueel een klacht kan indienen over de weigering van de dienst studentenbegeleiding om haar verzoek te ondersteunen. [naam andere studentendecaan], eveneens studentendecaan van de Universiteit van Wageningen, heeft op 14 mei 2013 in een email herhaald dat het decanenteam nog steeds niet bereid is om het formulier te ondertekenen. Uit het rapport van [naam ombudspersoon], ombudspersoon van de Universiteit van Wageningen, van 8 november 2013, naar aanleiding van de klacht van eiseres over de weigering van de universiteit om een verklaring als bedoeld in artikel 5.16 van de Wsf 2000 te overleggen, blijkt dat de studentendecaan voor de beoordeling van het verzoek van eiseres overleg heeft gepleegd met de studentenpsycholoog. De studentenpsycholoog heeft bij haar beoordeling gebruik gemaakt van de diagnostische bevindingen uit de rapportage van 30 augustus 2011 van de psychiater/psychotherapeut [naam psychiater]. Vervolgens zijn de studieresultaten, de bevindingen uit de rapportage van de psychiater en de gegevens uit gesprekken met eiseres in teamverband multidisciplinair getoetst, waarbij ook het studieverloop is bekeken. De studentendecaan is op basis van het voorgaande van mening dat er geen relatie is tussen de psychische omstandigheden en het overschrijden van de diplomatermijn. De problemen van eiseres vallen volgens de studentendecaan niet onder een medische beperking of psychische ziekte, waardoor de omstandigheden niet vallen binnen de beoordelingscriteria om in aanmerking te komen voor verlenging van de diplomatermijn en niet kunnen leiden tot het ondersteunen van het verzoek voorziening prestatiebeurs.
Uit de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, 1999-2000, 26 873, nr. 3, pagina 58 en verder) volgt dat de wetgever van opvatting is dat deze voorziening slechts voor een zeer beperkt aantal gevallen noodzakelijk zal zijn, aangezien de lange diplomatermijn al veel mogelijkheden biedt om tegenslag op te vangen. Verder is in de Memorie van Toelichting vermeld dat het voor een uiterst beperkt aantal omstandigheden gewenst is de gevolgen van het niet kunnen voldoen aan de prestatie-eis ongedaan te maken, door hetzij de diplomatermijn te verlengen (tijdelijke aard), hetzij de prestatiebeurs alsnog om te zetten (structurele aard). Dit zal zich uitsluitend voordoen in gevallen van evidente onredelijke of onbillijke aard. Voor de bijzondere omstandigheden zullen in alle gevallen verklaringen van zowel een arts als van de onderwijsinstelling moeten worden overgelegd.
Uit artikel 5.16 van de Wsf 2000 en de hiervoor geschetste wetsgeschiedenis volgt dat toepassing van dit artikel alleen in zeer bijzondere gevallen aangewezen is. Voor het kunnen aannemen van een bijzonder geval als hiervoor bedoeld is, is op grond van de wet in ieder geval noodzakelijk dat, naast een arts, de onderwijsinstelling het verzoek onderschrijft.
Nu [naam studentendecaan] heeft aangegeven dat de universiteit het verzoek van eiseres om verlenging van de diplomatermijn wegens bijzondere omstandigheden niet ondersteunt omdat de studievertraging geen direct gevolg is van de door eiseres naar voren gebrachte bijzondere omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het verzoek van eiseres terecht heeft afgewezen. Van een leemte in de rechtsbescherming, zoals door eiseres is gesteld, is derhalve geen sprake. Evenmin diende verweerder zelfstandig een onderzoek in te stellen naar de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden, nu deze mogelijkheid niet door de wetgever is aangegeven. Dat eiseres haar diploma slechts zeven maanden buiten de diplomatermijn heeft behaald maakt dit niet anders.
5.Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van M. Bordeaux-Stoel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.