ECLI:NL:RBGEL:2014:3412

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
26 mei 2014
Zaaknummer
AWB-14_57
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een last onder dwangsom door de gemeente Bronckhorst

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Mulder, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst, vertegenwoordigd door A.J. IJsseldijk. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 14 november 2013, waarin zijn bezwaar tegen een eerder besluit van 20 juni 2013 ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit hield in dat eiser een last onder dwangsom opgelegd kreeg om bepaalde schuren en opslag van materialen op zijn perceel in [woonplaats] te verwijderen. De dwangsommen waren vastgesteld op € 10.000 per maand voor de eerste overtreding en € 5.000 per maand voor de tweede, met een maximum van respectievelijk € 30.000 en € 10.000.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep zich beperkt tot de last onder dwangsom met betrekking tot schuur C, die zich bevindt op gronden met de bestemming 'agrarisch gebied van cultuurhistorische waarde'. Eiser betoogde dat handhavend optreden moest worden afgezien omdat schuur C beschermd zou zijn door het overgangsrecht in het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde echter dat, zelfs als het overgangsrecht van toepassing zou zijn, dit niet zou leiden tot legalisatie van de schuur. De rechtbank benadrukte dat handhaving in het algemeen belang is en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het bestuursorgaan zouden verplichten om van handhaving af te zien.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/57

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. R. Mulder),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorstte Hengelo, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] ,
(gemachtigde: G.H. Blom).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd om:
1.
de schuren B, C en D op het perceel [locatie] in [woonplaats] te verwijderen en verwijderd te houden;
2.
de opslag van diverse materialen zoals stenen, hout, oud ijzer, stalramen, hekwerken op het perceel [locatie] in [woonplaats] te verwijderen en verwijderd te houden.
Aan deze last dient vanaf 1 oktober 2013 te worden voldaan en heeft verweerder dwangsommen verbonden. Ten aanzien van de eerste overtreding is een dwangsom opgelegd van € 10.000, per geconstateerde overtreding per maand met een maximum van € 30.000, (vermeerderd met de wettelijke rente en invorderingskosten). Ten aanzien van de tweede overtreding is een dwangsom opgelegd van € 5.000 per geconstateerde overtreding per maand met een maximum van € 10.000 (vermeerderd met de wettelijke rente en invorderingskosten).
Bij besluit van 14 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden en vergezeld door P. Kok. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde A.J. IJsseldijk. Het beroep is gevoegd behandeld met het geding met zaaknummer AWB 13/8271. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1.
Eiser is eigenaar van het perceel [locatie] te [woonplaats] (hierna: het perceel). Ingevolge het bestemmingsplan “Bronkhorst 2004” (hierna: het bestemmingsplan) heeft de woning op het perceel de bestemming “Wonen Klasse B” en de direct rondom de woning gelegen grond de bestemming “Tuin en erf”. De rest van de gronden, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] [locatie] heeft de bestemming ‘Agrarisch gebied van cultuurhistorische waarde’.
2.
De rechtbank stelt vast dat het beroep zich beperkt tot de last onder dwangsom met betrekking tot schuur C. Schuur C bevindt zich op de gronden met de bestemming “agrarisch gebied van cultuur historische waarde”.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de voor “Agrarisch gebied van cultuurhistorische waarde” bestemd voor:
a. behoud en/of herstel van de beeldondersteunende functie van de historische karakteristiek van het stadsgezicht;
b. één of meer vormen van agrarisch grondgebruik, andere bouwwerken en andere werken.
3.
Vast staat dat voor het plaatsen van schuur C een omgevingsvergunning is vereist en dat deze is geplaatst zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zodat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden. Eiser betoogt dat van handhavend optreden moet worden afgezien, omdat schuur C zou worden beschermd door het in het bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht.
4.
Ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften mogen bestaande bouwwerken of bouwwerken die krachtens een vóór de tervisielegging van het ontwerpplan aangevraagde bouwvergunning of ingediende melding mogen worden gebouwd en welke qua functie afwijken of welke afwijken van de in deze voorschriften gestelde eisen van maximale goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en bebouwingspercentage, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits:
a. die bouwwerken niet worden vergroot;
b. geen andere afwijkingen van het plan ontstaan.
5.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
6.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld (uitspraak van 10 juli 2013 in zaak nr. 201211330/1/A1) verschaft een met succes gedaan beroep op de toepasselijkheid van het overgangsrecht op een bouwwerk geen bouwvergunning vervangende titel (thans: omgevingsvergunning) en wordt het bouwwerk daardoor evenmin anderszins gelegaliseerd. Ook indien zou worden aangenomen dat op schuur C het overgangsrecht van toepassing is en dus een geslaagd beroep op het overgangsrecht kan worden gedaan, legaliseert dit schuur C derhalve niet. Gelet op het vorenstaande faalt het beroep van eiser op het overgangsrecht. Verweerder was derhalve bevoegd om handhavend op te treden tegen schuur C.
7.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan van het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom afzien. Dergelijke omstandigheden kunnen zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat, of als het opleggen van een dergelijke last zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van het opleggen van die last behoort te worden afgezien.
8.
Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een concreet zicht op legalisatie; eiser heeft de aanvraag tot verlening van een omgevingsvergunning ingetrokken, zodat hierin geen grond gelegen is voor het oordeel dat verweerder niet zou mogen handhaven. Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd over wanneer de schuur is geplaatst en wanneer deze is vernieuwd, is dan ook niet relevant voor de beoordeling van het beroep. Ongeacht het moment van oprichting en vernieuwing van de schuur geldt dat daarvoor een omgevingsvergunning is vereist. Eiser heeft ook geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die nopen tot het oordeel dat het handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan behoorde te worden afgezien.
9.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing:

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M.L. Kousen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.