ECLI:NL:RBGEL:2014:3522

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
05/840137-14 en 06/940522-11 (TUL)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van veelpleger tot plaatsing in inrichting voor stelselmatige daders

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 juni 2014 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een veelpleger, die op 15 februari 2014 in Arnhem shampoo's en cosmetica ter waarde van €144,91 had gestolen. De verdachte, die reeds meerdere keren onherroepelijk was veroordeeld voor vergelijkbare delicten, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.G.C. Bocxe. De officier van justitie, mr. T. Feuth, eiste een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal en oordeelde dat de verdachte strafbaar was, ondanks zijn problematiek en eerdere behandelingen die niet tot recidivevermindering hadden geleid.

De rechtbank overwoog dat de verdachte, gezien zijn verslavingsproblematiek en eerdere veroordelingen, een groot recidivegevaar vormde. De psycholoog die de verdachte had onderzocht, concludeerde dat hij onder andere lijdt aan persoonlijkheidsproblematiek en dat eerdere ambulante behandelingen niet effectief waren geweest. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de verdachte te plaatsen in een ISD, niet alleen ter bescherming van de maatschappij, maar ook om de verdachte de kans te geven om zijn problematiek aan te pakken in een gedwongen kader.

De rechtbank legde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op voor de maximale duur van twee jaren en verlengde de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met één jaar. De vordering na voorwaardelijke veroordeling werd afgewezen, omdat deze de op te leggen ISD-maatregel zou doorkruisen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14f, 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummers : 05/840137-14 en 06/940522-11 (TUL)
Datum zitting : 26 mei 2014
Datum uitspraak : 6 juni 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Raadsvrouw : mr. S.G.C. Bocxe, advocaat te Amsterdam.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 februari 2014 te Arnhem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen shampoo's en/of een (grote) hoeveelheid cosmetica (ter waarde van Euro 144,91), in elk geval enig(e) (winkel)goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte.
1a. De vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich een vordering na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 05-940522-11 betreffende de voorwaardelijke veroordeling door politierechter te Zutphen op 8 maart 2012.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 26 mei 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. S.G.C. Bocxe, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie, mr. T. Feuth, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2], d.d. 15 februari 2014, p. 12 tot en met 14;
- het aanvullende proces-verbaal, d.d. 15 februari 2014, p. 15;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 mei 2014.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 15 februari 2014 te Arnhem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen shampoo's en een (grote) hoeveelheid cosmetica toebehorende aan [benadeelde 1] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal.
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om in geval van een bewezenverklaring geen ISD-maatregel op te leggen, maar in plaats daarvan aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een ambulante behandeling. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Meer subsidiair heeft zij verzocht de ISD-maategel op te leggen voor de maximale duur van 1 (één) jaar met daaraan gekoppeld een tussentijdse toetsing.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 7 mei 2014;
 een voorlichtingsrapportages van GGZ Tactus Zutphen, d.d. 25 februari 2014 respectievelijk 16 mei 2014, betreffende verdachte;
 een consultrapportage betreffende verdachte, opgemaakt d.d. 18 maart 2014 door psychiater [psychiater]; en
 een psychologisch onderzoek Pro Justitia, van drs. [psycholoog], psycholoog, gedateerd 20 mei 2014.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte is vele malen onherroepelijk veroordeeld ter zake van diverse delicten, waaronder (veel) vermogensdelicten. Nu heeft verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan een diefstal. Deze feiten bezorgen de samenleving als geheel, en degenen die slachtoffer worden van verdachtes gedrag in het bijzonder, ernstige overlast.
Uit voornoemde rapporten blijkt het volgende.
Verdachte staat geregistreerd als veelpleger. De psycholoog constateert dat bij verdachte onder meer sprake is van persoonlijkheidsproblematiek met antisociale-, narcistische- en borderline kenmerken, afhankelijkheid van cocaïne en methadon, impulscontroleproblemen en gebrekkige remmingen. Het middelengebruik (harddrugs) heeft hierbij een ontremmende werking. Daarnaast wordt door de psycholoog beschreven dat verdachte slechts beperkt beschikt over zelfkritische en zelfstructurerende vermogens. Verdachte gaat voor eigen gewin en in combinatie met de lacunaire gewetensontwikkeling van verdachte komt hij tot impulsief handelen, waarbij hij niet nadenkt over de mogelijke gevolgen en consequenties van zijn gedrag. Anderzijds plant hij zeer bewust en berekenend zijn handelen, wanneer zaken niet verlopen zoals hij wenst en hij onrecht of angst voor afwijzing en identiteitsverlies ervaart. Het ontbreekt hem aan effectieve copingsvaardigheden om hieraan tegenwicht te bieden. Ondanks het besef van de ontoelaatbaarheid van zijn handelen was verdachte ten tijde van het feit onvoldoende in staat andere keuzes te maken. De psycholoog adviseert om verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Eerder reclasseringstoezicht en aangeboden ambulante en klinische behandeling, hebben – zo concludeert de psycholoog – niet geleid tot recidivevermindering en daadwerkelijk commitment. De kans op herhaling acht de psycholoog daarom ook groot. Gezien de aard van de problematiek, het recidivegevaar en het mislukken van eerder behandelaanbod en toezicht is van belang dat interventies (die gericht zijn op de behandeling van de problematiek) plaatsvinden in een gedwongen kader.
Verdachte heeft aangegeven gemotiveerd te zijn voor ambulante behandeling en toezicht ter voorkoming van een ISD maatregel. De psycholoog overweegt echter dat ook het opleggen van een ISD-maatregel therapeutisch bezien van toegevoegde waarde kan zijn, omdat verdachte zich mogelijk committeert aan behandeling en een overstap zou kunnen maken naar een klinische behandeling (Piet Roorda kliniek) en tevens overlast door verdachte in de maatschappij kan worden voorkomen.
De reclassering (GGZ Tactus) vult deze rapportage aan in die zin dat zij geen mogelijkheid zien om betrokkene te begeleiden in een voorwaardelijk kader. Eerder toezicht vanaf begin 2012 heeft niet kunnen bijdragen aan het voorkomen van recidive. Reclassering ziet het opleggen van een ISD-maatregel “als een wenselijke, passende en noodzakelijke maatregel om het criminele gedrag van betrokkene een halt toe te roepen”. Binnen de ISD-maatregel kan betrokkene van behandeling profiteren en kan hij zijn leven een stabiele basis geven om recidive te voorkomen. Reclassering adviseert daarom om – bij een bewezenverklaring – een onvoorwaardelijk ISD-maatregel op te leggen.
Door reclasseringsmedewerkers [medewerker 1] en [medewerker 2] is ter terechtzitting de rapportage van GGZ Tactus d.d. 16 mei 2014 aangevuld. [medewerker 1] heeft opgemerkt dat de woning van verdachte op 27 mei 2014 zal worden ontruimd waardoor verdachte – indien hij in vrijheid wordt gesteld – geen vaste woon- of verblijfplaats meer heeft. Dit betekent dat sprake is van een verhoging van het recidiverisico. [medewerker 2], de toezichthouder van verdachte, heeft benadrukt dat zij volhardt in het advies tot het opleggen van een ISD-maatregel.
Het door verdachte thans begane feit is een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is in de vijf jaren voorafgaande aan deze feiten ten minste drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld.
Gelet op de verslavingsproblematiek van verdachte en de omstandigheid dat het thans bewezenverklaarde feit is begaan na eerdere veroordelingen wegens soortgelijke delicten, moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal plegen. De veiligheid van personen en goederen eist dus het opleggen van de ISD-maatregel. De maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte. De maatschappij dient te worden beschermd tegen de voortdurende stroom van strafbare feiten die door verdachte worden gepleegd. Door de raadsvrouw is aangevoerd dat verdachte nu wel gemotiveerd is voor een ambulante behandeling. De rechtbank vindt dit – gelet op de hierboven aangehaalde en besproken rapportages – niet overtuigend. Uit de rapportages volgt namelijk dat verdachte meerdere malen ambulante behandelingen heeft gehad, maar dat deze niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Daarbij lijkt verdachtes motivatie voor een ambulante behandeling met name voort te komen uit de drang om plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders te voorkomen. Het door de verdediging ter zitting overgelegde re-integratieplan Wajong van het UWV heeft de rechtbank eveneens niet overtuigd om een ambulante behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders noodzakelijk is. Gelet op het belang van beveiliging van de maatschappij, beëindiging van de recidive van de verdachte en de behandeling van de verslavingsproblematiek van verdachte, zal de rechtbank de maatregel voor de maximale duur van 2 jaren opleggen en zal zij de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. De rechtbank ziet geen aanleiding om te beslissen tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel, zoals door de raadsvrouw is verzocht.
6.a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
In beginsel acht de rechtbank de feitelijke grondslag van de vordering van de officier van justitie juist, maar, gelet op de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat toewijzing van de vordering de op te leggen ISD-maatregel voor de duur van twee jaren zou doorkruisen. De vordering zal daarom worden afgewezen. De rechtbank zal wel, zoals ook door de officier van justitie ter zitting is gevraagd, de proeftijd van de voorwaardelijke opgelegde straf verlengen voor de duur van 1 (één) jaar zodat veroordeelde ook na de ISD-maatregel een stok achter de deur heeft.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14f, 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt aan verdachte op
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 06/940522-11.
Wijst afde vordering.
Verlengtde proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf met 1 (één) jaar.
Aldus gewezen door:
mr. H.G. Eskes (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen en mr. S.H. Keijzer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Ruessink, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juni 2014.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de regiopolitie Gelderland-Midden, unit West, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL079A 2014018103, gesloten op 16 februari 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.