ECLI:NL:RBGEL:2014:375

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
23 januari 2014
Zaaknummer
05/861492-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deels voorwaardelijke jeugddetentie voor poging tot verkrachting van een 9-jarig meisje

Op 23 januari 2014 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een nu 30-jarige man, die op 14-jarige leeftijd een poging tot verkrachting heeft gepleegd op een 9-jarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 september 1998 in Wamel, gemeente West Maas en Waal, het slachtoffer heeft vastgegrepen, in de struiken heeft gesleurd en heeft geprobeerd haar vaginaal en anaal te penetreren. Dit gebeurde onder bedreiging van geweld, waarbij de verdachte het slachtoffer dwong om haar broek naar beneden te doen en op haar knieën te gaan zitten. De verdachte ontkende het feit, maar het DNA-bewijs dat op het jack en in het slipje van het slachtoffer was aangetroffen, leidde tot een match met het DNA-profiel van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat het DNA-bewijs in combinatie met andere bewijsmiddelen voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren aan poging tot verkrachting.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden, met bijzondere voorwaarden zoals ambulante behandeling en meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €15.898,08 aan het slachtoffer toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is genomen met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en de sterke vermindering van toerekeningsvatbaarheid, zoals vastgesteld in eerdere rapportages. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij enkele schadeposten niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Meervoudige kamer voor kinderstrafzaken
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/861492-13
Data zittingen : 5 december 2013 en 9 januari 2014
Datum uitspraak : 23 januari 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer voor kinderstrafzaken in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte],
geboren op : [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Raadsman : mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat te Nijmegen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na twee door de rechtbank toegewezen vorderingen wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 09 september 1998 te Wamel, gemeente West Maas en Waal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (geb. [geboortedatum 2]) te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten meerdere malen althans eenmaal heeft getracht die [slachtoffer] vaginaal en/of anaal te penetreren, in ieder geval seksueel binnen te dringen, welk geweld en/of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld en/of andere feitelijkheid hierin heeft/hebben bestaan dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer] heeft vastgegrepen en/of in de struiken heeft gesleurd en/of heeft geslagen en/of heeft toegevoegd dat zij haar broek uit/naar beneden moest doen en/of op haar knieën moest gaan zitten en/of haar tegen de grond heeft gedrukt en/of met zijn, verdachtes, penis uit de broek op haar is gaan liggen en/of achter haar is gaan zitten en/of heeft toegevoegd: ‘Kop dicht jij, anders spuit ik het witte spul in je mond” althans woorden van gelijke strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 09 januari 2014 ter terechtzitting met gesloten deuren onderzocht.
Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat te Nijmegen.
Als benadeelde partij is ter terechtzitting verschenen [slachtoffer], bijgestaan door mr. T.J.C. Bueters, advocaat te Wijchen.
Aan de benadeelde partij, alsmede aan haar moeder, broer en zus en aan [naam] (case
manager van Slachtofferhulp Nederland) heeft de rechtbank speciale permissie verleend om
aanwezig te zijn bij de behandeling van de strafzaak.
De officier van justitie, mr. P.A. de Boer, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 09 september 1998 skeelerde [slachtoffer], toen 9 jaar, op de Waalbandijk te Wamel toen zij door een jongen werd vastgegrepen, in de struiken werd gesleurd en werd geslagen. [2] In de struiken heeft de jongen [slachtoffer] gezegd dat zij haar broek naar beneden moest doen en is hij met zijn penis uit zijn broek op haar gaan liggen waarbij hij heeft getracht haar vaginaal te penetreren. Daarna heeft de jongen tegen [slachtoffer] gezegd dat ze op haar knieën moest gaan zitten. Vervolgens heeft de jongen haar geslagen en is hij met zijn penis uit zijn broek achter haar gaan zitten en heeft hij opnieuw getracht om [slachtoffer] vaginaal en/of anaal te penetreren. [3] Toen [slachtoffer] op een gegeven moment iets wilde zeggen heeft de jongen haar mondeling de woorden toegevoegd: ‘Kop dicht jij, anders spuit ik het witte spul in je mond.’ [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De officier wijst in dit verband op het DNA bewijs, op het feit dat de verdachte, gelet op de verblijfsinformatie die is afgegeven door Bureau Jeugdzorg, ter plaatse kon zijn, alsmede op het opgegeven signalement, dat door meerdere getuigenverklaringen wordt ondersteund.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat zijn cliënt dient te worden vrijgesproken nu hij het ten laste gelegde feit ontkent en er zich, naast het DNA bewijs, geen overige bewijsmiddelen in het dossier bevinden die wijzen op het daderschap van zijn cliënt. De raadsman betoogt dat, hoewel dit uit de gegevens van Bureau Jeugdzorg Gelderland te Velp zou blijken, onduidelijk is of zijn cliënt ten tijde van het delict ook daadwerkelijk bij het pleeggezin [pleeggezin] te Wamel verbleef. Hij stelt daartoe dat de door zijn cliënt ter terechtzitting van 5 december 2013 afgelegde verklaring – inhoudende dat hij ten tijde van het delict bij de familie [pleeggezin] te Wamel verbleef – mogelijk niet accuraat is, nu uit de stukken blijkt dat zijn cliënt in september 1998 op drie verschillende adressen heeft verbleven.
De beoordeling door de rechtbank
Dat op 9 september 1998 een poging tot verkrachting van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden wordt door de verdediging niet betwist. Wel wordt betwist dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat het DNA-bewijs in afdoende mate door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund en zodoende wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer] te verkrachten. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
DNA bewijs
In verband met een andere strafzaak is op 31 januari 2013 een DNA-profiel van het wangslijmvlies van verdachte in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken opgenomen. Dit heeft geleid tot een match met het DNA-profiel dat in de onderhavige zaak is verkregen uit celmateriaal van op het jack en in het slipje van [slachtoffer] aangetroffen sperma. [5] Naar aanleiding hiervan is aanvullend onderzoek verricht op het DNA-profiel dat uit het wangslijmvlies van de verdachte is verkregen, alsmede op het DNA-profiel dat is verkregen uit het celmateriaal van de in het slipje van [slachtoffer] aangetroffen sperma. NFI-deskundige [deskundige 1] constateert dat de matchende DNA-profielen afkomstig kunnen zijn van verdachte [verdachte] en dat de kans kleiner dan één op één miljard is dat de DNA-profielen afkomstig zijn van een willekeurig gekozen andere persoon. [6]
Ter terechtzitting van 5 december 2013 heeft de verdachte verklaard dat hij geen verklaring heeft voor het feit dat zijn DNA aangetroffen is op het jack en het slipje van [slachtoffer]. Hij heeft verklaard dat het zou kunnen zijn dat er een condoom van hem is blijven slingeren op de plek waar het ten laste gelegde feit is gepleegd. Deze verklaring acht de rechtbank onaannemelijk nu verdachtes sperma onder andere op de binnenkant van het voorpand van het slipje van [slachtoffer] is aangetroffen. Voorts heeft aangeefster [slachtoffer] in een studioverhoor bij de politie verklaard gezien te hebben dat er een witte spetter uit de penis van de jongen op haar been kwam, die ze met haar mouw wegveegde en is de ongewassen kleding van [slachtoffer] kort na het ten laste gelegde delict veiliggesteld ten behoeve van een sporenonderzoek. [7] Zowel de verklaring van [slachtoffer] als het feit dat de ongewassen kleding (waaronder het jack en het slipje waarop de DNA-profielen zijn gevonden) kort na het voorval is veiliggesteld, versterken in casu de bewijskracht van de aangetroffen DNA-profielen. Een alternatieve aannemelijke verklaring voor het vinden van verdachtes sperma op het jack en in het slipje van [slachtoffer] is niet gesteld en is de rechtbank ook niet gebleken.
Signalement
Aangeefster [slachtoffer] heeft bij de politie de dader omschreven als een jongen met bruin / zwart haar met allemaal krullen. Voorts heeft zij verklaard dat de jongen een voetbaltas op zijn rug had. [8] Ter zitting van 05 december 2013 heeft verdachte verklaard dat hij krullen heeft, maar dat hij ten tijde van het ten laste gelegde delict een kaalgeschoren hoofd had. Het door aangeefster opgegeven signalement sluit de verdachte niet uit. De rechtbank overweegt dat getuige [getuige 1], behandelingscoördinator bij Stichting Lindenhout, waar verdachte tot juli 1998 zat, heeft verklaard dat de verdachte een wisselende haardracht had, maar dat hij, toen hij binnenkwam, bruin golvend / krullend haar had. [9] Tevens heeft getuige [getuige 2] verklaard dat hij op 9 september 1998 onder de brug een jongen met kort donker haar met naast hem een grote sporttas heeft zien liggen. [10] De door [getuige 1] en [getuige 2] geschetste uiterlijke kenmerken – in het bijzonder de op de pleegdatum door [getuige 2] gedane waarnemingen – sluiten aan bij het signalement dat is opgegeven door aangeefster [slachtoffer]. Derhalve acht de rechtbank de verklaring van de verdachte, dat hij ten tijde van het ten laste gelegde delict een kaalgeschoren hoofd had, niet aannemelijk geworden.
Aangeefster [slachtoffer] heeft voorts verklaard dat de jongen een dikke zilveren ketting droeg, met slierten die door elkaar liepen. [11] De verdachte stelt ter terechtzitting d.d. 5 december 2013, alsmede ter terechtzitting van 9 januari 2014 dat hij niet aan dit signalement voldoet, nu hij in de periode van het ten laste gelegde delict geen zilveren, maar een dikke gevlochten gouden ketting droeg. [12] De rechtbank wijst in dit verband naar de verklaring van getuige [getuige 3], de vader van aangeefster, waarin de getuige aangeeft dat zijn dochter, [slachtoffer], hem heeft verteld dat ze zich herinnerde dat de jongen een brede ketting om had, maar dat ze niet meer wist of het een zilveren of een gouden ketting betrof. [13] Ook voornoemde getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte in 1998 een dikke gouden gevlochten ketting droeg. [14] Gelet op de door de verdachte ter terechtzitting gedane verklaringen dat hij een dikke gouden ketting droeg, alsmede de verklaringen van getuigen [getuige 3] en [getuige 1] sluit het door de aangeefster opgegeven signalement ook op dit punt de verdachte niet uit. De rechtbank acht het, gelet op de grote impact die de toedracht bij aangeefster teweeg heeft gebracht, aannemelijk dat de toen 9 jarige [slachtoffer] in paniek het materiaal van de dikke ketting niet met zekerheid vast kon stellen.
Verblijfplaats
Ter zitting heeft de raadsman het verweer gevoerd dat onduidelijk is of zijn cliënt ten tijde van het delict ook daadwerkelijk bij het pleeggezin [pleeggezin] te Wamel verbleef. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu zowel uit de gegevens van Bureau Jeugdzorg Gelderland te Velp, alsmede uit de ter terechtzitting van 5 december 2013 gedane verklaring van de verdachte blijkt, dat de verdachte ten tijde van het gepleegde delict daadwerkelijk bij de familie [pleeggezin] te Wamel verbleef. [15]
Resumerend heeft de rechtbank uit wettige bewijsmiddelen, in het bijzonder gelet op het uit DNA verkregen bewijs in combinatie met de vindplaats daarvan, alsmede de op elkaar aansluitende verklaringen omtrent het signalement van de dader en het feit dat de verdachte ten tijde van het delict in de buurt van de pleegplaats verbleef, de overtuiging bekomen dat het ten laste gelegde feit door de verdachte is begaan.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 09 september 1998 te Wamel, gemeente West Maas en Waal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld [slachtoffer] (geb. [geboortedatum 2]) te dwingen tot het ondergaan van handeling(en) die bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten meerdere malen heeft getracht die [slachtoffer] vaginaal en/of anaal te penetreren, welk geweld hierin heeft bestaan dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer] heeft vastgegrepen en in de struiken heeft gesleurd en heeft geslagen en heeft toegevoegd dat zij haar broek naar beneden moest doen en op haar knieën moest gaan zitten en met zijn, verdachtes, penis uit de broek op haar is gaan liggen en achter haar is gaan zitten en heeft toegevoegd: ‘Kop dicht jij, anders spuit ik het witte spul in je mond”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot verkrachting.
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 130 dagen, met aftrek van de tijd dat de verdachte in de onderhavige zaak reeds voorlopig gehecht is geweest.
De officier van justitie houdt daarbij rekening met het feit dat het jeugdstrafrecht en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat zijn cliënt, indien hij schuldig wordt bevonden, in sterk verminderde mate het feit kan worden toegerekend, nu uit het vonnis van de Rechtbank Zutphen d.d. 28 januari 1999 volgt dat in rapportages van een psycholoog en een jeugdpsychiater is geconcludeerd tot sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van zijn cliënt. De raadsman betoogt dat de rechtbank Zutphen deze conclusie destijds in het vonnis heeft overgenomen en dat ook nu met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid rekening gehouden dient te worden.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat, gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, de ruimte om jeugddetentie op te leggen in deze zaak beperkt is en verwijst in dit kader naar het zojuist genoemde vonnis van de Rechtbank Zutphen, waarbij aan verdachte onder andere jeugddetentie van 3 maanden is opgelegd.
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangegeven zich, gelet op de omstandigheden, in geval van bewezenverklaring te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht de verdachte schuldig aan poging tot verkrachting van [slachtoffer]. [slachtoffer] was ten tijde van het delict slechts 9 jaar. De verdachte heeft een grove inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en haar grote angst bezorgd. Het handelen van de verdachte wordt in de maatschappij als zeer verwerpelijk ervaren. De rechtbank rekent de verdachte zijn handelen in beginsel dan ook zwaar aan.
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
  • het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 17 december 2013; en
  • een reclasseringsadvies van [reclasseringsmedewerker], reclasseringsmedewerker, gedateerd 11 november 2013;
  • een multidisciplinair rapport van [psycholoog 1], psycholoog, gedateerd 1 oktober 2013 en van [psychiater 1], psychiater, gedateerd 26 september 2013;
 het vonnis van de rechtbank Zutphen van 28 januari 1999.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
De officier van justitie eist jeugddetentie overeenkomstig de tijd dat de verdachte in de onderhavige zaak reeds in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Ter terechtzitting heeft de officier gerekwireerd dat hij geen rekening houdt met het advies van de reclassering, gedateerd 11 november 2013 en de daarin geïndiceerde voorwaarden. Hij stelt daartoe dat hij, gelet op de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, moet beoordelen of de rechter in 1999 ook een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, zoals nu voorgesteld door de reclassering, opgelegd zou hebben. De officier is van oordeel dat dit niet het geval is, omdat het reclasseringsadvies is ingegeven vanuit de persoon die de verdachte nu is.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de uit het vonnis van de rechtbank Zutphen van 28 januari 1999 blijkende sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van zijn cliënt in de periode van het in casu ten laste gelegde delict.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht enkel ziet op de wettelijke strafmaxima en niet op eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden. Om die reden gaat de rechtbank niet mee in het standpunt van de officier van justitie, dat bij het opleggen van een eventueel voorwaardelijk deel van de jeugddetentie geen gevolg zou kunnen worden gegeven aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Gelet op het vonnis van de rechtbank Zutphen van 28 januari 1999, waarin wordt verwezen naar de conclusie van drs. [psycholoog 2], psycholoog en drs. [psychiater 2], kinder- en jeugdpsychiater, gaat de rechtbank er ook in onderhavige zaak van uit dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit sterk verminderd toerekeningsvatbaar was. Voorts concludeert GZ-psycholoog [psycholoog 1], in het door haar d.d. 01 oktober 2013 opgemaakte rapport, dat de verdachte lijdt aan ontwikkelingsstoornissen en dat aangenomen mag worden dat de verdachte ook ten tijde van het in casu aan hem ten laste gelegde feit leed aan deze stoornissen.
De reclassering heeft de rechtbank in haar rapport, gedateerd 11 november 2011, geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij zij de volgende bijzondere voorwaarden adviseert:
-Meldplicht;
-Behandelverplichting - Ambulante behandeling op zowel verslavings alsmede psychisch gebied;
-Opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
-Drugs- en alcoholverbod.
Ter terechtzitting van 5 december 2013 en 9 januari 2014 heeft de verdachte aangegeven dat hij een groot drugsverleden kent, maar dat hij sinds 10 maanden clean is. Voorts heeft hij desgevraagd aangegeven dat hij, wanneer hij vrij zou komen, geen woon- of verblijfadres heeft en dat hij aangewezen zal zijn op nachtopvang. De verdachte heeft verklaard dat deze situatie het zal bemoeilijken om clean te blijven.
Bij de verdachte is sprake van een kwetsbare persoonlijkheid, alsmede van eerder genoemde psychische problematiek, waarvan aangenomen mag worden dat die (deels) nu aanwezig is en (ten dele) ook ten tijde van het ten laste gelegde delict aanwezig was. De rechtbank acht het in dat kader van belang dat hem hulp geboden wordt. Om die reden zal de rechtbank het advies van de reclassering omtrent de afdoening -grotendeels- volgen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit en in het bijzonder de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie van na te noemen duur, met daaraan gekoppeld door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden passend en geboden is. De rechtbank komt om deze redenen tot een hogere strafoplegging dan door de officier van justitie is geëist.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 49.283,50, exclusief wettelijke rente en exclusief kosten voor rechtsbijstand.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe te wijzen tot het bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 1998, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 100 dagen hechtenis. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij het strafgeding onevenredig belast en verzoekt de rechtbank derhalve om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsman stelt in dit verband dat de omvang van de schade en het causale verband tussen de schade en het aan zijn cliënt ten laste gelegde feit niet eenvoudig zijn vast te stellen. Subsidiair merkt de raadsman op dat, in het geval de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht, toewijzing van smartengeld op haar plaats is.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt de gevorderde schadeposten als volgt, waarbij zij de nummering van het voegingsformulier aanhoudt:
1.
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank vergt behandeling van de civiele vordering een nader onderzoek naar de grondslag daarvan. Een dergelijke behandeling betekent echter een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank heeft om die reden het causale verband tussen de gevorderde schade van € 8.500,- en bewezenverklaarde feit niet kunnen onderzoeken en vaststellen. De benadeelde partij zal daarom wat betreft dit gedeelte van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.
Telefoon- en portikosten
De rechtbank komt het bedrag van € 200,- met betrekking tot kosten van contacten met behandelend artsen in de eerste vier jaar na het bewezenverklaarde niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank acht de kosten als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde toewijsbaar.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 1 januari 2000.
De rechtbank acht het bedrag van € 240,- met betrekking tot de verhoogde telefoonrekening van de benadeelde partij in augustus 2013 voldoende onderbouwd en als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde toewijsbaar.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 1 september 2013.
Naar het oordeel van de rechtbank vergt behandeling van de overige onder deze schadepost aangevoerde kosten een nader onderzoek naar de grondslag daarvan. Een dergelijke behandeling betekent echter een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom ten aanzien van die kosten niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.
Reiskosten
Uit de stukken blijkt dat de benadeelde mede voor overige problematiek, anders dan ontstaan door het bewezenverklaarde, fysiotherapeutisch behandeld is. De rechtbank acht het causale verband tussen de gevorderde schade van € 3.069,- en het bewezenverklaarde ten dele aanwezig. De exacte omvang en reikwijdte van het causale verband blijkt echter onvoldoende uit het dossier. De rechtbank is in een dergelijk geval op grond van artikel 6:97 van het Wetboek van Strafrecht bevoegd de schade naar redelijkheid te schatten. De rechtbank schat de schade, die wordt gevormd door therapieën in de beginperiode na het bewezenverklaarde, naar redelijkheid op € 2.000,- en zal dit bedrag toewijzen. De benadeelde partij zal voor het overige gevorderde bedrag niet-ontvankelijk worden verklaard. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 9 september 1998.
De rechtbank acht de reiskosten die vanaf 7 augustus 2013 zijn gemaakt voldoende onderbouwd en zal deze als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde toewijzen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 7 augustus 2013.
4.
Kosten medische behandelingen
De rechtbank acht het causale verband tussen de gevorderde schade van € 2.048,- en het bewezenverklaarde ten dele aanwezig. De exacte omvang en reikwijdte van het causale verband blijkt echter onvoldoende uit het dossier. De rechtbank is in een dergelijk geval op grond van artikel 6:97 van het Wetboek van Strafrecht bevoegd de schade naar redelijkheid te schatten. De rechtbank schat de schade naar redelijkheid op € 1.400,- en zal dit bedrag toewijzen. De benadeelde partij zal voor het overige gevorderde bedrag niet-ontvankelijk worden verklaard.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 7 augustus 2013.
5.
Studievertraging
Naar het oordeel van de rechtbank vergt behandeling van de civiele vordering een nader onderzoek naar de grondslag daarvan. Een dergelijke behandeling betekent echter een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van dit deel van de vordering (€ 759,50).
6.
Verlies aan verdienvermogen
De rechtbank acht de kosten met betrekking tot het voortijdig beëindigen van het contract in Spanje, alsmede de daardoor misgelopen bonus, voldoende onderbouwd en zal deze kosten toewijzen tot een bedrag van € 3.700,-.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 19 augustus 2013.
Naar het oordeel van de rechtbank vergt behandeling van de overige onder deze schadepost aangevoerde kosten (€ 21.300,-) een nader onderzoek naar de grondslag daarvan. Een dergelijke behandeling betekent echter een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom ten aanzien van die kosten niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.
Smartengeld
Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Het gevorderde bedrag van € 5.000,- is toewijsbaar.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 9 september 1998.
8.
Buitengerechtelijke kosten
Het aantal door de advocaat van de benadeelde partij gestelde verrichtte uren ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid, is door de verdediging niet betwist. Op grond van artikel 6:96, tweede lid, sub b van het Burgerlijk Wetboek, komen de kosten die zijn gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Het aantal gestelde verrichtte uren, alsmede het bedrag van € 130,-, zijnde de kosten van het opvragen van medische informatie, komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank acht de vordering toewijsbaar tot een bedrag van €3125,84 (€130 + 10,48 uur * €225,- *105/100 * 121/100).
Toewijsbaar is een bedrag van in totaal €15.898,08, opgebouwd als volgt:
Bedrag (€)
2
440,40
3
2.231,84
4
1.400,00
6
3.700,00
7
5.000,00
8
3.125,84
Totaal
15.898,08
De benadeelde partij vordert tevens vergoeding van de rechtsbijstandskosten die zij heeft gemaakt ter verkrijging van schadevergoeding in de onderhavige strafprocedure. De advocaat van de benadeelde partij heeft daarbij het liquidatietarief civiel aangehaald en heeft het aantal punten op 3 gesteld.
De rechtbank hanteert, anders dan de advocaat stelt, het liquidatietarief kanton. De kosten, die toewijsbaar zijn op de voet van artikel 592a Sv, worden naar maatstaven van billijkheid gesteld op 3 punten van het liquidatietarief (te weten 1 punt voor het opstellen en indienen van het schriftelijk stuk, 1 punten voor schriftelijk pleidooi, 0,5 punt voor het aanwezig zijn ter zitting en 0,5 punt voor voortzetting van de behandeling), en worden – met inachtneming van de omvang van het toe te wijzen schadebedrag – derhalve begroot op € 900 ,-.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De gevorderde en toegewezen rente alsmede de vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen. De rechtbank bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel geen vervangende hechtenis zal worden vastgesteld.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z en 77aa van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) maanden
Bepaalt dat van deze jeugddetentie
1 (één)maand niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
Verstrekken gegevens
4. Reclassering Iriszorg steeds onverwijld in kennis stelt van zijn verblijfsgegevens en wijzigingen daarin;

Meldplicht

5. zich binnen vijf dagen na ontslag uit detentie meldt bij de reclassering IrisZorg op het volgende adres: [adres], waarna veroordeelde zich blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;

Behandelverplichting – Ambulante behandeling

6. zich verder laat diagnosticeren en behandelen voor MCDD, een stoornis in het autistisch spectrum, bij het [kliniek] of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering en indien de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de instelling of behandelaar zullen worden gegeven, en voorts:
dat de veroordeelde zich ambulant laat behandelen vanwege zijn verslavingsproblematiek, om meer (in)zicht te verkrijgen op het gebied van verslaving. Daarnaast dient betrokkene abstinent van middelen te zijn of ‘gecontroleerd’ middelen te gebruiken, hetgeen zal worden gecontroleerd door de desbetreffende instelling, namelijk de ambulante IrisZorg of soortgelijke ambulante verslavingszorg, zulks ter beoordeling van de reclassering en indien de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling of behandelaar zullen worden gegeven. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van middelencontrole. De veroordeelde zal in overleg met de instelling alwaar betrokkene dan zal verblijven, bij aanvang van het toezicht worden aangemeld indien dit door de instelling en de reclassering noodzakelijk wordt geacht.
Opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang
7. meewerkt aan aanmelding en intake bij [instelling] (of een soortgelijke beschermd wonen instelling) met als doel dat hij -zo mogelijk- op het moment dat zijn proeftijd zal starten, dat wil zeggen op de datum van ontslag uit detentie, zal kunnen worden geplaatst in [instelling] of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
  • Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer] te betalen €15.898,08 (vijftienduizendachthonderdenachtennegentig euro en 8 cent), vermeerderd met de wettelijke rente, tot aan de dag der algehele voldoening (zie datum toewijsbaarheid per schadepost).
  • Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op €900,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
  • Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen €15.898,08 (vijftienduizendachthonderdenachtennegentig euro en 8 cent), vermeerderd met de wettelijke rente, tot aan de dag der algehele voldoening (zie datum toewijsbaarheid per schadepost).
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. G.M.L. Tomassen (voorzitter), mr. W.A. Holland en mr. J.M. Hamaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Kolkman en mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffiers.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 januari 2014 te 09.00 uur.
mr. W.A. Holland is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de regiopolitie Gelderland-Zuid, divisie COZ, zedenzaken, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL084A 2013027983, gesloten op 10 september 2013, met een eindmutatie op 10 oktober 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], p.18 bovenaan en proces-verbaal van studioverhoor [slachtoffer], p. 58, bovenaan en 61, midden.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], p.18 bovenaan en proces-verbaal van studioverhoor [slachtoffer] p. 62 en 69, bovenaan en een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub 5 van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 3], p. 24, bovenaan.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4], blz. 39, vierde alinea.
5.Rapport DNA-onderzoek aan een referentiemonster van een veroordeelde, opgemaakt door NFI-deskundige [deskundige 2], blz. 91- 93.
6.Rapport Aanvullend DNA-onderzoek naar aanleiding van een mogelijke verkrachting gepleegd in Wamel op 9 september 1998, opgemaakt door NFI-deskundige [deskundige 1], blz. 94-95 en deskundigen rapport Gerechtelijk Laboratorium, opgemaakt door gerechtelijk deskundige [getuige 5], blz- 215.
7.Proces-verbaal van studioverhoor [slachtoffer], p. 64 en proces-verbaal van aangifte door [getuige 3], blz. 20, onderaan.
8.Proces-verbaal van studioverhoor [slachtoffer], p. 59, bovenaan en 67, bovenaan.
9.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub 5 van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1], p.55.
10.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub 5 van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2], p.44.
11.Proces-verbaal van studioverhoor [slachtoffer], p. 67, bovenaan.
12.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 05 december 2013, o.a. inhoudende de verklaring van de verdachte op blz. 3, laatste alinea.
13.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub 5 van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 3], p.24.
14.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub 5 van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1], p.55.
15.Proces-verbaal van verstrekking gevorderde gegevens, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 2] op 4 december 2013, blz. 2 (dit proces-verbaal is separaat ingezonden) en het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 05 december 2013, o.a. inhoudende de verklaring van de verdachte op blz. 3, tweede alinea.