In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een afrekening bij het einde van een vennootschap. De rechtbank heeft op 14 mei 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de waarde van de stille reserves van de vennootschap moest worden vastgesteld. De rechtbank heeft deskundigen benoemd om de vrije onderhandse verkoopwaarde van de opstallen en de voertuigen te taxeren. De deskundige Ing. M.M. van Gellicum heeft de waarde van de opstallen vastgesteld op € 31.275,00, terwijl H.C. Gerritse de waarde van de vrachtwagen op € 26.000,00 en de oplegger op € 72.500,00 heeft getaxeerd. De rechtbank heeft de bezwaren van de partijen tegen de deskundigenrapporten beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren tegen het rapport van Van Gellicum ongegrond waren, maar dat de taxatie van Gerritse voor de oplegger onvoldoende onderbouwd was. Uiteindelijk heeft de rechtbank de taxatiewaarde van de opstallen gevolgd en de waarde van de voertuigen vastgesteld op € 88.500,00. De rechtbank heeft bepaald dat [gedaagde] recht heeft op een uitbetaling van € 59.137,00, rekening houdend met de reeds betaalde voorschotten. De aanvullende vorderingen van [gedaagde] tot schadevergoeding zijn afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een tekortkoming van [eiser]. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.