ECLI:NL:RBGEL:2014:3843

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 mei 2014
Publicatiedatum
23 juni 2014
Zaaknummer
06/850882-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Van Valderen
  • mr. Gilhuis
  • mr. Kropman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van fysiotherapeut wegens gebrek aan bewijs in ontuchtzaak

Op 9 mei 2014 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een fysiotherapeut die verdacht werd van het plegen van ontuchtige handelingen met cliënten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat er buiten de aangiften van de slachtoffers geen bewijs in het dossier aanwezig was. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.

De zaak kwam voor de rechtbank naar aanleiding van een onderzoek dat plaatsvond tijdens de terechtzittingen op 13 augustus 2013 en 25 april 2014. De verdachte was beschuldigd van ontucht met twee slachtoffers, waarbij hij als fysiotherapeut in de gezondheidszorg werkzaam was. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard voor de feiten 2 en 3, omdat er sprake zou zijn van een eendaadse samenloop en er onherstelbare fouten waren gemaakt tijdens het voorbereidend onderzoek.

De officier van justitie concludeerde tot vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van de feiten 2 en 3. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank wees de vordering van de benadeelde partij af, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel werd opgelegd aan de verdachte.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. Van Valderen als voorzitter, mr. Gilhuis en mr. Kropman als rechters, in aanwezigheid van griffier De Badts. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten, waardoor de verdachte integraal werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/850882-12
Uitspraak d.d.: 9 mei 2013
Tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte]

geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
Raadsman mr. Özsüren, advocaat te Nijkerk
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
13 augustus 2013 en 25 april 2014.
Degewijzigdetenlastelegging
(de wijzigingen zijn
cursiefweergegeven)
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij (op één of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2008 tot en met 10 augustus 2010 te Lochem,
ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1],
waarbij verdachte één of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 1]
heeft gebracht en/of de borsten van die [slachtoffer 1] heeft betast,
terwijl verdachte toen (als fysiotherapeut) werkzaam was in de gezondheidszorg
en die [slachtoffer 1] als zijn cliënte of patiënte aan zijn hulp en/of zorgen was
toevertrouwd;
art 249 lid 2 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van
05 oktober 2011 tot en met 16 november
2011te Lochem,
met [slachtoffer 1], geboortedatum [geboortedatum 2], die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande
uit het betasten van haar borsten;
art 247 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van
05 oktober 2011 tot en met 16 november
2011te Lochem,
ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1],
waarbij verdachte de borsten van die [slachtoffer 2] heeft betast,
terwijl verdachte toen (als fysiotherapeut) werkzaam was in de gezondheidszorg
en die [slachtoffer 2] als zijn cliënte of patiënte aan zijn hulp en/of zorgen was
toevertrouwd;
art 249 lid 2 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ten aanzien van de feiten 2 en 3 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat ten eerste beide feiten betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex en er sprake is van een eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten tweede heeft de raadsman aangevoerd dat ten aanzien van de feiten 2 en 3 in strijd is gehandeld met de “Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik”. Zo heeft voorafgaand aan de aangifte door de moeder van het slachtoffer en voorafgaand aan de aangifte door het slachtoffer [slachtoffer 1] zelf, geen informatief gesprek plaatsgevonden en is het eerste gesprek met de moeder niet auditief geregistreerd.
Ten derde heeft de raadsman aangevoerd dat door het zoekraken van de auditieve opname van het verhoor van [slachtoffer 1], de betrouwbaarheid van haar verklaring - als enige bron in deze zaak - niet getoetst kan worden.
Tenslotte heeft de raadsman gesteld dat pas besloten is aangifte te doen nadat de opsporingsambtenaren [slachtoffer 2] vooraf geïnformeerd hadden over de andere zaak ([slachtoffer 1]).
Nu tijdens het voorbereidend onderzoek in deze zaak een aantal onherstelbare fouten is gemaakt, is het niet meer mogelijk om tot een betrouwbare feitelijke grondslag te komen voor een einduitspraak en dient inzake de feiten 2 en 3 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsman.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat deze onherstelbare vormverzuimen niet dienen te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, nu zowel de moeder van aangeefster als aangeefster zelf opnieuw is gehoord door de rechter-commissaris.
De officier van justitie is van mening dat een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie een stap te ver gaat..
De rechtbank overweegt dat weliswaar de Aanwijzing op een aantal punten door het openbaar ministerie met de voeten is getreden, maar dat nu geen sprake is geweest is van een grove of schending van de belangen van verdachte geen aanleiding bestaat om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Ook het feit dat sprake van eendaadse samenloop zou zijn tussen de feiten 2 en 3 vormt geen reden om te concluderen tot niet-ontvankelijkheid. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
Bewijs
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde en bewezenverklaring van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen uitvoerig toegelicht en opgesomd, waarbij de officier van justitie met betrekking tot het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft betoogd dat sprake is van eendaadse samenloop.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 2 en 3 bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde het opleggen van een beroepsverbod voor de duur van drie jaren.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Met betrekking tot het bewijs is door de raadsman een integrale vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde, nu niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum.
Beoordeling door de rechtbank
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft begaan, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten is buiten de aangifte onvoldoende steunbewijs in het dossier aanwezig. De rechtbank zal verdachte dan ook integraal vrijspreken.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 1], heeft zich middels haar moeder [moeder], in het strafproces gevoegd met een vordering tot immateriële schadevergoeding voor het bedrag van € 650,00, met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toewijzing van de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toewijzing van de wettelijke rente.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, dient te worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat - nu verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, zodat voor dit feit geen straf of maatregel wordt opgelegd - de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart ten aanzien van de feiten 2 en 3 de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering;
Aldus gewezen door:
mr. Van Valderen, voorzitter,
mr. Gilhuis en mr. Kropman, rechters,
in tegenwoordigheid van De Badts, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 mei 2014.
Mr. Van Valderen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.