ECLI:NL:RBGEL:2014:4026

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juli 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
AWB-13_6035
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van leefgeld aan eiser in het kader van asielprocedure en de toepassing van het koppelingsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die in Nederland verblijft met zijn gezin, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. Eiser had eerder noodopvang in de vorm van leefgeld ontvangen, maar dit was per 8 april 2013 beëindigd. Eiser stelde dat de beëindiging van het leefgeld in strijd was met zijn recht op privé- en gezinsleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet dusdanig schrijnend waren dat verweerder had moeten afzien van de beëindiging van het leefgeld. Eiser was ten tijde van de procedure nog woonachtig bij zijn gezin, en de zorg voor de kinderen was geregeld via bijstand aan zijn echtgenote volgens de alleenstaande oudernorm. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een situatie waarin eiser en zijn gezin onder de minimumvoorwaarden voor verzorging vielen, zoals genoemd in de Decisions on Immediate Measures. De rechtbank verwees ook naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat het koppelingsbeginsel een redelijke rechtvaardiging biedt voor het onderscheid tussen verschillende groepen vreemdelingen. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/6035

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. S. Çakici-Reinders),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder (gemachtigde: mr. M. de Ronde).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de eerder aan eiser in de vorm van leefgeld toegekende noodopvang, met ingang van 8 april 2013, beëindigd.
Bij besluit van 22 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser verblijft vanaf 14 november 2000 met zijn gezin in Nederland. Op 23 augustus 2003 is aan zijn echtgenote en kinderen een verblijfsvergunning asiel toegekend. Eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel is onherroepelijk afgewezen. Daarbij is aan eiser artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen. Bij besluit van 2 juli 2009 is eiser ongewenst verklaard. Een aanvraag van eiser tot opheffing van zijn ongewenstverklaring is bij besluit van 28 december 2010 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 maart 2011 ongegrond verklaard. Het tegen dit laatste besluit ingestelde beroep is door de rechtbank ’s - Gravenhage, nevenzittingplaats Assen, bij uitspraak van 3 november 2011, ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld. Aan eisers echtgenote is door verweerder bijstand naar de norm van een alleenstaande ouder toegekend. Verweerder heeft voorts op grond van beleid inzake de opvang van asielzoekers en in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep opvang in de vorm van leefgeld aan eiser toegekend. Op 15 november 2012 heeft verweerder bepaald dat eiser recht heeft op verlenging van noodopvang in de vorm van leefgeld voor maximaal 6 maanden. Bij uitspraak van 14 januari 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) voormelde uitspraak van 3 november 2011 bekrachtigd, waarna verweerder het primaire besluit heeft genomen.
2.
Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat gebleken is dat eiser is uitgeprocedeerd waardoor hij geen recht meer heeft op noodopvang.
3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en overwogen dat eiser op grond van het koppelingsbeginsel niet voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in aanmerking komt. Verweerder heeft zich voorts, onder verwijzing naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), op het standpunt gesteld dat uit artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geen positieve verplichting voor verweerder voortvloeit om opvang op grond van de Wmo aan eiser te bieden.
4.
Eiser heeft – kort samengevat – aangevoerd dat het doel van het koppelingsbeginsel in zijn geval niet kan worden verwezenlijkt omdat hij niet terug kan naar zijn land van herkomst en niet zal worden uitgezet aangezien hij daar het risico loopt te worden onderworpen aan een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling. Eiser heeft tevens aangevoerd dat verweerder bij zijn besluit tot stopzetting van de betaling van het leefgeld geen rekening heeft gehouden met de belangen van eisers kinderen. Naar eiser heeft aangevoerd verkeert zijn gezin in een moeilijke financiële situatie, nu verweerder geen leefgeld meer betaalt, het gezin moet leven van bijstand naar de alleenstaande oudernorm en eisers echtgenote niet voor toeslagen in aanmerking komt. Eiser heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad (HR) van 21 september 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW5328) waarin aldus eiser door de HR is uitgemaakt dat kinderen niet de dupe mogen worden van de keuzes van de ouders. Eiser heeft aangevoerd dat een ouder op grond van artikel 3 en 27 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) de mogelijkheid moet worden geboden om voor zijn kind te zorgen. Eiser heeft zich voorts beroepen op het arrest Ruiz Zambrano van het Hof van Justitie van de EU van 8 maart 2011 in de zaak C-34/09. Eiser heeft tot slot betoogd dat hij recht heeft op basisvoorzieningen zoals eten, kleding en beschutting op grond van de Decisions on Immediate Measures, die door het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) op 25 oktober 2013 zijn genomen in de bij dit comité aanhangig gemaakte procedures van Conference of European Churches (CEC) tegen Nederland (klacht nr. 90/2013) en European Federation of National Organisations working with the Homeless (FEANTSA) tegen Nederland (klacht nr. 86/2012). Volgens eiser dient verweerder op grond van deze Decisions on Immediate Measures maatschappelijke opvang op grond van de Wmo te bieden omdat de Decisions on Immediate Measures een nadere invulling van artikel 8 van het EVRM vormen dan wel omdat het Europees Sociaal Handvest (ESH) - daargelaten of het ESH rechtstreeks toepasbaar is - ook volgens de HR een heldere bron van recht is. Eiser heeft ook in dit verband verwezen naar bovengenoemde uitspraak van de HR.
5.
De rechtbank overweegt als volgt. Het koppelingsbeginsel zoals neergelegd in artikel 8 van de Wmo en de artikelen 10 en 11 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft tot doel te voorkomen dat illegale vreemdelingen door ontvangst van uitkeringen en verstrekkingen in staat worden gesteld tot voortzetting van hun wederrechtelijke verblijf of het verwerven van de schijn van legaliteit. Daarnaast is het erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling ‘in procedure’ voor een verblijfsvergunning gaandeweg in staat blijkt een zodanig sterke rechtspositie op te bouwen - of de schijn van een dergelijke positie - dat hij na ommekomst van de procedure zo goed als onuitzetbaar blijkt (Kamerstukken II, 1994/95, 24 233, nr. 3, blz. 2). Door de CRvB en de ABRvS is herhaaldelijk overwogen dat het koppelingsbeginsel, gelet op het daarmee nagestreefde doel, op zichzelf een redelijke en objectieve rechtvaardiging vormt voor het gemaakte onderscheid tussen enerzijds een Nederlander of een vreemdeling met een verblijfsrecht ingevolge artikel 8, aanhef en onder a tot en met e en l, van de Vw 2000 en anderzijds een vreemdeling aan wie ten tijde in geding een zodanig verblijfsrecht (nog) niet is toegekend. Op grond van artikel 94 van de Grondwet vinden wettelijke voorschriften evenwel geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepaling van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Het niet toekennen van opvang kan in het concrete geval indien sprake is van schrijnende omstandigheden worden aangemerkt als zijnde in strijd met het in artikel 8 van het EVRM besloten liggende recht op respect voor privé- en gezinsleven, in welk geval toepassing van het koppelingsbeginsel achterwege dient te blijven.
6.
Zonder afbreuk te willen doen aan de moeilijke situatie waarin eiser en zijn gezin zich bevinden, zijn de door eiser aangevoerde omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig schrijnend dat geoordeeld moet worden dat verweerder na afweging van alle betrokken belangen had moeten afzien van beëindiging van het eerder aan eiser toegekende leefgeld wegens strijd met het in artikel 8 van het EVRM besloten liggende recht op privé- en gezinsleven. Eiser was ten tijde in geding nog woonachtig was bij zijn gezin. In de zorg voor de ten laste komende kinderen was voorzien door verstrekking aan de echtgenote van bijstand volgens de alleenstaande oudernorm. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een situatie dat eiser en zijn gezin met het niveau van verzorging waarover zij feitelijk konden beschikken beneden de minimumvoorwaarden zoals genoemd in de Decisions on Immediate Measures (shelter, clothes and food) zijn komen te vallen. De omstandigheid dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel omdat hem artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen en niet naar zijn land van herkomst kan terugkeren, is op zichzelf niet aan te merken als zodanig bijzonder dat verweerder had moeten afzien van beëindiging van de opvang. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de CRvB van 31 januari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:273) en van de ABRvS van 4 juni 2014 (ECLI:RVS:2014:1980).
7.
De rechtbank overweegt voorts dat de Decisions on Immediate Measures een oproep vormen aan de Nederlandse Staat en dat daaraan geen rechtstreeks recht op opvang kan worden ontleend. De rechtbank overweegt voorts dat artikel 3 van het IVRK gelet op de formulering ervan geen norm bevat die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Ditzelfde geldt voor wat betreft artikel 27 van het IVRK. Het beroep op deze artikelen faalt. Ook aan het arrest Ruiz Zambrano van het Hof van de Justitie kan eiser geen rechten ontlenen, reeds omdat de situatie die in dit arrest aan de orde is onvoldoende vergelijkbaar is met de situatie van eiser.
8.
Gelet op het voorgaande en nu verder niet in geschil is dat eiser niet langer voldoet aan de voorwaarden vermeld in verweerders beleid dient geoordeeld te worden dat verweerder niet langer gehouden was om langer leefgeld aan eiser te verstrekken. Verweerders besluit tot handhaving van de beëindiging van het leefgeld per 8 april 2013 houdt derhalve stand.
9.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling dan wel een veroordeling tot schadevergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, mr. S.W. van Osch-Leysma en mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Lankamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.