ECLI:NL:RBGEL:2014:4118

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juli 2014
Publicatiedatum
7 juli 2014
Zaaknummer
14/609
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van matroos wegens gebrek aan bewijs voor alcoholgebruik tijdens NAVO-operatie

In deze zaak heeft de meervoudige militaire kamer van de Rechtbank Gelderland op 7 juli 2014 uitspraak gedaan in het beroep van een matroos der eerste klasse, die eerder was gestraft voor overmatig alcoholgebruik aan boord van een schip tijdens een NAVO-operatie. De matroos was op 3 maart 2014 aangetroffen in een kennelijke staat van dronkenschap, wat leidde tot een geldboete van € 500,00. Na een beklagprocedure werd deze boete verlaagd naar € 450,00. De matroos heeft echter beroep aangetekend tegen deze beslissing, waarbij zij stelde dat er geen bewijs was voor de beschuldigingen.

Tijdens de zitting op 23 juni 2014 heeft de militaire kamer de verklaringen van getuigen en de matroos zelf gehoord. De getuigen waren verdeeld in hun verklaringen over het gedrag van de matroos. Sommigen gaven aan dat zij een dronken indruk maakte, terwijl anderen haar als niet dronken beschouwden. De militaire kamer heeft vastgesteld dat er geen overtuigend bewijs was dat de matroos meer alcohol had genuttigd dan toegestaan. De verklaringen van de getuigen waren inconsistent en de commandant van het schip had geen dronken indruk van de matroos gekregen.

Op basis van deze overwegingen heeft de militaire kamer geconcludeerd dat de beschuldigingen niet bewezen konden worden. De eerdere uitspraak op beklag werd vernietigd en de matroos werd vrijgesproken van de haar verweten gedragingen. Deze beslissing benadrukt het belang van bewijs in tuchtprocedures binnen de militaire context.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Locatie Arnhem
Team strafrecht
Meervoudige militaire kamer
Rechtbanknummer : 14/609
Datum zitting : 23 juni 2014
Uitspraak : 7 juli 2014
Uitspraak van de meervoudige militaire kamer van de rechtbank Gelderland, op het beroep van:
[gestrafte],matroos der eerste klasse logistieke dienst verzorging (PS [nummer]),
geplaatst aan boord van [schip 1],
thans woonachtig aan de [adres], [woonplaats],
– hierna aangeduid als gestrafte –, waarbij de beslissing op beklag wordt bestreden.

Procedureverloop

De procedure in eerste aanleg
Door de commandant is aan gestrafte op 9 maart 2014 een beschuldiging uitgereikt luidende:
Betrokkene is op 3 maart 2014 aan boord van [schip 2] varend in het operatiegebied ten behoeve van NAVO-operatie [naam] tussen ongeveer 21:30 en 22:00 door verschillende personen aangetroffen in kennelijke staat van dronkenschap. Zij heeft aan boord van [schip 2] alcohol genuttigd in dermate mate dat dit in strijd is met CDS Aanwijzing A-153 punt 3 en richtlijn van de commandant van [schip 2]. Daarnaast is door betrokkene aanstootgevend gedrag vertoond door op 3 maart 2014 aan boord van [schip 2] in slaapverblijf twee een mannelijke opvarende van het [team] enige tijd in haar bed toe te laten. Dit tot hinder van een andere vrouwelijke opvarende die in slaapverblijf twee in haar bed lag om te slapen om zodoende te rusten voor haar wacht. Omstreeks 22:45 hebben twee personen de betreffende man uit haar bed zien stappen. Daarmee heeft zij gehandeld in strijd met CDS Aanwijzing A-154 punt 2,
met vermelding van artikelen 15 en 18 van de Wet militair tuchtrecht.
Op 18 maart 2014 heeft het onderzoek (‘de parade’) plaatsgevonden. De commandant heeft op 19 maart 2014 beslist. De beslissing is neergelegd in een schriftelijke uitspraak, die aan gestrafte op dezelfde dag is uitgereikt.
Gestrafte werd wegens schending van de gedragsregels van artikelen 15 (niet opvolgen dienstbevel) en 18 (niet opvolgen dienstvoorschrift) van de Wet militair tuchtrecht (verder: WMT) gestraft met een geldboete van € 500,00, op grond van de bewezen gedragingen, welke eensluidend is aan de hiervoor vermelde beschuldiging.
De beklagprocedure
Op 21 maart 2104 heeft gestrafte een beklagschrift ingediend.
Het onderzoek op beklag heeft op 4 april 2014 plaatsgevonden. Gestrafte en haar vertrouwensman zijn hierbij aanwezig geweest. Gestrafte is in persoon gehoord. De beklagmeerdere heeft op 7 april 2014 heeft beslist en de beslissing is op dezelfde dag aan gestrafte uitgereikt.
Uit een bij het beklagformulier gevoegde bijlage blijkt dat de beklagmeerdere de uitspraak van de bestreden schuldigverklaring deels heeft bevestigd maar de opgelegde geldboete heeft verminderd van € 500,- naar € 450,-.
De bewezen gedraging luidt: ”Betrokkene is op 3 maart 2014 aan boord van [schip 2] varend in het operatiegebied ten behoeve van de NAVO Operatie [naam] tussen ongeveer 21.30 en 22.00 door verschillende personen aangetroffen in een kennelijke staat van dronkenschap. Zij heeft aan boord van Zr.Ms. [schip 2] alcohol genuttigd in dermate mate dat dit in strijd is met de CDS aanwijzing A-153 punt 3 en de richtlijn van de commandant [schip 2].”.
Gestrafte heeft hiermee artikel 15 WMT (niet opvolgen dienstbevel) en art 18 WMT (niet opvolgen dienstvoorschrift) overtreden.
De beroepsprocedure
Gestrafte heeft op 9 april 2014 tegen de beslissing op beklag een beroepschrift ingediend bij de commandant van [schip 1] met het verzoek ex 82 Wet Militair Tuchtrecht (hierna: WMT) tot doorzending naar het gerecht. Op 9 april 2014 is namens gestrafte het beroepschrift naar het gerecht gestuurd. Kort weergegeven is gestrafte van mening dat er geen bewijs is voor hetgeen bewezen is geacht.
Het openbaar ministerie heeft op 12 mei 2014 ter zake van het beroep een advies uitgebracht, dat aan deze uitspraak is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.
Het beroep is op 23 juni 2014 ter zitting van de meervoudige militaire kamer behandeld. Gestrafte is daar verschenen en bijgestaan door haar vertrouwensman, [vertrouwensman]. Beiden hebben het woord ter verdediging gevoerd.
De officier van justitie, mr. J.C. Stikkelman, heeft ter zitting het advies van het openbaar ministerie nader toegelicht. Hij persisteert bij het reeds eerder ingediende advies en maakt als zijn oordeel kenbaar dat de militaire kamer de beslissing waartegen het beroep is ingesteld dient te bevestigen, zo nodig met verbetering of aanvulling daarvan.
De vertrouwensman heeft zich op het standpunt gesteld dat gestrafte dient te worden vrijgesproken van de haar verweten gedraging, aangezien de verklaringen ten aanzien van het vermeende alcoholgebruik onsamenhangend zijn en dat er enige tijd heeft gezeten tussen het moment van de gedraging en de verklaringen van de getuigen, waarbij deze zouden zijn beïnvloed door de roddels aan boord.
De militaire kamer heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek ter zitting in beroep.

De motivering van de beslissing

De meervoudige militaire kamer gaat op basis van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten, die niet zijn betwist:
Gestrafte was op 3 maart 2014 geplaatst aan boord van [schip 2]. Het schip nam op dat moment deel aan de NAVO-operatie “[naam]” en bevond zich in het operatiegebied.. Tijdens deze operatie was aanwijzing CDS A-153 van kracht. Op grond van deze aanwijzing is het aan de opvarenden niet toegestaan alcoholische consumpties te gebruiken. Hiervan kan een ontheffing worden verleend tot een maximum van twee licht alcoholische consumpties per dag. Door de commandant van [schip 2] is ter gelegenheid van een barbecue in de namiddag, tussen 16.00 en 18.00 uur, op het helikopterdek van het schip toestemming gegeven om twee licht alcoholische consumpties te gebruiken, de zogenaamde “two-can rule”.
Ten aanzien van mogelijke verzuimen in de procedure overweegt de militaire kamer dat ten aanzien hiervan geen verweren zijn gevoerd en de militaire kamer ook ambtshalve geen schendingen heeft geconstateerd. De militaire kamer zal daarom overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van de verklaringen met betrekking tot de verweten gedraging.
Ten aanzien van het deel van de beschuldiging dat ziet op de gedraging van artikel 15 WMT, te weten het niet opvolgen van een dienstbevel overweegt de militaire kamer als volgt.
Een dienstbevel bevat een ge- of verbod dat enig dienstbelang moet betreffen. Uit de bijlage bij het straffenformulier begrijpt de militaire kamer dat de commandant van [schip 2] op 3 maart 2014 toestemming heeft gegeven om maximaal twee licht alcoholische consumpties te gebruiken tussen 16.00 en 18.00 uur en daarmee heeft verboden meer dan twee licht alcoholische consumpties te nuttigen.
Gestrafte heeft verklaard dat zij tijdens de barbecue, in de periode van 16.00-18.00 uur slechts twee nipjes van het bier van getuige [getuige 1] heeft genomen en de “two-can rule” niet heeft overtreden. Zij vindt bier niet lekker.
De militaire kamer stelt vast dat uit de in het dossier opgenomen getuigenverklaringen niet blijkt dat een getuige heeft waargenomen dat gestrafte in het tijdstip gelegen tussen 16.00 en 18.00 uur op 3 maart 2014 meer alcoholhoudende drank heeft genuttigd dan de door haarzelf genoemde twee nipjes. Ook ander bewijs dat gestrafte het desbetreffende dienstbevel van de commandant heeft overtreden ontbreekt.
Voor wat betreft het deel van de beschuldiging dat ziet op het overtreden van een dienstvoorschrift, artikel 18 WMT, merkt de militaire kamer het volgende op.
Een dienstvoorschrift betreft, kort weergegeven, een door het bevoegde gezag vastgesteld schriftelijk besluit van algemene strekking dat enig dienstbelang betreft en dat een tot de militair gericht ge- of verbod bevat.
De Directeur Operaties bij de Defensiestaf is bevoegd om dienstvoorschriften vast te stellen. Op 6 januari 2011 heeft hij “Aanwijzing CDS nummer A-153” vastgesteld. Deze aanwijzing betreft het gebruik van alcohol en drugs tijdens de inzet van militairen bij vredes- en humanitaire operaties. Op grond van artikel 1 van deze aanwijzing is personeel dat deelneemt aan een dergelijke operatie verboden alcoholhoudende drank te nuttigen in het operatiegebied. Bij uitzonderlijke gelegenheden kan de commandant van de eenheid op grond van artikel 3 hiervan afwijken. Hij kan in een dergelijke situatie bepalen gedurende welke periode en tot welke maximale hoeveelheid per persoon alcohol mag worden genuttigd, met dien verstande dat een persoon nimmer meer dan twee licht alcoholische consumpties per dag gebruiken.
Volgens de bewezen gedragingen, voor zover bevestigd na beklag is, gestrafte tussen 21.30 en 22.00 uur in kennelijke staat van dronkenschap aangetroffen.
Volgens gestrafte heeft zij op 3 maart 2014 twee nipjes van het bier van een ander gedronken en is die dag in het geheel niet dronken of aangeschoten geweest. Voorts heeft de gestrafte verklaard dat zij en [getuige 1] die avond in een luidruchtige bui waren en erg moesten lachen en dat dit gedrag door anderen wellicht is geïnterpreteerd als aangeschoten en dronken.
De militaire kamer stelt vast dat uit geen van de getuigenverklaringen blijkt dat een getuige heeft waargenomen dat gestrafte op 3 maart 2014 meer van een alcoholische consumptie heeft gedronken dan de nipjes die zij zelf noemt.
Uit de overwegingen van de beklagmeerdere blijkt dat hij zijn bewezenverklaring met name baseert op de verklaringen van getuigen omtrent het gedrag van gestrafte, te weten niet goed recht kunnen lopen/wankelen/zwalken en jolig/lacherig gedrag.
De militaire kamer stelt vast dat de verklaringen van de getuigen omtrent het gedrag en hetgeen gestrafte daar zelf over heeft verklaard onderling verschillen.
Getuigen [getuige 2] en [getuige 3] verklaren dat zij gestrafte hebben gezien samen met [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 1] in de midscheeps. Volgens deze getuigen kon gestrafte niet meer recht lopen.
De getuigen [getuige 5], [getuige 4] en [getuige 1] verklaren dat zij met gestrafte rond 20.00 uur in de midscheeps waren. Zoals wel vaker maakte gestrafte daar veel lawaai en was erg lacherig. In tegenstelling tot de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] verklaren zij dat gestrafte geen dronken indruk maakte. De getuige [getuige 5] heeft voorts verklaard dat hij gestrafte tussen 22:30 uur en 23.00 uur nogmaals tegen kwam, maar dat zij toen niet meer erg luidruchtig was.
Daarnaast heeft de commandant gestrafte persoonlijk ontmoet omstreeks 20:30-20:45 uur. Hij heeft gestrafte in de ogen gekeken en zij maakte in het geheel geen enkele indruk dat ze zwalkte of in een benevelde toestand was.
De getuigen, [getuige 6] en [getuige 7] hebben gestrafte rond 21.30 uur gezien, waarbij zij luidruchtig was en instabiel gedrag vertoonde. Zij concludeerden hieruit dat gestrafte in beschonken toestand was. Gestrafte merkt hierover op dat zij samen met [getuige 1] op dat tijdstip het schip binnen kwam en op weg was naar haar slaapverblijf. [getuige 1] is toen van een vochtige trap gegleden en zij moesten daar verschrikkelijk om lachen. Gestrafte heeft tijdens de zitting verklaard dat zij over het algemeen erg luidruchtig is.
Ten slotte heeft de getuige [getuige 8] verklaard dat zij op 4 maart 2014 rond 07:00 uur gestrafte tegen kwam in het slaapverblijf, waarbij deze vertelde dat ze ‘zo muf was gisteravond’. Daarop had de getuige geantwoord dat het bier van de barbecue al snel op was, waarop gestrafte zou hebben geantwoord ‘dat maakt niet uit waar ik het vandaan heb’. Gestrafte ontkent dit te hebben gezegd. Zij was op dat moment bij de onderofficieren aan het werk in verband met het ontbijt.
De militaire kamer overweegt dat de omstandigheid dat gestrafte volgens getuigen rumoerig was en “een dronken indruk maakte” onvoldoende is om tot de overtuiging te komen dat gestrafte meer heeft gedronken dan het dienstbevel en dienstvoorschrift toestonden. Er zijn immers ook getuigen, te weten [getuige 5], [getuige 4] en [getuige 1], die verklaren dat gestrafte geen dronken indruk maakte. Ook de commandant van [schip 2] verklaart dat zij toen hij haar die avond ontmoette niet de indruk maakte dat ze zwalkte of beneveld was. Daarnaast verklaren de getuigen [getuige 9], [getuige 8] en [getuige 6], die toentertijd in hetzelfde slaapverblijf sliepen als gestrafte, in het algemeen, omtrent het gedrag van gestrafte dat zij rumoerig en lacherig was. Gelet hierop is de militaire kamer van oordeel dat de verklaring van gestrafte zelf over haar gedrag, dat zij slechts melig was zonder dat er alcohol in het spel was, niet als onaannemelijk terzijde kan worden geschoven. Uitsluitend het feit dat gestrafte rumoerig was en op een aantal, ter zake van het herkennen van (de mate van) alcoholgebruik niet specifiek deskundige collega’s “een dronken indruk maakte” is naar het oordeel van de militaire kamer onvoldoende om tot de overtuiging te komen dat zij in kennelijke staat van dronkenschap was. De getuigenverklaring dat gestrafte de volgende dag zou hebben gezegd dat ze muf was en in reactie op de opmerking dat het bier snel op was dat het niet uit maakt waar ze “het” vandaan had, leiden volgens de militaire kamer evenmin tot de overtuiging dat gestrafte had gedronken buiten de toegestane tijd of boven de toegestane hoeveelheid en daarmee het dienstbevel dan wel de aanwijzing CDS heeft overtreden.
Gelet op het vorenstaande heeft de militaire kamer op grond van de voorhanden bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat een van de in de beschuldiging omschreven gedragingen heeft plaatsgevonden. De uitspraak op beklag zal derhalve worden vernietigd en gestrafte zal worden vrijgesproken van de haar verweten gedragingen.

BESLISSING:

De militaire kamer, rechtdoende in beroep:
Vernietigtde bestreden uitspraak en spreekt gestrafte vrij van de haar verweten gedragingen.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. H.G. Eskes, rechter en kapitein ter zee van administratie mr. F.N.J. Jansen militair lid, in tegenwoordigheid van mr. D.T.P.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juli 2014.