ECLI:NL:RBGEL:2014:4254

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juli 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
2014/25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters mr. J.D.A. den Tonkelaar en mr. R.J.B. Boonekamp in civiele procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, is op 3 juli 2014 een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verschillende besloten vennootschappen, waaronder BBC Participaties B.V. en BBC Holding B.V. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters mr. J.D.A. den Tonkelaar en mr. R.J.B. Boonekamp, die betrokken waren bij een civiele procedure. De verzoekers voerden aan dat zij gegronde vrees hadden voor de onpartijdigheid van de rechters, vanwege een opeenstapeling van (grotendeels) ongemotiveerde beslissingen met betrekking tot hun verzoeken om aanhouding van de procedure. De verzoekers stelden dat de rechters voorbijgingen aan hun belangen en dat dit hun onpartijdigheid in gevaar bracht.

De rechtbank overwoog dat wraking van een rechter alleen mogelijk is op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. In dit geval oordeelde de rechtbank dat de afwijzing van de aanhoudingsverzoeken, ook al waren deze met instemming van de wederpartij gedaan, geen zwaarwegende aanwijzing vormde voor vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat er geen concrete feiten of omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, en de rechtbank benadrukte dat de beslissing van de rechters niet overeenstemde met de wensen van de verzoekers, maar dat dit op zichzelf onvoldoende was om aan te nemen dat de rechters vooringenomen waren. De beschikking werd gegeven door de voorzitter mr. H.P.M. Kester en de rechters mrs. L. van Gijn en M. Engelbert-Clarenbeek, in aanwezigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst, en werd openbaar uitgesproken op 3 juli 2014. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
Locatie Arnhem
Zaaknummer: 2014/25
Beschikking van 3 juli 2014
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BBC Participaties B.V.,
statutair gevestigd te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BBC Holding B.V.,
statutair gevestigd te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NIC Beheer B.V.,
statutair gevestigd te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NIC Collect B.V.,
statutair gevestigd te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NIC Juristen B.V.,
statutair gevestigd te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
6.
[verzoeker sub 6],
wonende te [plaats],
verzoekers tot wraking,
advocaat mr. Chr. Groenewoud te Rotterdam,
tegen
mr. J.D.A. den Tonkelaaren
mr. R.J.B. Boonekamp, in hun hoedanigheid van rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 4 juni 2014
  • het schriftelijke verweer van mr. Boonekamp van 6 juni 2014
  • het schriftelijke verweer van mr. Den Tonkelaar van 11 juni 2014.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker sub 6. verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. Groenewoud. Mr. Den Tonkelaar en mr. Boonekamp zijn niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. Den Tonkelaar als (behandelend) rechter en tegen mr. Boonekamp als rolrechter in de zaak met nummer C/05/255446 / HA ZA 13-800 tussen mr. S.J.B. Drijber (in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van MySolutionStore International B.V., MySolutionStore Nederland B.V. en Dynamion B.V.) als eiser en verzoekers als gedaagden.
2.2.
In voornoemde zaak hebben verzoekers op 22 januari 2014 een bevoegdheidsincident opgeworpen, inhoudende dat niet de rechtbank Gelderland, maar de rechtbank Rotterdam bevoegd zou zijn om van de zaak kennis te nemen. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, zich onbevoegd zou moeten verklaren. De curator heeft op 5 februari 2014 hierop gereageerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering in het incident, althans verzocht deze af te wijzen. Op 11 februari 2014 heeft de advocaat van verzoekers de rechtbank verzocht om een datum voor pleidooi te bepalen. De rolsecretaris heeft hierop bij brief van 25 februari 2014 afwijzend gereageerd en aangegeven dat vonnis is bepaald in het incident. Bij faxbericht van 27 februari 2014 heeft de advocaat van verzoekers de rechtbank nogmaals verzocht om pleidooi toe te staan, althans om tussentijds hoger beroep tegen de beslissing tot afwijzing van pleidooi open te stellen. Bij brief van 27 februari 2014 heeft de rolsecretaris namens de rolrechter (mr. Boonekamp) de advocaat van verzoekers bericht dat een beslissing tot weigering van het verzoek om pleidooi moet worden aangemerkt als een vonnis en dat hiertegen hoger beroep kan worden ingesteld, maar dat geen aanleiding bestaat om tussentijds hoger beroep tegen die beslissing open te stellen. Bij vonnis van 5 maart 2014 heeft de rechtbank (mr. Den Tonkelaar) zich bevoegd verklaard van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen. Op 10 maart 2014 hebben verzoekers hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis. De curator heeft op 6 mei 2014 bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een memorie van antwoord ingediend. De advocaat van verzoekers heeft bij de rechtbank vervolgens om uitstel verzocht voor het indienen van een conclusie van antwoord in de hoofdzaak, welk uitstel aan hem is verleend voor de duur van twee weken. Bij faxbericht van 17 april 2014 heeft de advocaat van verzoekers de rechtbank om nader uitstel van zes weken gevraagd, waarna de termijn voor het indienen van een conclusie van antwoord met vier weken is verlengd. De advocaat van verzoeker heeft vervolgens op 28 mei 2014 een conclusie van antwoord ingediend. Op diezelfde datum heeft hij de rechtbank verzocht om aanhouding van de procedure totdat het gerechtshof in hoger beroep heeft beslist. Bij brief van 2 juni 2014 heeft de griffier van de rechtbank verzoekers bericht dat het appel geen schorsende werking heeft (nu er geen tussentijds hoger beroep is opengesteld) en de zaak dus niet wordt aangehouden.
2.3.
Verzoekers hebben vervolgens blijkens het schriftelijke verzoek van 4 juni 2014 een wrakingsverzoek ingediend. Aan dit wrakingsverzoek is, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende ten grondslag gelegd. Verzoekers zien gegronde vrees om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de behandelend rechter en rolrechter vanwege de opeenstapeling van (grotendeels) ongemotiveerde beslissingen van de rechters op (uitgebreid) gemotiveerde verzoeken omtrent aanhouding van de procedure, terwijl de curator het eens was met het uitstel voor het indienen van de conclusie van antwoord. Beide rechters zijn volgens verzoekers voorbij gegaan aan het belang van verzoekers dat de aanhangig gemaakte procedure wordt beoordeeld door een daartoe bevoegde rechtbank.
2.4.
Mr. Den Tonkelaar en mr. Boonekamp hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

3.De beoordeling

2.5.
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996, 484). Uit de artikelen 36 en 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
2.6.
Verzoekers stellen aldus dat de (ongemotiveerde) beslissingen van mr. Boonekamp als rolrechter en mr. Den Tonkelaar als behandelend rechter een opeenstapeling vormen, die maken dat verzoekers twijfelen aan hun onpartijdigheid. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat een aanhoudingsverzoek wordt afgewezen geen objectief gerechtvaardigde vrees oplevert voor vooringenomenheid van mr. Boonekamp en/of mr. Den Tonkelaar ten opzichte van verzoekers. Het niet honoreren van uitstelverzoeken, ook al zijn die met instemming van de wederpartij gedaan, zijn normale procedurele beslissingen die op zichzelf geen zwaarwegende aanwijzing vormen voor vooringenomenheid jegens een procespartij. Ook in dit geval is hiervan geen sprake omdat geen concrete feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken, waaruit volgt dat de gewraakte rechters bij het geven van deze beslissingen vooringenomen waren tegen verzoekers of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond. Het enkele feit dat de beslissing niet overeenstemt met de wens van verzoekers is daarvoor in elk geval onvoldoende.
2.7.
Het bovenstaande dient in samenhang te worden bezien met de omstandigheid dat
het team handelsrecht van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, een afwijkend
rolreglement hanteert met een ander, strenger regime dan het normale, waarbij het accent
ligt op het verkorten van de doorlooptijden. De advocaat van verzoekers is op de hoogte
hiervan.
2.8.
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.P.M. Kester, voorzitter, en mrs. L. van Gijn en M. Engelbert-Clarenbeek, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.