ECLI:NL:RBGEL:2014:4337

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
14 juli 2014
Zaaknummer
05/80001-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Janssen
  • A. van der Mei
  • M. Maanicus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweld en bedreiging binnen een huwelijk met een taakstraf als gevolg

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 15 juli 2014, stond de verdachte terecht voor geweld en bedreiging jegens zijn vrouw tijdens een ruzie. De feiten vonden plaats op 1 januari 2014 in Doetinchem, waar de verdachte zijn vrouw mishandelde en haar bedreigde met de dood. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtgenote van de verdachte aangifte heeft gedaan van poging tot doodslag. Tijdens de zitting op 1 juli 2014 werd de tenlastelegging gewijzigd, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en bedreiging met de dood. De officier van justitie concludeerde tot vrijspraak van de zwaarste beschuldigingen, maar eiste wel bewezenverklaring van de minder ernstige feiten.

De rechtbank heeft de verklaringen van de echtgenote en de verdachte zorgvuldig gewogen. De echtgenote verklaarde dat de verdachte haar tijdens een ruzie bij de keel had gepakt en had gedreigd haar te vermoorden. De verdachte erkende dat er een conflict was, maar ontkende de bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de situatie voor de vrouw zo bedreigend was dat zij redelijke vrees had voor haar leven. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de zwaarste beschuldigingen, maar verklaarde de mishandeling en bedreiging wel bewezen.

Als gevolg van de bewezenverklaring legde de rechtbank een werkstraf op van 100 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank benadrukte het belang van het voorkomen van herhaling van dergelijk geweld in de toekomst.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Team strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 05/80001-14
Uitspraak d.d.: 15 juli 2014

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats] aan de [adres].
Raadsman: mr. J. Zeegers, advocaat te Doetinchem.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juli 2014.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 januari 2014 in de gemeente Doetinchem ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer],
zijn vrouw, van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht)
- met beide handen bij de hals/keel heeft vastgepakt en/of vastgegrepen en/of
- vervolgens de hals/keel heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt heeft gehouden
en/of
- vervolgens (terwijl hij met een hand haar keel/hals dichtgedrukt hield) een
kussen op het gezicht, althans het hoofd heeft geduwd en/of gedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 01 januari 2014 in de gemeente Doetinchem ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer]
, zijn vrouw, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet (met kracht)
- met beide handen bij de hals/keel heeft vastgepakt en/of vastgegrepen en/of
- vervolgens de hals/keel heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt heeft gehouden
en/of
- vervolgens (terwijl hij met een hand haar keel/hals dichtgedrukt hield) een
kussen op het gezicht, althans het hoofd heeft geduwd en/of gedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 01 januari 2014 in de gemeente Doetinchem opzettelijk
mishandelend zijn levensgezel/zijn vrouw, althans een persoon, te weten [slachtoffer]
, (met kracht)
- met beide handen bij de hals/keel heeft vastgepakt en/of vastgegrepen en/of
- vervolgens de hals/keel heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt heeft gehouden
en/of
- vervolgens (terwijl hij met een hand haar keel/hals dichtgedrukt hield) een
kussen op het gezicht, althans het hoofd heeft geduwd en/of gedrukt en/of
- meermalen, althans eenmaal, op/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft
geslagen en/of gestompt en/of
- bij de haren heeft vast gepakt en/of vastgegrepen en/of vervolgens aan de
haren heeft getrokken en/of
- in de schouder heeft gebeten,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 01 januari 2014 in de gemeente Doetinchem [slachtoffer]
, zijn vrouw, meermalen, althans eenmaal, heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft
verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend, terwijl hij haar bij haar keel vast had, de woorden toegevoegd : “Ik ga je vermoorden” en/of “Ik vermoord je” en/of “Ik kan je wel vermoorden”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Vaststaande feiten / aanleiding van het onderzoek
De echtgenote van verdachte heeft aangifte gedaan van poging doodslag door verdachte tijdens een echtelijke ruzie op 1 januari 2014.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde, nu uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen niet bewezen kan worden dat verdachte de opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, om zijn echtgenote te doden, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van feit 1 meer subsidiair en feit 2. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, met de officier van justitie, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair. Ten aanzien van het onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman gepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder het tweede, derde en het zesde gedachtestreepje is tenlastegelegd. Voor wat betreft de bewezenverklaring van hetgeen onder het eerste, vierde en vijfde gedachtestreepje is tenlastegelegd refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 heeft verdachte ontkend tegen zijn vrouw te hebben gezegd: “Ik ga je vermoorden en/of ik vermoord je. Verdachte verklaart tegen zijn vrouw te hebben gezegd dat hij haar wel had kunnen vermoorden. De raadsman is van mening dat aangeefster op grond van die uitlatingen nooit de redelijke vrees kan hebben gehad dat verdachte haar daadwerkelijk van het leven zou beroven en dat er dus geen sprake was van een bedreiging als bedoeld in art. 285 Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Beoordeling door de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd. Zij spreekt verdachte daarvan vrij.
Beoordeling van de ten laste gelegde feiten
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het ten laste gelegde uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[slachtoffer], echtgenote van verdachte, heeft in haar aangifte [2] verklaard dat zij in de nacht van 31 december 2013 op 1 januari 2014, terwijl zij in hun woning in Doetinchem in bed lag, ruzie kreeg met haar man. Haar man heeft haar geslagen, op het bed geduwd en haar met zijn handen bij de keel gepakt. Vervolgens heeft hij gezegd dat hij haar ging vermoorden. Zij voelde pijn en zij kreeg het benauwd doordat zij minder lucht kreeg. Zij was bang. Aangeefster wist te ontvluchten en rende schreeuwend naar buiten. Verdachte kwam ook naar buiten en sleurde aangeefster aan haar haren weer naar binnen. Bij de voordeur greep hij haar weer bij de keel. Op dat moment kwam er een aantal buurvrouwen aanlopen, waarop verdachte haar losliet en naar boven rende.
Verdachte [3] heeft bij de politie en ter terechtzitting [4] verklaard dat zijn vrouw en hij ruzie kregen en dat hij haar een klap heeft gegeven en bij de strot heeft gepakt en op het bed heeft geduwd. Toen zijn vrouw naar buiten rende heeft hij haar bij haar haren gepakt en naar binnen getrokken. Hij heeft gezegd dat hij haar wel kon vermoorden.
De letselrapportage van de GGD, opgemaakt op 2 januari 2014 door [arts], forensisch arts KNMG [5] , beschrijft dat na onderzoek bij het slachtoffer letsel is waargenomen en dat het slachtoffer pijnklachten had aan de rechterkant van haar hoofd, in haar hals en op haar strottenhoofd.
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte het onder gedachtestreepje 2, 3 en 6 van het onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat verdachte de keel van het slachtoffer zou hebben dichtgedrukt (gehouden) en een kussen op haar gezicht zou hebben gedrukt en haar in haar schouder zou hebben gebeten. Zij spreekt verdachte vrij van deze onderdelen. Voor het overige komt de rechtbank op basis van het vorenstaande tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman van verdachte ten aanzien van feit 2.
Zij is van oordeel dat op basis van het vorenstaande bewezen kan worden dat verdachte, nadat hij het slachtoffer op het bed heeft geduwd en haar keel heeft dichtgeknepen, tezelfdertijd tegen haar heeft gezegd: ‘ik kan je wel vermoorden’. De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de situatie dusdanig bedreigend was voor het slachtoffer, in aanmerking nemende het fysieke overwicht van verdachte op het slachtoffer en de positie waarin het slachtoffer zich bevond in combinatie met de bedreiging die verdachte tegen haar uitte, dat bij het slachtoffer de gerede vrees heeft kunnen ontstaan dat verdachte haar daadwerkelijk van het leven zou beroven. Verdachte heeft verder verklaard dat hij [slachtoffer] nooit bang heeft willen maken en dat de woorden zo niet moeten worden geïnterpreteerd. Echter, naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gebruikte woorden in relatie tot de geschetste omstandigheden bezwaarlijk anders worden uitgelegd dan dat verdachte op dat moment [slachtoffer] vrees heeft willen aanjagen. Daarmee staat vast dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 1 januari 2014 in de gemeente Doetinchem opzettelijk mishandelend zijn vrouw, te weten [slachtoffer], met kracht
- met beide handen bij de hals/keel heeft vastgepakt en
- eenmaal tegen het hoofd heeft geslagen en
- bij de haren heeft vast gepakt en vervolgens aan de haren heeft getrokken
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 1 januari 2014 in de gemeente Doetinchem [slachtoffer], zijn vrouw, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend, terwijl hij haar bij haar keel vast had, de woorden toegevoegd: "Ik kan je wel vermoorden".
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1 meer subsidiair:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot
Feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt het volgen van een Borg training.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte doordrongen is van het feit dat wat hij gedaan heeft verkeerd is geweest. Partijen zijn inmiddels alweer een half jaar bij elkaar en in die periode is geen sprake geweest van een herhaling van het huiselijk geweld. Verdachte heeft aangegeven niet positief tegenover het volgen van de Borg-training te staan omdat de tijden waarop deze training wordt gegeven niet corresponderen met de werkzaamheden van verdachte. De raadsman heeft bepleit dat indien de rechtbank aan verdachte een straf oplegt, een (deels voorwaardelijke) werkstraf goed zou zijn voor verdachte.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huiselijk geweld jegens zijn partner. Een ruzie tussen partners over het gebruik van de afstandsbediening mondde uit in een vechtpartij, waarbij verdachte geweld heeft gebruikt jegens het slachtoffer en het slachtoffer bovendien heeft bedreigd met de dood. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank er bij de beoordeling van de strafmaat rekening mee dat verdachte zich heeft gehouden aan de bij de schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde voorwaarden.
Reclassering Nederland adviseert in haar advies van 28 mei 2014, dat verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt opgelegd met daaraan gekoppeld een meldplicht en deelname aan de Borg-training.
Verdachte heeft ter zitting duidelijk aangegeven dat hij niet wil deelnemen aan de Borg-training.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke training minder effectief is wanneer er grote weerstand bestaat bij de deelnemer en zij zal deze training derhalve niet opleggen. Ook in het opleggen van reclasseringstoezicht ziet de rechtbank geen meerwaarde.
Als straf voor de feiten die verdachte heeft gepleegd legt de rechtbank aan verdachte een werkstraf op van 100 uur subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Om ervoor te zorgen dat verdachte voortaan in een soortgelijke situatie voor een andere, niet gewelddadige, oplossing kiest en ter generaal preventieve werking zal de rechtbank verdachte een deel van deze werkstraf, te weten 40 uur, voorwaardelijk opleggen, met daaraan gekoppeld een proeftijd van twee jaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
 verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en subsidiair heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
feit 1 meer subsidiair:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt de verdachte tot de navolgende
taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende
100 (honderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van deze werkstraf te weten
40 (veertig) uursubsidiair 20 dagen vervangende hechtenis
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de werkstraf volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;

heft ophet -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Janssen, voorzitter, Van der Mei en Maanicus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Erp-Noordenbos, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juli 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0630-2014000293, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district IJsselstreek, Team Recherche IJsselstreek, getekend en gesloten te Zutphen op 3 februari 2014.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer], pag. 21 en 22
3.Proces-verbaal verklaring verdachte, pag. 59 t/m 61
4.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 1 juli 2014
5.Letselrapportage GGD, pag. 25 en 26