ECLI:NL:RBGEL:2014:4343

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
14 juli 2014
Zaaknummer
C/05/265309 / KZ ZA 14-137
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot nakoming van koopovereenkomst voor sloop van opstallen en bedrijfsuitbreiding

In deze zaak vorderde de eiser, eigenaar van grond met opstallen, dat de gedaagde, een besloten vennootschap, haar verplichtingen uit een koopovereenkomst zou nakomen. De overeenkomst betrof de verkoop van een melkveestal en werktuigenberging, waarbij de gedaagde de opstallen zou slopen om haar bedrijfsactiviteiten uit te breiden. De partijen waren in 2011 een voorovereenkomst aangegaan, waarin was vastgelegd dat de gedaagde de opstallen zou kopen en slopen, en dat de bouwrechten voor de uitbreiding van haar bedrijfscomplex zouden worden verkregen. De gedaagde had echter nagelaten om de benodigde bestemmingsplanwijzigingen aan te vragen, waardoor de overeenkomst niet werd nagekomen. De eiser stelde dat de gedaagde in verzuim was en vorderde nakoming van de overeenkomst, inclusief betaling van de koopsom en sloop van de opstallen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde gehouden was om mee te werken aan de notariële overdracht van de opstallen en de sloop daarvan, omdat de principe-uitspraak van de gemeente als bouwrecht werd aangemerkt. De rechter wees de vorderingen van de eiser toe, met inbegrip van dwangsommen voor het geval de gedaagde niet aan de verplichtingen voldeed. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/265309 / KZ ZA 14-137
Vonnis in kort geding van 15 juli 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. T.D. Rijs te Zutphen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam BV],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
advocaten mr. I.E. Nauta en mr. M. Snel-de Kroon te Enschede.
Partijen zullen hierna [eiser] en[naam BV] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van[naam BV].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van grond met diverse opstallen, onder andere een melkveestal en een werktuigenberging, aan [adres 1] in het buitengebied van [plaats].[naam BV]
2.2.
[naam BV] is een onderneming die landbouwmachines verkoopt. De heer[naam 1], DGA van[naam BV], heeft in 1999 plannen gemaakt om de bedrijfsactiviteiten uit te breiden en in verband daarmee het bedrijfscomplex van[naam BV] aan [straat], eveneens in het buitengebied van [plaats], uit te breiden door nieuwbouw te plegen. Omdat de gemeente Brummen (hierna: de gemeente) tegen uitbreiding van bebouwing in het buitengebied is, slaagde[naam BV] er niet in om een bouwvergunning te verkrijgen voor uitbreiding van haar bedrijfscomplex.
2.3.
In het voorjaar van 2011 zijn partijen met elkaar in contact gekomen en hebben zij de mogelijkheid besproken om gebruik te maken van de Beleidsregel Functieverandering in het buitengebied (hierna te noemen: Beleidsregel Functieverandering) door met sloop van opstallen van [eiser] (onder meer) de mogelijkheid voor[naam BV] te creëren haar bedrijfsomplex uit te breiden. Partijen zijn daartoe in overleg getreden met ambtenaren van de gemeente. Dit overleg heeft geresulteerd in een ambtelijk concept-voorstel van 24 oktober 2011 tot het verlenen van medewerking door de gemeente aan functieverandering op het perceel van [eiser] met realisatie van een woning ten behoeve van [eiser] en bedrijfsbebouwing op het perceel van en ten behoeve van[naam BV]
2.4.
Op 1 november 2011 hebben partijen een voorovereenkomst gesloten waarin is bepaald (samengevat) dat[naam BV] voor € 238.000,00 de melkveestal en de werktuigenloods van [eiser] koopt zonder ondergrond,[naam BV] de opstallen en verhardingen voor eigen rekening sloopt en, met medewerking van de gemeente, een bouwrecht krijgt voor de realisatie van haar bedrijfsuitbreiding, waarna binnen twee maanden het transport zal plaatsvinden. Over de betaling van de koopsom is bepaald:
“1e termijn 10% bij ondertekening van de (notariële) voorovereenkomst.
2e termijn 90% bij ondertekening van de transportakte (levering van de opstallen)”
Bepaald is dat de sloop van de genoemde opstallen binnen 3 maanden na ondertekening van de transportakte gereed moet zijn. In de aanhef is vermeld dat de bouwrechten tot stand komen conform de richtlijnen in de Beleidsregel Functieverandering.
2.5.
Op 27 december 2011 hebben partijen een koopovereenkomst getekend betreffende de melkveestal en de werktuigenloods waarin is bepaald dat de voorovereenkomst onderdeel vormt van de koopovereenkomst. In deze overeenkomst is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
“(…)
artikel 3 Eigendomsoverdracht en betaling
3.1.
De akte van levering zal gepasseerd worden binnen 2 maanden na toekenning bouwrecht ten behoeve van de bedrijfsuitbreiding [adres 2] of zoveel eerder of later als partijen tezamen nader overeenkomen (…).
(…)
3.3.
De betaling van de koopsom en van de rechten, kosten en belastingen vindt plaats via de notaris bij het passeren van de akte van levering.
(…)
artikel Bankgarantie/waarborgsom
4.1.
tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van koper zal deze uiterlijk op:
a. 10 januari 2012 een (bankgarantie doen stellen, vzr
) voor een bedrag van € 23.800,- (…) en
b. ten tijde van de transportakteeen bankgarantie, vzr
) doen stellen voor een bedrag van € 250.000,- (…).
Deze bankgarantie moet onvoorwaardelijk zijn, voortduren tot tenminste één maand na:
- de overeengekomen datum van eigendomsoverdracht genoemd onder 4.1.a.
- en een maand na het onherroepelijk worden van de bestemmingsplanwijzigingen genoemd onder 4.1.b;
(…)
4.2.
In plaats van deze bankgarantie te stellen kan koper een waarborgsom storten ter hoogte van het in artikel 4.1 genoemde bedrag in handen van de notaris (…).
(…)
artikel 5 Staat van de onroerende zaak zonder ondergrond
(…)
5.3.
De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die nodig zijn voor een gebruik als: voormalige melkveestal en werktuigenberging bestemd voor sloop ten behoeve van verkrijging bouwrecht in het kader van de beleidsregel functieverandering in het buitengebied van de gemeente Brummen. De loodsen incl. verhardingen, funderingen en kelders zullen binnen 3 maanden na levering door koper gesloopt dienen te worden.
(…)
artikel 6 Feitelijke levering, overdracht aanspraken
6.1.
De feitelijke levering en aanvaarding vindt plaats binnen 2 maanden verlening van het bouwrecht door middel van de principe uitspraak van het college van B&W en de eventuele goedkeuring door de gemeenteraad t.b.v. koper zijnde de mogelijkheid tot bedrijfsuitbreiding alsmede het extra bouwrecht t.b.v. verkoper voor de realisatie van een woning (…).
(…)
artikel 10 Ingebrekestelling, ontbinding
10.1.
Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze overeenkomst voortvloeiende
verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige deze overeenkomst zonder rechterlijke
tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige.
10.2.
Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de overeenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van € 7.000,-- (…) betreffende de werktuigenloods en/of € 50.000,-- (…) betreffende de voormalige melkveestal, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal en onder aftrek van kosten excl. BTW van eventueel uitgevoerde sloopwerkzaamheden betreffende de melkveestal en verhardingen tot maximaal € 26.200,-- (...).
10.3.
Indien de wederpartij geen gebruik maakt van zijn recht de overeenkomst te ontbinden en nakoming verlangt, zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij na afloop van de in 10.1 vermelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd zijn van drie pro mille van de koopprijs, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal. Indien de wederpartij na verloop van tijd de overeenkomst alsnog ontbindt dan zal deze boete verschuldigd zijn voor elke na afloop van de in 10.1 vermelde termijn van acht dagen verstreken dag tot aan de dag waarop de overeenkomst ontbonden is.
10.4.
Indien de nalatige partij na in gebreke te zijn gesteld binnen de voormelde termijn van
acht dagen alsnog zijn verplichtingen nakomt, is deze partij desalniettemin gehouden aan de
wederpartij diens schade als gevolg van de niet-tijdige nakoming te vergoeden.
(…)
Artikel 16 Ontbindende voorwaarden
16.1.
Deze overeenkomst kan door koper worden ontbonden indien:
a. uiterlijk op 31 december 2013 door of namens de daartoe aangewezen gemeentelijke
instantie geen onherroepelijk bestemmingsplanwijziging is verleend voor de bedrijfsuitbreiding van [grootte] aan de [adres 2] binnen het bestaande bouwblok (…) aan koper is verleend, tenzij hem daartoe een bindende toezegging door de bevoegde autoriteit is gedaan tenzij partijen tussentijds een andere datum overeenkomen.
b. aan alle 4 onderstaande voorwaarden is voldaan:
1. De bestemmingsplanwijzigingsprocedure voor beide locaties ([adres 1] en
[adres 2]) is gelijktijdig middels een integraal plan (alles in 1 keer) aangevraagd door koper.
2. Bij de aanvraag voor de bestemmingsplanwijzigingen voor beide locaties en gelijktijdig is
aan alle (wettelijke- en gemeentelijke-) eisen voldaan.
3. Met de gemeente en voor zover noodzakelijke overige partijen is een (anterieure) overeenkomst gesloten.
4. De aanvraag voor de bestemmingsplanwijzigingen is voor 1 december 2012 ingediend tenzij door partijen tussentijds een latere datum is overeengekomen.
(...)
16.3.
Partijen verplichten zich over en weer al het redelijk mogelijke te doen teneinde de
hierboven bedoelde vergunning en/of financiering en/of toezegging(en) en/of andere zaken te verkrijgen.
De partij die de ontbinding inroept dient er zorg voor te dragen, dat de mededeling dat de
ontbinding wordt ingeroepen, uiterlijk op de 5e werkdag na de datum waarvan in de betreffende ontbindende voorwaarde sprake is door de wederpartij of diens makelaar is ontvangen. Deze mededeling dient goed gedocumenteerd te geschieden bij aangetekende brief met bericht handtekening retour” of telefaxbericht met verzendbevestiging”. Alsdan zijn beide partijen van deze overeenkomst bevrijd. De door koper reeds gedane stortingen worden vervolgens gerestitueerd.
Degenen die deze stortingen onder zich hebben worden daartoe bij deze verplicht, en
voor zover nodig onherroepelijk gemachtigd.
(…)”
Voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst hebben partijen een
“Procesbeschrijving Functieverandering locaties [adres 1] en [adres 2] alsmede aanvullingen t.b.v. de koopovereenkomst”opgesteld (hierna te noemen: het stappenplan). In dit stappenplan is onder meer het volgende opgenomen:
“Stap 1. Koopovereenkomst vastleggen tussen partijen bij notaris dec 2011
(globale weergave van inhoud van de koopovereenkomst, vzr)
Stap 2. Toewijzing bouwrecht (…) feb 2012
Indien ja,… naar stap 3
Indien ja mits… naar ?, nader overleg
Indien nee, geen bouwrecht... geen overeenkomst, exit, bankgarantie vervalt
Stap 3. Akte van levering bij notaris mrt 2012
Stellen van bankgarantie ter waarde van € 250.000,-- kk
Betaling koopprijs werktuigenberging € 13.000,-- kk
(…)
Stap 4. Sloop gebouwen i.c. melkveestal, werktuigenberging en terreinen mei 2012
(…)
Stap 5. Indienen aanvraag bestemmingsplan wijziging [adres 2] en juni 2012
[adres 1]
Stap 6. Bestemmingsplan wijziging onherroepelijk aug 2013
a.
indien nee en voldaan aan ontbindende voorwaarden geen
overeenkomst, verrekening sloopkosten ex BTW in de vorm van
een boete door koper aan verkoper, exit
b.
Indien nee en niet voldaan aan ontbindende voorwaarden geen
overeenkomst, wel boetebeding koper aan verkoper minus
sloopkosten ex BTW, exit
c.
Indien ja, vrijvallen bankgarantie en betaling restantkoopsom.
Stap 7. Aanvraag bouwvergunning conform richtlijnen bestemmingsplan sept 2013 e.v.
9dec2011”
2.6.
Na enige vertraging ten gevolge van wisseling in het ambtenarenapparaat bij de gemeente, is het college van B&W bij adviesnota van 17 april 2012 geïnformeerd over het “Verzoek rood-voor-rood [adres 1] te [plaats]”. In deze adviesnota staat dat genoemde locatie reeds de bestemming wonen heeft in het bestemmingsplan en dat er – voor de nieuw te bouwen woning – dus geen sprake zal zijn van functieverandering maar van rood-voor-rood, dat de gemeente Brummen geen beleid heeft ten aanzien van rood-voor-rood en dat bij toetsing van het verzoek dan ook gebruik gemaakt wordt van de Beleidsregel Functieverandering. In de adviesnota is over het verzoek vervolgens opgenomen:
“Ambtelijk is in eerste instantie aangegeven dat het verzoek niet past binnen de beleidsregel, maar dat er eventueel mogelijkheden zijn om hieraan medewerking te verlenen. Daarbij is vermeld dat de gemeenteraad het bevoegde orgaan is te beslissen over een afwijking van de beleidsregel.”
Uiteindelijk heeft de gemeenteraad op initiatief van [eiser] bij besluit van 20 december 2012 besloten een positieve principe-uitspraak te doen, inhoudende dat
“medewerking wordt verleend aan functieverandering betreffende het perceel van [eiser] aan [adres 1], waarbij de compensatie wordt ingezet ten behoeve van de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing op het perceel [straat] (…)”. Het besluit is genomen op een voorstel van het college van B&W van 13 november 2012 waarin onder 1.2 het volgende is opgenomen:
“1.2. Ten behoeve van een maatwerkoplossing dient afgeweken te worden van het beleid
Op basis van de raadsmotie van 21 juni 2012 zijn wij gekomen tot voorliggend voorstel. Zoals opgedragen is hier sprake van een maatwerkoplossing. Om medewerking te kunnen verlenen aan dit initiatief is een afwijking van de beleidsregel functieverandering noodzakelijk. Van de volgende beleiduitgangspunten worden afgeweken:
• Artikel 2, lid a; Functieverandering is alleen van toepassing op fysiek bestaande, legale, vrijgekomen en vrijkomende (agrarische) bedrijfsgebouwen die gelegen zijn in het buitengebied.
• Artikel 2, lid c; Vrijkomende bedrijfsgebouwen die niet meer worden hergebruikt moeten worden gesloopt met uitzondering van monumentale en karakteristieke gebouwen.
• Artikel 2, lid h; Nieuwbouw en hergebruik van (bij)gebouwen mag een omvang hebben van maximaal 50% van de gesloopte en hergebruikte bedrijfsgebouwen.
• Artikel 5, lid b; De hoeveelheid toegestane nieuwe en/ of her te gebruiken gebouwen en woningen en de toegestane oppervlakte voor werken worden bepaald door de hoeveelheid te slopen vierkante meters.
Daarnaast is in het voorstel aangegeven dat [eiser] afziet van realisatie van een woning wanneer voortvarend medewerking kan worden verleend aan bedrijfsuitbreiding ten behoeve van[naam BV] en dit leidt tot een onherroepelijk bestemmingsplan. Onder de kopjes
“Precedentwerking”en
“Medewerking overige instanties”is bovendien nog vermeld:
“Bij de raadsbehandeling op 21 juni 2012 heeft de raad uitgesproken dat deze casus op basis van gevoerde gesprekken, correspondentie en daarop gebaseerde gewekte verwachtingen een maatwerkoplossing vereist. Dit impliceert dat, ondanks deze afwijking, de beleidsregel voor andere verzoeken onverkort van toepassing blijft en er dus geen sprake kan zijn van precedentwerking.”
“Ondanks een eventueel positief standpunt van de gemeenteraad is ook medewerking en instemming vereist van andere instanties. Hierover kan pas zekerheid worden verkregen op basis van een definitief plan en de resultaten van de uit te voeren onderzoeken”
Als juridische grondslag is in het voorstel
“Maatwerk op basis van de Beleidsregel Functieverandering”genoemd.
2.7.
In verband met de opgetreden vertraging hebben partijen de notaris verzocht om de in de koopovereenkomst in 16.1 punt 4 genoemde datum waarvoor de aanvraag voor de bestemmingsplanwijziging ingediend moest zijn om de koopovereenkomst nog te kunnen ontbinden – 31 december 2012 –, te wijzigen in 1 april 2013.
2.8.
Op 12 januari 2013 heeft [eiser] een e-mailbericht ontvangen van[naam 2], die van[naam BV] de spanten van de melkveestal wilde kopen, met de vraag op hij 4 februari 2013 kan gaan beginnen met slopen. [eiser] heeft deze vraag per e-mailbericht doorgestuurd aan[naam 1]. Op 13 januari 2013 heeft [naam 1] aan [eiser] bericht dat hij door het overlijden van zijn vader eerder in die week, niet in staat is geweest om zaken met de bank te regelen.
2.9.
Nadat [eiser] in maart 2013 van[naam BV] had vernomen dat zij geen financiering van de bank kon krijgen voor de bedrijfsuitbreiding, heeft [eiser] in juli 2013[naam BV] een financiering aangeboden teneinde sloop en levering mogelijk te maken.
2.10.
Bij brief van 10 juli 2013, verzonden op 11 juli 2013 heeft de gemeente als volgt aan partijen bericht:
“Op 20 december 2012 heeft de gemeenteraad besloten om een positieve principe-uitspraak te doen dat medewerking verleend wordt aan functieverandering op het perceel [adres 1] te [plaats] (…).
U heeft geïnformeerd naar de mogelijkheden om vooruitlopend op de herziening van het bestemmingsplan alvast tot sloop van de opstallen over te gaan.
(…)
Behoud compensatie
De te slopen opstallen op het perceel [adres 1] te [plaats] vormen de grondslag en compensatie voor de bedrijfsuitbreiding op het perceel [adres 3] te [plaats]. Bij het innemen van het positieve principestandpunt heeft de gemeenteraad tevens ingestemd met de compensatie, ook wanneer de opstallen vooruitlopend op de herziening van het bestemmingsplan gesloopt worden blijft deze compensatie beschikbaar voor de bedrijfsuitbreiding op het perceel [adres 3] te [plaats].
Overeenkomst
In de te sluiten overeenkomst wordt opgenomen wanneer de opstallen uiterlijk gesloopt dienen te worden. Wanneer de opstallen (deels) voortijdig gesloopt worden, dan gelden de afspraken ten aanzien van de compensatie zoals verwoord in deze brief.
(…)”
De gemeente heeft partijen ten slotte verzocht een getekend exemplaar van de brief te retourneren ten behoeve van het vastleggen van de gemaakte afspraken.
2.11.
[eiser] heeft op 11 juli 2013 per e-mailbericht de notaris een voorzet gestuurd met betrekking tot een door hem aan[naam BV] te verstrekken geldlening en verzocht om de levering op 19 juli 2013 in te plannen.
2.12.
Bij brief van 23 juli 2013 heeft de gemeente[naam 1] medegedeeld dat zijn op 8 juli 2013 ontvangen sloopmelding betreffende de melkveelstal is beoordeeld en akkoord bevonden.
2.13.
In de daarop volgende periode heeft geen levering of sloop van de melkveestal of werktuigenberging plaatsgevonden.
2.14.
Op 1 februari 2014 heeft [eiser] bij[naam BV] geïnformeerd naar de stand van zaken.[naam BV] heeft laten weten dat zij door haar financiële situatie niets meer ziet in bedrijfsuitbreiding.
2.15.
Bij brief van 3 februari 2014 heeft [eiser] aan[naam 1] medegedeeld dat[naam BV] niet aan haar verplichtingen op grond van de koopovereenkomst heeft voldaan en dat de termijn voor ontbinding ruimschoots is verlopen. [eiser] heeft[naam BV] in gebreke gesteld en nakoming van de koopovereenkomst gevorderd, te weten uitvoering van de werkzaamheden binnen 58 dagen en notariële overdracht met betaling van de koopsom binnen 21 dagen. Ten slotte heeft [eiser] erop gewezen dat[naam BV], als zij hieraan niet voldoet, ingevolge artikel 10.3 van de koopovereenkomst een boete verschuldigd is.
2.16.
Bij brief van 13 februari 2014 heeft[naam BV] aan [eiser] bericht dat zij geen gehoor zal geven aan de sommatie en dat zij zich op het standpunt stelt dat de door [eiser] verlangde prestaties niet opeisbaar zijn en dat zij geen boetes heeft verbeurd omdat nog onzeker is of de gemeente een bouwrecht zal toekennen voor de bedrijfsuitbreiding.[naam BV] heeft gesteld dat de principe-uitspraak van de gemeenteraad nog geen bouwrecht impliceert en dat er aan de principe-uitspraak allerlei voorwaarden zijn gekoppeld waar op dat moment nog niet aan is voldaan.[naam BV] heeft aangegeven graag met [eiser] in overleg te treden over de ontstane situatie.
2.17.
Bij brief van 22 april 2014 heeft mr. Rijs aan[naam BV] medegedeeld dat uit de voorovereenkomst van 1 november 2011 en de koopovereenkomst (met name artikel 6) duidelijk volgt dat met het bouwrecht de principe-uitspraak van de gemeente wordt bedoeld en dat een puur taalkundige uitleg van artikel 3 van de overeenkomst evident onjuist is:
“Zo wordt in artikel 6 bij de feitelijke levering met betrekking tot het bouwrecht expliciet naar de principe-uitspraak verwezen. Er is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat in artikel 3 een ander bouwrecht dan in artikel 6 voor de feitelijke levering zou zijn bedoeld zonder dat dit expliciet is bepaald. Dit zou immers tot de vreemde situatie leiden dat wel feitelijk geleverd en gesloopt zou moeten worden, terwijl de eigendom nog niet is overgegaan en de koopprijs niet is voldaan. Dat is uiteraard nimmer de bedoeling van partijen geweest (…). Dit betekent dat met de instemming van de gemeenteraad van 20 december 2012 met het principe-besluit het bouwrecht als bedoeld in artikel 3 van de koopovereenkomst reeds is verleend. Op grond van artikel 3 diende u derhalve reeds per 20 februari 2013 mee te werken aan de levering van de opstallen.”
Vervolgens heeft mr. Rijs[naam BV] erop gewezen dat
“(…) zelfs indien er wel vanuit zou worden gegaan dat de termijn van artikel 3 nog niet is verstreken, u wel gehouden was en bent om aan de levering medewerking te verlenen. Immers, met ommekomst van de termijn van de ontbindende voorwaarde is deze uitgewerkt en kunt u de overeenkomst niet meer ontbinden. (…)”. Mr. Rijs heeft gesteld dat[naam BV] het verkrijgen van het bouwrecht bovendien heeft belemmerd doordat hij zich niet heeft ingespannen ten einde een bestemmingsplanwijziging te verkrijgen, dat[naam BV] in verzuim is en een boete verschuldigd is van circa € 50.000,00. Mr. Rijs heeft[naam BV] echter in de gelegenheid gesteld om alsnog binnen 14 dagen te verklaren mee te zullen werken aan de overdracht en betaling van de koopsom binnen een maand, waarbij [eiser] geen aanspraak zal maken op de contractuele boete.
2.18.
Deloebas heeft geen gebruik gemaakt van de door mr. Rijs geboden gelegenheid en is niet overgegaan tot het verlenen van zijn medewerking aan de overdracht of betaling van de koopsom.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,[naam BV] te veroordelen:
I. a. om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de noodzakelijke medewerking te verlenen aan de notariële overdracht van de melkveestal en de werktuigenberging op het perceel [adres 1] te [plaats] tegen betaling van de overeengekomen kosten, conform de koopovereenkomst van december 2011 ten kantore van notaris Bloem te Brummen, zulks op straffe van een door[naam BV] aan [eiser] te verbeuren dwangsom van € 10.000,00, dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat[naam BV] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft geheel of gedeeltelijk aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 500.000,00, dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag;
b. om, indien en voor zover het hiervoor onder a gevorderde wordt toegewezen, binnen 14 dagen na notariële levering van het onder a genoemde onroerend goed, de melkveestal inclusief verharding, funderingen en kelders te slopen en te verwijderen, zulks op straffe van een door[naam BV] aan [eiser] te verbeuren dwangsom van € 10.000,00, dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat[naam BV] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft geheel of gedeeltelijk aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 500.000,00, dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag;
c. om, indien en voor zover het hiervoor onder a gevorderde wordt toegewezen, binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis een sloopmelding in te dienen bij het bevoegde gezag van de gemeente Brummen ten behoeve van de sloop van de werktuigenberging en om vervolgens binnen 45 dagen na akkoord van de sloopmelding de werktuigenberging inclusief verharding, funderingen en kelders te slopen en te verwijderen, zulks op straffe van een door[naam BV] aan [eiser] te verbeuren dwangsom van € 10.000,00, dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat[naam BV] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft geheel of gedeeltelijk aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 500.000,00, dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag;
II. om binnen 14 dagen na dit vonnis een bedrag van € 50.000,00 aan [eiser] te betalen, als voorschot op de overeengekomen boete voor niet nakoming;
III. in de kosten van deze procedure, waaronder het salaris van de gemachtigde, de nakosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente, voor zover mogelijk, indien deze kosten niet zijn voldaan binnen 14 dagen na dit vonnis.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat met de principe-uitspraak van de gemeente het bouwrecht was toegekend waarnaar in de koopovereenkomst is verwezen. Dat partijen dat bedoelden, blijkt onder meer uit artikel 6 van de koopovereenkomst en uit het overleg van partijen daaraan voorafgaand. Afgesproken is dat voorafgaand aan de toewijzing van het bouwrecht de levering en sloop van de opstallen (onder betaling van de koopprijs) zou plaatsvinden en dat pas daarna de aanvraag om de bestemmingplanwijziging voor de bedrijfsuitbreiding van[naam BV] zou worden ingediend. Beide partijen hadden daar ook belang bij:[naam BV] omdat hij een afnemer voor de spanten van de melkveestal had en [eiser] in verband met zijn eigen bouwplannen en asbestrisico’s van de opstallen. Nu[naam BV], ondanks verzoeken en sommatie, weigert mee te werken de koopovereenkomst na te komen, is zij in verzuim en is zij de contractuele boete verschuldigd. [eiser] stelt dat[naam BV] thans ruim € 80.000,00 aan contractuele boete heeft verbeurd en behoefte te hebben aan een voorschot om zijn schade te beperken.
[eiser] stelt dat[naam BV] heeft verzuimd om een aanvraag tot bestemmingsplanwijziging in te dienen en de termijn van de ontbindende voorwaarde – die op 1 april 2013 afliep – is verstreken, waardoor[naam BV] de koopovereenkomst niet meer kan ontbinden.
Voor zover de koopovereenkomst zo moet worden uitgelegd dat[naam BV] pas hoefde af te nemen nadat het bestemmingsplan is gewijzigd, dan heeft op grond van artikel 6:23, eerste lid, BW te gelden dat op grond van eisen van redelijkheid en billijkheid aangenomen kan worden dat die voorwaarde is vervuld, nu die bestemmingsplanwijziging afhankelijk was van het handelen van[naam BV] en[naam BV] de vervulling van die voorwaarde heeft belet door geen bestemmingsplanwijziging aan te vragen.
[eiser] stelt (spoedeisend) belang te hebben bij zijn vorderingen doordat hij rente-nadeel heeft en door de aanwezigheid van de opstallen geconfronteerd wordt met onderhoudskosten, verzekeringspremies en (asbest)risico’s en belemmerd wordt in zijn eigen bouwplannen. Ten slotte stelt [eiser] dat hij nadeel ondervindt doordat een hoogwaterkering, een maatregel in het kader van Ruimte voor de Rivier, niet op zijn perceel kan worden aangelegd.[naam BV]
3.3.
[naam BV] voert ten verwere aan dat partijen beoogden bouwrechten ten behoeve van bedrijfsuitbreiding van[naam BV] tot stand te doen komen op grond van de Beleidsregel Functieverandering maar dat van functieverandering geen sprake is en dat de principe-uitspraak van 20 december 2012 niet is gebaseerd op de Beleidsregel Functieverandering maar op basis van gewekte verwachtingen en de – mede in verband daarmee – gemaakte politieke keuze om ten behoeve van een maatwerkoplossing van de Beleidsregel Functieverandering af te wijken. Gelet op de wijze van totstandkoming van de principe-uitspraak als gevolg van door [eiser] uitgeoefende druk, stelt[naam BV] dat zij geenszins zekerheid heeft over de kans van slagen van een aanvraag om bedrijfsuitbreiding. Dat is ook op te maken uit hetgeen daarover is opgenomen in het voorstel van het college van B&W van 13 november 2012.[naam BV] stelt in dat kader dat Gedeputeerde Staten blijkens de ruimtelijke verordening Gelderland van 19 januari 2013 alleen meewerken aan nieuwe bebouwing in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie mits die functie in overeenstemming is met een door hen geaccordeerd regionaal beleidskader. De principe-uitspraak – die afwijkt van de Beleidsregel Functieverandering – biedt derhalve geen enkele zekerheid.[naam BV] stelt dan ook dat de principe-uitspraak van 20 december 2012 geen bouwrecht is als bedoeld in de koopovereenkomst.[naam BV]
stelt bovendien dat afgesproken was dat zij pas hoeft te betalen als onherroepelijk vast staat dat zij de vierkante meters die gesloopt worden op het perceel van [eiser], mag inzetten voor haar bedrijfsuitbreiding. Nu er geen onherroepelijk bouwrecht is, is er ook (nog) geen leverings- en afnameverplichting op grond van de koopovereenkomsten en dus geen verplichting tot betaling van de koopsom.[naam BV]
stelt bovendien dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om het gevorderde toe te wijzen. Zij dient dan 2,5 ton en een boete aan [eiser] te betalen en de opstallen te (laten) slopen terwijl zij daarvoor geen reële uitbreidingsmogelijkheid voor terugkrijgt. Voor zover de principe-uitspraak al als bouwrecht is aan te merken, is dit bouwrecht zo afwijkend van wat partijen hebben bedoeld bij het sluiten van de koopovereenkomst, dat ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag worden verwacht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Daarnaast is volgens[naam BV] sprake van wederzijdse niet-nakoming doordat [eiser] ook niet aan zijn verplichtingen op grond van de koopovereenkomst kan voldoen – sloop van de opstallen levert immers geen bouwrecht in het kader van de Beleidsregel Functieverandering op, zodat de opstallen niet de eigenschap bezitten die voor[naam BV] van belang was – en zijn beide partijen als gevolg daarvan bevoegd tot ontbinding van de koopovereenkomst en heeft geen van partijen recht op schadevergoeding. Dat[naam BV] geen bestemmingsplanwijziging heeft aangevraagd, is haar niet te verwijten nu er geen bouwrecht was en de bank de bedrijfsuitbreiding bovendien niet meer wilde financieren, aldus[naam BV].[naam BV]
betwist dat zij in verzuim is. De verplichting tot sloop ontstaat pas na feitelijke levering van de opstallen en de verplichting tot betaling van de koopsom pas na definitieve bestemmingswijziging. Voor zover het niet aanvragen wel aan[naam BV] is te verwijten, geldt gelet op stap 6b uit het stappenplan dat geen sprake meer is van een overeenkomst.[naam BV]
betwist bovendien dat zij een boete heeft verbeurd, dat [eiser] schade heeft geleden en dat [eiser] een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft.[naam BV]
stelt dat de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar zijn in kort geding omdat deze vergaande en praktisch onomkeerbare gevolgen hebben.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat het in de onderhavige zaak gaat om een als voorziening bij voorraad gevraagde veroordeling tot nakoming van een overeenkomst, die slechts voor toewijzing in aanmerking kan komen als redelijkerwijs en met een hoge mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat ook de bodemrechter een dergelijke veroordeling zal uitspreken.
4.2.
Beoordeeld dient te worden wat partijen precies zijn overeengekomen in de koopovereenkomst, in het bijzonder wat het in artikel 3, eerste lid, van de koopovereenkomst genoemde “bouwrecht” inhoudt en, daarmee samenhangend, of en zo ja, wanneer[naam BV] gehouden is om zijn medewerking te verlenen aan overdracht van de melkveestal en de werktuigenberging en tot betaling van de overeengekomen koopsom. Volgens [eiser] is dit bouwrecht de verkregen principe-uitspraak voor medewerking aan bedrijfsuitbreiding van[naam BV]. Volgens[naam BV] is pas sprake van een bouwrecht in de zin van artikel 3 als onherroepelijk vast staat dat de bij [eiser] te slopen vierkante meters ingezet mogen worden ten behoeve van haar bedrijfsuitbreiding.
4.3.
Partijen hebben zich ter zitting beide op het standpunt gesteld dat de koopovereenkomst duidelijker had kunnen zijn in het definiëren van het begrip “bouwrecht” en de bepaling van het moment waarop de koopsom betaald dient te worden. De vraag wat partijen zijn overeengekomen kan – overigens ook als bewoordingen van een overeenkomst duidelijk zijn – evenwel niet uitsluitend een (zuiver) taalkundige uitleg van de bewoordingen van een overeenkomst worden beantwoord. Het komt bij de uitleg van een overeenkomst mede aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In dat verband is relevant hetgeen partijen voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst hebben besproken.
4.4.
In artikel 6.1 van de koopovereenkomst is uitgelegd dat met “bouwrecht” wordt bedoeld
“het bouwrecht door middel van de principe-uitspraak van het college van B&W en de eventuele goedkeuring door de gemeenteraad t.b.v. koper zijnde de mogelijkheid tot bedrijfsuitbreiding alsmede het extra bouwrecht t.b.v. verkoper voor de realisatie van een woning”. Uit het – voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst – door partijen opgestelde stappenplan is op te maken dat partijen de bedoeling hadden om na het sluiten van een koopovereenkomst (stap 1), indien vervolgens een bouwrecht wordt toegewezen (stap 2), daarna de levering van de opstallen te bewerkstelligen (stap 3), waarna de sloop van de opstallen zou plaatsvinden en pas daarna een aanvraag zou worden ingediend voor een bestemmingsplanwijziging (stap 5), waarna – in geval van een onherroepelijke bestemmingsplanwijziging (stap 6) – een aanvraag voor een bouwvergunning zou worden aangevraagd (stap 7).
4.5.
Zowel uit de tekst van de overeenkomst, als uit het stappenplan leidt de voorzieningenrechter af dat partijen bij het sluiten van de koopovereenkomst beoogden dat de levering (en sloop) van de opstallen zou plaatsvinden vóór het indienen van een aanvraag bestemmingswijzing en dat met het “bouwrecht” genoemd stap 2 van het stappenplan en in artikel 6.1 en 3.1 van de koopovereenkomst geen onherroepelijk bouwrecht is bedoeld, maar een principe-uitspraak waarin de gemeente zich positief uitspreekt over de bedrijfsuitbreiding van[naam BV]. Met het besluit van de gemeenteraad van 20 december 2012 heeft de gemeente een positieve principe-uitspraak gedaan over de bedrijfsuitbreiding en is derhalve sprake van een bouwrecht in de zin van artikel 3.1 van de koopovereenkomst. Over de stelling van[naam BV] dat partijen met een bouwrecht zouden hebben bedoeld een bouwrecht op grond van de Beleidsregel Functieverandering, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit de overgelegde stukken komt deze bedoeling expliciet naar voren. In de voorovereenkomst is in de aanhef aangegeven dat het bouwrecht tot stand komt conform de richtlijnen in de Beleidsregel Functieverandering en in de koopovereenkomst is in artikel 5.3 wel verwezen naar de Beleidsregel Functieverandering, maar niet expliciet als voorwaarde opgenomen dat het bouwrecht (uitsluitend) op grond van de Beleidsregel Functieverandering diende te worden verleend. Als dat de bedoelding van partijen zou zijn geweest, wekt het bevreemding dat over de Beleidsregel Functieverandering niet meer is opgenomen in de koopovereenkomst.
Voor zover toch – ondanks het ontbreken van die expliciete voorwaarde in de koopovereenkomst – aangenomen kan worden dat het de bedoeling van partijen was dat het bouwrecht tot stand zou komen op grond van de Beleidsregel Functieverandering, leidt dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook nog niet tot de conclusie dat het bedoelde bouwrecht niet is ontstaan op grond van de principe-uitspraak van 20 december 2012. Gelet op het aan het raadsbesluit ten grondslag liggende voorstel van het college van B&W is de juridische grondslag van het besluit immers “Maatwerk op basis van de Beleidsregel Functieverandering”. Daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat het in de principe-uitspraak toegezegde bouwrecht dus in ieder geval wel tot stand is gekomen in het kader van de Beleidsregel Functieverandering. Dat geen sprake is van een “gewoon” bouwrecht maar van een “maatwerk”-bouwrecht doet daar niet aan af.
4.6.
Uit het voorgaande vloeit voort dat met de principe-uitspraak een bouwrecht is verleend in de zin van artikel 6.1 en 3.1 van de koopovereenkomst en dat[naam BV] in beginsel gehouden is mee te werken aan de levering van de opstallen. Dat geldt temeer nu[naam BV] geen beroep heeft gedaan op de ontbindende voorwaarden van artikel 16 van de koopovereenkomst. Het standpunt van[naam BV] dat de koopovereenkomst niet in stand kan blijven omdat sprake is van gewijzigde omstandigheden wordt niet gevolgd. De stelling van[naam BV] dat het bouwrecht uit de principe-uitspraak van 20 december 2012 een heel ander bouwrecht is dan partijen voor ogen hadden bij het sluiten van de koopovereenkomst, is gelet op hetgeen in 4.5 is overwogen immers niet aannemelijk.
4.7.
Voor zover[naam BV] stelt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om haar te verplichten de opstallen af te nemen tegen betaling van de koopprijs, terwijl zij geen zekerheid heeft over het bouwrecht ten behoeve van haar bedrijfsuitbreiding, heeft het volgende te gelden. De rechter dient terughoudendheid te betrachten bij het ingrijpen in de rechtsgevolgen van een tussen partijen gesloten overeenkomst.[naam BV] heeft onvoldoende onderbouwd dat de omstandigheden een dergelijk ingrijpen zouden rechtvaardigen. Voor het afwijken van hetgeen partijen naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn overeengekomen is dan ook geen plaats. Daarbij is in aanmerking genomen dat het aan[naam BV] zelf is te wijten dat nog geen zekerheid bestaat over de benodigde bestemmingswijziging en de verkrijging van een bouwvergunning ten behoeve van de bedrijfsuitbreiding van[naam BV]. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat[naam BV] tot de dag van de mondelinge behandeling nog geen aanvraag had ingediend om een wijziging van het bestemmingsplan te bewerkstelligen. Aangezien het om een bouwrecht gaat ten behoeve van, en op het perceel van[naam BV], had het – mede gelet op het bepaalde in artikel 16.3 van de koopovereenkomst en de onbetwiste stellingen van [eiser] daaromtrent – wel op de weg van[naam BV] gelegen om voor 1 december 2012 (of in elk geval voor 1 april 2013) een aanvraag in te dienen voor de bestemmingsplanwijziging.[naam BV] heeft ervoor gekozen dat niet te doen, waardoor niet is beslist op zo’n aanvraag en er dus (nog steeds) geen zekerheid bestaat over het definitieve, onherroepelijke bouwrecht. Dit dient voor haar eigen rekening en risico te komen. Dat[naam BV] begin 2013 vernam dat zij geen financiering kon krijgen voor haar bedrijfsuitbreiding, maakt dat niet anders.
4.8.
De stelling van[naam BV] dat [eiser] de koopovereenkomst (ook) niet kan nakomen, zodat deze ontbonden dient te worden op grond van wederzijdse nakoming, wordt evenmin gevolgd. De stelling van[naam BV] dat het geleverde niet de eigenschappen bezit die[naam BV] op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten, wordt gelet op het in 4.5 overwogene niet gevolgd: het in de principe-uitspraak verleende bouwrecht is een bouwrecht in de zin van artikelen 3.1 en 6.1 van de koopovereenkomst.
4.9.
Uit het voorgaande vloeit voort dat er geen gronden zijn voor ontbinding van de koopovereenkomst, dat partijen gehouden zijn deze na te komen en dat door de principe-uitspraak van 20 december 2012 sprake is van een bouwrecht in de zin van artikelen 3.1 en 6.1 van de koopovereenkomst. Dat brengt met zich dat[naam BV] verplicht is om mee te werken aan de akte van levering en de vordering daartoe toewijsbaar is als hierna volgend.
4.10.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of[naam BV] gehouden is tot betaling van de koopsom en tot het slopen van de opstallen.
De voorzieningenrechter constateert dat de koopovereenkomst (artikelen 3.3 en 4.1) tegenstrijdigheden lijkt te bevatten en dat de koopovereenkomst (artikel 3.3) afwijkt van het stappenplan (stap 6c). Volgens [eiser] dient[naam BV] op grond van artikel 3.3 van de koopovereenkomst te betalen bij het passeren van de akte van levering.[naam BV] stelt zich gelet op artikel 4.1 van de koopovereenkomst en het stappenplan op het standpunt dat zij pas hoeft te betalen bij het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
Dat de overgelegde stukken tegenstrijdigheden bevatten, maakt in deze het oordeel van de voorzieningenrechter geen verschil. Ook indien het de bedoeling van partijen was dat[naam BV] pas de koopsom verschuldigd zou worden na het onherroepelijk worden van de bestemmingsplanwijziging en als zodanig als ontbindende voorwaarde aangemerkt moet worden, kan dat haar thans niet baten. Met inachtneming van het onder 4.8 overwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat de in artikel 6:23, eerst lid, BW bedoelde redelijkheid en billijkheid in dit geval met zich brengt dat de voorwaarde dat de bestemmingswijziging onherroepelijk moet zijn geworden als vervuld dient te gelden. Op[naam BV] rustte immers de verplichting om daartoe voor 1 april 2013 een aanvraag in te dienen. Doordat[naam BV] dat heeft dat nagelaten, is de voorwaarde niet vervuld. De passieve houding van[naam BV] mag er niet toe leiden dat zij (nog) niet aan haar betalingsverplichting jegens [eiser] hoeft te voldoen.
Het voorgaande geldt eveneens voor de verplichting van[naam BV] tot het slopen van de opstallen, waarover in het stappenplan is opgenomen dat dit zal plaatsvinden voor het aanvragen van de bestemmingswijziging en in de koopovereenkomst (artikel 5.3) is bepaald dat de koper de opstallen binnen 3 maanden na levering dient te slopen.
Mede gelet op het spoedeisend belang van [eiser] bij sloop van de asbesthoudende opstallen, zijn de vorderingen om[naam BV] te veroordelen tot het (doen) slopen van de opstallen en om haar medewerking te verlenen aan de notariële overdracht van de opstallen tegen betaling van de koopsom toewijsbaar als hierna volgend. De voorzieningenrechter acht de onomkeerbaarheid van de beslissing niet dusdanig dat deze niet uitvoerbaar bij voorraad is te verklaren.
4.11.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als hierna volgend. Aan de te verbeuren dwangsommen zal een maximum worden verbonden. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit vonnis oplegging van hogere dwangsommen kan worden gevorderd dan wel hernieuwde oplegging van dezelfde dwangsommen. Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van de geschonden belangen en de beoogde prikkelende werking van de dwangsomoplegging.
4.12.
De door [eiser] ingestelde vordering tot betaling van een voorschot op de contractuele boete van € 50.000,00 is een geldvordering, gebaseerd op het bepaalde in artikel 10.3 van de koopovereenkomst.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van eisers op gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.13.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt om te kunnen concluderen dat hij bij deze geldvordering (thans) een spoedeisend belang heeft in de hiervoor bedoelde zin. Dit betekent dat de vordering tot betaling van een voorschot op de contractuele boete van € 50.000,00 zal worden afgewezen.[naam BV]
4.14.
[naam BV] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 107,11
- griffierecht 1.519,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 2.442,11
4.15.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt[naam BV] om binnen een maand na betekening van dit vonnis de noodzakelijke medewerking te verlenen aan de notariële overdracht van de melkveestal en de werktuigenberging op het perceel [adres 1] te [plaats] conform de uitgangspunten in de koopovereenkomst van december 2011 ten kantore van notaris Bloem te Brummen ten betaling van de overeengekomen koopsom;
5.2.
veroordeelt[naam BV] om binnen 3 maanden na notariële levering van de onder 5.1 genoemde melkveestal deze inclusief verharding, funderingen en kelders te slopen en te verwijderen;
5.3.
veroordeelt[naam BV] om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis een sloopmelding in te dienen bij het bevoegde gezag van de gemeente Brummen ten behoeve van de sloop van de onder 5.1 genoemde werktuigenberging en om vervolgens binnen 3 maanden na akkoord van de sloopmelding genoemde werktuigenberging inclusief verharding, funderingen en kelders te slopen en te verwijderen;
5.4.
veroordeelt[naam BV] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat[naam BV] geheel of gedeeltelijk niet voldoet aan de in 5.1, 5.2 of 5.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van in totaal € 75.000,00 is bereikt;
5.5.
veroordeelt[naam BV] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.442,11, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.6.
veroordeelt[naam BV] in de nakosten aan de zijde van [eiser], begroot op € 131,00 dan wel, indien betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een bedrag van € 199,00 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2014. [1]

Voetnoten

1.jo/vr