ECLI:NL:RBGEL:2014:4377

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
05/821323-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Janssen
  • Van der Mei
  • Maanicus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van hennepteelt en diefstal elektriciteit wegens gebrek aan bewijs

Op 15 juli 2014 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor enige wetenschap of betrokkenheid bij de hennepplantage of de diefstal van elektriciteit. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden, waaronder de verhuur van een opslagruimte zonder contract en het ontbreken van controle op het gebruik, niet voldoende waren om opzet op het medeplegen van hennepteelt aan te nemen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte niet als leugenachtig konden worden aangemerkt en dat de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend waren. De officier van justitie had geconcludeerd tot bewezenverklaring, maar de rechtbank volgde dit niet. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, wat betekent dat hij niet strafbaar was voor de beschuldigingen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 05/821323-13[jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer]
Uitspraak d.d.: 15 juli 2014
Tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres 1].
Raadsvrouw: mr. E. Eversteijn te Bussum.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 juli 2014.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 februari 2013 te Putten tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of
bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een
pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 594
hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in
elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid
van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid
meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid
van een middel (te weten 594 hennepplanten, althans meer dan 200
hennepplanten);
art 11 lid 3 Opiumwet
art 11 lid 5 Opiumwet
art 3 ahf/ond D Opiumwet
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 13 februari 2013 te Putten tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit (35.331
kWh), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak
en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte, de verdediging
De raadsvrouw heeft bij pleidooi naar voren gebracht dat er zowel voor het (medeplegen van het) opzettelijk telen/bereiden/bewerken/verwerken aanwezig hebben van hennep (feit 1) als voor de diefstal in vereniging van de elektriciteit (feit 2) geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. De raadsvrouw heeft de rechtbank dan ook verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.

Beoordeling door de rechtbank

Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte in het pand gelegen aan de [adres 2] te Putten, hennep heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of heeft verwerkt of opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Van enige wetenschap van of betrokkenheid bij de aanwezigheid van de hennep en van de diefstal van de elektriciteit in het eerder genoemde pand of enige vorm van deelneming aan de verweten gedragingen is niet (voldoende) gebleken. De vastgestelde omstandigheden – de verhuur van een afgesloten gedeelte van een opslagloods zonder contract tegen een prijs van € 60,- per maand aan de hem bekende [medeverdachte] voor de opslag van oud ijzer, zonder controle op het daadwerkelijke gebruik van de ruimte en het eerder vermoeden van de politie van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in het pand medio 2012- maken dat niet anders. Deze omstandigheden zijn - ook in onderlinge samenhang bezien - onvoldoende om voor het aannemen van (voorwaardelijk) opzet op het medeplegen van hennepteelt.
Ook de door de officier van justitie als “kennelijk leugenachtig” aangemerkte verklaringen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet aan bewezenverklaring ten grondslag worden gelegd. Voor zover de officier van justitie daarbij heeft gesteld dat de verklaringen van de medeverdachte en getuige [medeverdachte] leugenachtig zijn en daarom als bewijsmiddel kunnen worden aangemerkt, faalt het betoog omdat een leugenachtige verklaring van een getuige niet om die reden als bewijsmiddel tegen verdachte is aan te merken. Voor zover de officier van justitie daarbij heeft gesteld dat de verklaringen van verdachte gezien de verklaringen van [medeverdachte] leugenachtig zijn, faalt het betoog omdat deze wisselende verklaringen over huurprijs, data en eigendom van de aangetroffen dozen niet als kennelijk leugenachtig zijn aan te merken. Deze verklaringen wijken immers slechts af van wat [medeverdachte] heeft verklaard, hetgeen niet betekent dat daarmee gezegd is dat het sprake is van een verklaring die door haar leugenachtigheid redengevend kan worden geacht voor hetgeen op grond van andere bewijsmiddelen voor juist kan worden gehouden.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 en 2 is tenlastegelegd.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart
niet bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door mrs. Janssen, voorzitter, Van der Mei en Maanicus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Erp-Noordenbos, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juli 2014.