In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 17 juli 2014, gaat het om een geschil over de aanslagen erfbelasting die zijn opgelegd aan de eisers na het overlijden van hun moeder, mevrouw [A]. De eisers, die gezamenlijk de nalatenschap hebben verkregen, hebben bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die door de inspecteur van de Belastingdienst zijn opgelegd. De aanslagen zijn gebaseerd op de waarde van het NSW-landgoed, dat onder andere twee woningen omvat. De eisers betwisten de waarde van de omliggende gronden die door de Belastingdienst zijn meegenomen in de waardering voor de erfbelasting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van het NSW-landgoed door de Belastingdienst is vastgesteld op € 1.141.000, waarbij de WOZ-waarden van de woningen en de omliggende gronden zijn meegenomen. De eisers stellen dat de waarde van de omliggende gronden niet in aanmerking genomen moet worden voor de erfbelasting, terwijl de Belastingdienst dit wel doet. De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen van de Successiewet 1956 en de Wet WOZ besproken, en geconcludeerd dat de waarde van de omliggende gronden niet buiten beschouwing kan worden gelaten voor de erfbelasting.
Echter, de rechtbank heeft ook vastgesteld dat er een fout is gemaakt in de berekening van de m² van de omliggende grond bij woning 1, waardoor de waarde van het NSW-landgoed met € 3.928,86 moet worden verlaagd. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers gegrond verklaard, de aanslagen verminderd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eisers. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.