RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Team strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: [jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer]06/950550-12
Uitspraak d.d. 22 juli 2014
Tegenspraak
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
wonende te [adres 1],
feitelijk verblijvende[verblijfadres].
Raadsman: mr. J.H.S. Vogel, advocaat te Alkmaar.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 februari 2014, 3 juni 2014 en 8 juli 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 08 augustus 2012 te [pleegplaats],
gemeente Nunspeet, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan een persoon, genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, al
dan niet na kalm beraad en rustig overleg, een of meermalen met kracht met een
moker/vuist(hamer) tegen het hoofd en/of het bovenlichaam van die[slachtoffer 1]
heeft geslagen en/of een of meermalen met kracht met die moker/vuist(hamer) in
de richting van en/of op korte afstand van het hoofd en/of het bovenlichaam
van die[slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 08 augustus 2012 te [pleegplaats],
gemeente Nunspeet, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
mishandelend, een persoon, [slachtoffer 1], opzettelijk, al dan niet na kalm
beraad en rustig overleg, een of meermalen met kracht met een
moker/vuist(hamer) tegen het hoofd en/of het bovenlichaam heeft geslagen,
tengevolge waarvan die[slachtoffer 1] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of
pijn heeft ondervonden;
art 301 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 08 augustus 2012 te [pleegplaats], gemeente Nunspeet, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon,
genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, al dan niet na kalm beraad
en rustig overleg, een of meermalen met kracht met een moker/vuist(hamer)
tegen het bovenlichaam van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of een of meermalen
met kracht met die moker/vuist(hamer) in de richting van en/of op korte
afstand van het hoofd en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer 2] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 08 augustus 2012 te [pleegplaats], gemeente Nunspeet,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade mishandelend, een persoon,
[slachtoffer 2], opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, een of
meermalen met kracht met een moker/vuist(hamer) tegen het (boven)lichaam heeft
geslagen, tengevolge waarvan die [slachtoffer 2] enig lichamelijk letsel heeft bekomen
en/of pijn heeft ondervonden;
art 301 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 08 augustus 2012 te [pleegplaats], gemeente Nunspeet, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer 3], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten
rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, al dan niet na
kalm beraad en rustig overleg, een of meermalen met kracht met een
moker/vuist(hamer) tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 08 augustus 2012 te [pleegplaats], gemeente Nunspeet,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade mishandelend, een persoon,
[slachtoffer 3], opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en rustig
overleg, een of meermalen met kracht met een moker/vuist(hamer) tegen het
hoofd heeft geslagen, tengevolge waarvan die [slachtoffer 3] enig
lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 301 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 08 augustus 2012 te [pleegplaats],
gemeente Nunspeet, opzettelijk en wederrechtelijk een raam/ruit van een
woonhuis en/of een of meer ruiten van (een) vitrinekast(en), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], in
elk geval aan een ander of anderen dan verdachte, heeft stukgeslagen en aldus
dat/die raam/ruit en/of die ruiten heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 08 augustus 2012 te [pleegplaats], gemeente Nunspeet, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets (kleur:
blauw/grijs), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Aanleiding tot het onderzoek
Op 8 augustus 2012 omstreeks 00:38 uur kwam er bij de regionale meldkamer van de politie een melding binnen dat er op de locatie[adres 2] een man met een hamer op het hoofd was geslagen en dat de dader mogelijk nog in het pand aanwezig was. Ter plaatse werden door de politie vijf personen aangetroffen, van wie één een bloedend voorhoofd had. De aangetroffen personen gaven aan dat de dader inmiddels was verdwenen, maar men wist wel de naam en toenaam van de dader. Verdachte [verdachte] is in verband hiermee aangehouden op 13 augustus 2012.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 en 5 tenlastegelegde, met dien verstande dat met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3 de voorbedachte raad niet is bewezen, aangezien daarvoor te weinig aanknopingspunten aanwezig zijn. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er bewijs aanwezig is voor gewelddadig gedrag van verdachte in de richting van alle genoemde personen, te weten[slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], maar dat het in het geval van [slachtoffer 2] zeer twijfelachtig is of dit resulteert in een strafbaar feit. Verdachte behoort daarom van feit 2 ([slachtoffer 2]) te worden vrijgesproken.
Voor de feiten 1 en 3 is enkel bewijs voorhanden voor mishandeling, aangezien er is geslagen met een hamer met een rubber opzetstuk. Het gevolg daarvan is dat er niet kan worden gesproken van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Of er sprake is geweest van kalm beraad is de vraag, maar in de optiek van de verdediging dient verdachte daarvan eveneens te worden vrijgesproken. Ter terechtzitting heeft de raadsman het standpunt van de verdediging toegelicht aan de hand van zijn pleitnotitie. Resumerend komt de raadsman tot de slotsom dat er een bewezenverklaring kan volgen van een mishandeling inzake de feiten 1 en 3 en van de onder 4 en 5 ten laste gelegde vernieling en diefstal.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangezien verdachte bij de politieen ter terechtzittingduidelijk en ondubbelzinnig een bekennende verklaring heeft afgelegd ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5, zal wat die feiten betreft, worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Naast de verklaring van verdachte is voor het bewijs voorhanden de aangifte van[slachtoffer 1], de aanvullende verklaring van aangever[slachtoffer 1], de verklaring van getuige [slachtoffer 2], de verklaring van de getuige [getuige], de aangifte van [slachtoffer 3], geneeskundige verklaring van [slachtoffer 3], de aangifte van [slachtoffer 2].
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft de rechtbank acht geslagen op het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzittingmet betrekking tot het hem onder 1 tenlastegelegde verklaard dat hij[slachtoffer 1] één tik met de vuisthamer heeft gegeven en dat hij die dag flink door het lint is gegaan. De rubberen dop zat op de vuisthamer.
Tegenover de politie heeft verdachte verklaarddat hij[slachtoffer 1] met de vuisthamer op zijn linkerschouder heeft geslagen.[slachtoffer 1] vluchtte naar het magazijn en hij heeft[slachtoffer 1] naar de grond gewerkt. Hij zag dat[slachtoffer 1] op de grond lag en dat er bloed uit zijn hoofd stroomde. Toen kwam er opeens een man die aan hem begon te trekken.
Aangever[slachtoffer 1] heeft verklaarddat de hem bekende verdachte op 8 augustus 2012 rond 00.45 uur met een moker zijn motorzaak in [pleegplaats] binnenkwam. Verdachte sloeg hem met de moker/vuisthamer op zijn bovenlichaam en hij werd op zijn armen geraakt. Verdachte sloeg met kracht en sloeg wild om zich heen. Hij zag dat verdachte op zijn (aangevers) vrouw begon in te slaan en dat hij haar een paar keer raakte. Verdachte kwam vervolgens weer op hem af en sloeg hem weer op zijn armen en bovenlichaam. Hij voelde hevige pijn. Zijn vrouw was ondertussen weggelopen. Hij heeft geprobeerd verdachte op afstand te houden en liep achterwaarts het magazijn in. Hij struikelde en viel op de grond. Verdachte bleef steeds op hem afkomen en was ineens heel dichtbij. Hij voelde meerdere harde klappen op zijn hoofd. Daarna liep verdachte weg.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft hierover verklaarddat de haar bekende verdachte de motorzaak binnenkwam en dat hij een stratemakershamer in zijn hand had. Verdachte kwam in driftige pas op haar man en haar afgelopen. Zij zag dat verdachte haar man met de hamer probeerde te raken. Zij zag vervolgens dat verdachte met de hamer naar haar uithaalde. Hij raakte haar op haar rechter schouder/bovenarm. Later voelde ze pijn en het was ook blauw. Zij hoorde dat haar man zei dat verdachte rustig aan moest doen. Zij zag dat verdachte haar man met de hamer sloeg. Haar man probeerde te ontkomen en vluchtte naar het magazijn. Zij zag dat hij achteroverviel en op zijn rug terecht kwam. Zij zag vervolgens dat verdachte meerdere malen met de hamer op haar man insloeg, op zijn hoofd. Zij is daarop hard weggelopen en is hulp gaan halen.
Een in de motorzaak aanwezig klant heeft hierover verklaarddat hij met[slachtoffer 1] en zijn vrouw bij de bar in de winkel was. Hij zag dat een hem onbekende man de winkel binnen kwam gelopen. De man had een hamer in de hand en liep in een streep naar de bar. Hij zag dat[slachtoffer 1] meerdere malen door de man met de hamer op zijn hoofd werd geslagen. Hij zag dat[slachtoffer 1] in zijn gezicht bloedde en dat hij de slagen probeerde af te weren. Vervolgens richtte de man zich op de vrouw van[slachtoffer 1]. De man sloeg met de hamer wild om zich heen.[slachtoffer 1] liep achter de bar weg richting magazijn. Hij zag dat de man achter[slachtoffer 1]
aan ging.[slachtoffer 1] vluchtte het magazijn in en kwam ten val. De man ging boven[slachtoffer 1] staan en sloeg hem meerder keren in het gezicht. Hij heeft de man van[slachtoffer 1] afgetrokken.
In de medische verklaring van 8 augustus 2012 constateert de arts als uitwendig letsel bij[slachtoffer 1]: forse hoofdwond. Geschat herstel twee weken.
Onderzoek naar het door verdachte gebruikte slagwapen heeft uitgewezen dat het gaat om een zogenaamde vuisthamer. De vuisthamer en de daarop aanwezig rubberen kap/dop werden aangetroffen bij de toegang dot het magazijn van de zaak van aangever[slachtoffer 1]. De metalen slagkant van de vuisthamer is ruim vier bij vier centimeter.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze bewijsmiddelen eveneens tot een bewezenverklaring van de aan verdachte onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten kan worden gekomen.
Door de raadsman is aangevoerd dat het slaan met een moker/vuisthamer voorzien van een rubberen kap, als zodanig niet kan resulteren in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank verwerpt dat verweer. Het gewicht van de kop van een dergelijke voorhamer, uitgaande van een afmeting van de kop van ruim vier centimeter, bedraagt naar algemene ervaringsregels tussen de 1000 en 1500 gram. Het is naar het oordeel van de rechtbank een feit van algemene bekendheid dat door met kracht met een dergelijk zwaar voorwerp op iemand in te slaan, ook al is dit voorwerp voorzien van een rubberen kap, wel degelijk zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan. Dit geldt eens te meer als de slagen worden toegebracht op het hoofd. Deze overweging geldt tevens voor feit 3, waarin de rechtbank eveneens tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde komt.
Het alternatieve scenario van verdachte, namelijk dat hij door[slachtoffer 1] met een barkruk zou zijn bedreigd, is naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Dat er, zoals door de raadsman aangegeven, een barkruk op enige afstand van de bar op de grond is aangetroffen, kan evenzeer worden verklaard als gevolg van de zwaaiende bewegingen van verdachte met de vuisthamer.
De voorbedachten raad bij de feiten 1 tot en met 3 kan naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen worden verklaard, nu daarvoor onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is.
Ten aanzien van de gebezigde bewijsmiddelen geldt dat elk bewijsmiddel is gehanteerd voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1. primair
hij op op 08 augustus 2012 te [pleegplaats],
gemeente Nunspeet, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan een persoon, genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
meermalen met kracht met een
moker/vuist(hamer) tegen het hoofd en/of het bovenlichaam van die[slachtoffer 1]
heeft geslagen en/of een of meermalen met kracht met die moker/vuist(hamer) in
de richting van en op korte afstand van het hoofd en/of het bovenlichaam
van die[slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
2 primair
hij op 08 augustus 2012 te [pleegplaats], gemeente Nunspeet, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon,
genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
meermalen met kracht met een moker/vuist(hamer)
tegen het bovenlichaam van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en een of meermalen
met kracht met die moker/vuist(hamer) in de richting van en/of op korte
afstand van het hoofd en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer 2] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3 primair
hij op 08 augustus 2012 te [pleegplaats], gemeente Nunspeet, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer 3], opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
eenmaal met kracht met een
moker/vuist(hamer) tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op tijdstippen op 08 augustus 2012 te [pleegplaats],
gemeente Nunspeet, opzettelijk en wederrechtelijk een raam/ruit van een
woonhuis en
/ofeen of meer ruiten van (een) vitrinekast(en),
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]
heeft stukgeslagen en aldus
dat/die raam/ruit en die ruiten heeft vernield
5.
hij op 08 augustus 2012 te [pleegplaats], gemeente Nunspeet, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (kleur:
blauw/grijs), toebehorende aan
[slachtoffer 2]
art 310 Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1 primair: poging tot zware mishandeling;
feit 2 primair: poging tot zware mishandeling;
feit 3 primair: poging tot zware mishandeling;
feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
feit 5: diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een rapport opgemaakt door de psychiater[psychiater], gedateerd
27 mei 2014.
Uit de bevindingen en de daaruit voortvloeiende conclusie van deze deskundige komt naar voren dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde lijdende was aan ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van een bipolaire stoornis en een daaruit voortvloeiende manische decompensatie. Verdachte moet als sterk verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De rechtbank gaat op grond van de beschouwingen van de deskundige ervan uit dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake van het door hem bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een werkstraf van 240 uur.
Bij de strafmaat heeft de officier laten wegen de ernst van de gepleegde feiten, de richtlijnen die in het algemeen gelden voor de strafrechtelijke afdoening van dit soort feiten, de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, de tijd die inmiddels is verstreken sinds het plegen van de feiten en de beperkte justitiële documentatie van verdachte.
Door de raadsman is aangevoerd dat het om oude strafbare feiten gaat en dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is. Als verdachte goed is ingesteld op zijn medicatie is het herhalingsgevaar laag. De poliklinische behandeling bij GGZ in het kader van een voorwaardelijke machtiging is voldoende om het gevaar laag te houden.
Een onvoorwaardelijke werkstraf is in deze context geen passende straf. Een geheel voorwaardelijke werkstraf/gevangenisstraf is meer op zijn plaats.
De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft verder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is op 8 augustus 2012 midden in de nacht een drietal personen met een vuisthamer voorzien van een rubberen kap te lijf gegaan en heeft met behulp van de hamer vitrines en een ruit vernield. Verdachte is, zoals hij ook zelf heeft aangegeven, volledig door het lint gegaan. Dat dit handelen niet tot ernstig letsel bij de slachtoffers heeft geleid mag op zich een wonder heten. De impact van verdachtes handelen is zeer aanzienlijk geweest, zoals ook blijkt uit de verschillende toelichtingen op de vorderingen van de benadeelde partijen, maar ook uit de verklaring van de getuige [getuige], die heeft verklaard dat hij dacht dat de man[slachtoffer 1] dood zou slaan: ”De man was niet aanspreekbaar, praten had geen zin”.
Dit soort gewelddadige acties kan naar algemeen bekend is tot langdurige trauma’s bij de slachtoffers leiden, terwijl in de samenleving de roep om ingrijpende maatregelen te treffen teneinde dit soort gewelddadigheden en het gevoel van toenemende onveiligheid een halt toe te roepen, steeds groter wordt.
De rechtbank houdt rekening met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Uit het rapport van de psychiater komt naar voren dat verdachte zich in een manische episode bevond, gekenmerkt door boosheid, prikkelbaarheid en agitatie en dat hij nauwelijks controle had over zijn impulsen en het ontremmend gedrag. Het normbesef van verdachte is niet aangetast, dus hij kon weten dat wat hij deed niet geoorloofd was. De klinische inschatting is dat er gevaar is voor herhaling gelet op de stoornis, maar dat verdachte momenteel al een adequate poliklinische behandeling ondergaat bij GGZ Noord Holland. Die behandeling in het kader van een voorwaardelijke machtiging wordt als adequaat beoordeeld ten aanzien van het laag houden van het recidiverisico.
Door de reclassering is aangegeven dat zij geen meerwaarde zien in het opleggen van een verplicht reclasseringscontact.
De rechtbank acht een strafoplegging zoals door de officier van justitie geëist passend, met dien verstande dat de rechtbank aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd van drie jaar zal verbinden. Verdachte heeft met zijn uitbarsting op 8 augustus 2012 een spoor van ellende achtergelaten. Verdachte heeft hierover en over de toeloop naar deze feiten wisselende verklaringen afgelegd, terwijl hij op de zittingen zijn eigen inbreng naar de indruk van de rechtbank aanzienlijk bagatelliseert. Zijn stemmingsgevoeligheid vormt, ook gezien de rapporten, en belangrijk factor in het geheel. De rechtbank acht vanuit dat perspectief een maximale proeftijd aangewezen.
De rechtbank ziet geen contra indicaties voor het opleggen van een (maximale) werkstraf.
Vorderingen tot schadevergoeding en/of schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij[slachtoffer 1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.831,70 terzake geleden schade (materiële schade € 581,70 en immateriële schade € 1.250,00) gevoegd in het strafproces ten aanzien van de feiten 1 en 4.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.169,00 terzake geleden schade (materiële schade € 669,00 en immateriële schade
€ 500,00) gevoegd in het strafproces ten aanzien van de feiten 2 en 5.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.129,52 terzake geleden schade (materiële schade
€ 229,52 en immateriële schade € 900,00) gevoegd in het strafproces.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen integraal kunnen worden toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] moet worden afgewezen in verband met de door hem bepleite vrijspraak ten aanzien van feit 2 en ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de overige vorderingen is door de raadsman geen standpunt in genomen.
Nu niet is weersproken dat de benadeelde partijen[slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], zoals deze hebben gesteld, als gevolg van respectievelijk het onder 1 en 4 en het onder 3 tenlastegelegde bewezen verklaarde handelen schade hebben geleden tot het gevorderde bedrag en de vorderingen de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomen, zullen deze vorderingen worden toegewezen. De verdachte is voor de schades - naar burgerlijk recht - aansprakelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedrag ten behoeve van genoemd slachtoffers.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 45, 57, 302, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
verklaart, zoals hiervoor overwogen,
bewezendat verdachte
het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 en 5 tenlastegelegdeheeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling;
feit 2 primair:
poging tot zware mishandeling;
feit 3 primair:
poging tot zware mishandeling;
feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
feit 5:
diefstal
en verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van zes maanden;
bepaalt, dat deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een
proeftijd van 3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot de navolgende
taakstraf, te weten:
een
werkstrafgedurende
240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
4 maanden;
beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
navolgende benadeelde partijenvan de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf na te melden datum en met de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden steeds begroot op nihil;