ECLI:NL:RBGEL:2014:4506

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
21 juli 2014
Zaaknummer
06/950043-11
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Kropman
  • mr. Gerbranda
  • mr. Gilhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde

Op 22 juli 2014 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De vordering tot herroeping was ingediend door de officier van justitie op 11 juni 2014, naar aanleiding van het niet naleven van de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling waren verbonden. De veroordeelde, die op 3 februari 2014 voorwaardelijk in vrijheid was gesteld, had zich niet gehouden aan de meldplicht en was niet verschenen op afspraken met de reclassering. Dit leidde tot de vordering om de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen voor een periode van 120 dagen.

Tijdens de behandeling op de openbare terechtzitting van 8 juli 2014 is de officier van justitie de vordering blijven handhaven. De raadsman van de veroordeelde voerde aan dat er wel degelijk contact was geweest met de veroordeelde en dat de aanvang van de opname in de zorginstelling door de reclassering bepaald moest worden. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de veroordeelde zich meerdere malen niet aan zijn meldplicht heeft gehouden en dat hij de kansen die hem waren geboden om aan de voorwaarden te voldoen, niet heeft benut.

De rechtbank oordeelde dat de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gerechtvaardigd was en dat de duur van de herroeping, zoals door de officier van justitie gevorderd, passend was. De rechtbank heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen en gelast dat de veroordeelde het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer was gelegd, alsnog moet ondergaan voor de duur van 120 dagen. Deze beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. Kropman, mr. Gerbranda en mr. Gilhuis, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Team strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: [jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer]06/950043-11
VI zaaknummer: 99-000086-12
Uitspraak: 22 juli 2014
Tegenspraak ex art. 279 Sv.
De rechtbank heeft te beslissen op een op 11 juni 2014 ter griffie ingekomen vordering
van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde:
[veroordeelde]
geboren te[geboortedatum],
wonende te [adres].
Raadsman: mr. J. de Bruin, advocaat te Maastricht.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Zutphen van 20 september 2011 is [veroordeelde] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van de tijd die veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis heeft verbleven.
Bij besluit voorwaardelijke invrijheidstelling van 1 januari 2014, is veroordeelde met toepassing van artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 3 februari 2014 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd van 540 dagen niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarnaast zijn de volgende bijzondere voorwaarden gesteld, samengevat, een meldingsplicht, opname in een zorginstelling-klinische behandeling bij FPK “[zorginstelling 1]”, althans een soortgelijke intramurale instelling en zich houden aan aanwijzingen en opdrachten van de reclassering/toezichthouder.
De rechtbank heeft de processtukken gezien.
De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 8 juli 2014. De rechtbank heeft ter terechtzitting[deskundige], reclasseringswerker, als deskundige gehoord.
De vordering
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 6 juni 2014 strekt ertoe dat de
de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden herroepen voor een periode van 120 dagen. De vordering bevat de gronden waarop deze berust.
Bij besluit voorwaardelijke invrijheidstelling van 1 januari 2014 is veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld met als bijzondere voorwaarden onder meer een meldplicht bij de reclassering en een opname in een zorginstelling – klinische behandeling. De ingangsdatum was bepaald op 8 januari 2014.
De vordering is gebaseerd op een advies van GGZ [zorginstelling 2] aan de Centrale Voorziening v.i. gedateerd 22 mei 2014, waarin de CVvi wordt geadviseerd een herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor bepaalde duur te vorderen omdat veroordeelde – kort gezegd – onvoldoende heeft meegewerkt aan de bijzondere voorwaarden (niet verschenen op twee meldplicht afspraken, telefonisch niet benaderbaar, na hernieuwde afspraak opnieuw niet verschenen en evenmin telefonisch bereikbaar en zich niet aangemeld voor opname bij de kliniek “[zorginstelling 1]”).
Uit het rapport van GGZ [zorginstelling 2] blijkt dat veroordeelde feitelijk pas begin februari 2014 op vrije voeten is gekomen, maar dat de reclassering niet op de hoogte was van een vroegtijdige vrijlating van de veroordeelde. Veroordeelde werd tegen alle verwachting in eerder in vrijheid gesteld, waardoor aan het plan van aanpak - waarbij veroordeelde aansluitend op zijn detentie zou worden overgebracht naar de kliniek - geen uitvoering kon worden gegeven.
De behandeling ter terechtzitting
Ter terechtzitting heeft de officier de vordering gehandhaafd.
De raadsman heeft aangevoerd dat er tijdens het toezicht (nadat veroordeelde op 3 februari 2014 uit detentie was ontslagen) een aantal malen (vier in totaal) contact is geweest met veroordeelde en hij de voorwaarde van opname in de FPK “[zorginstelling 1]” niet heeft overtreden, omdat de aanvang van die opname dient te worden bepaald door de toezichthoudende reclasseringsinstelling. Voor zover de rechtbank wel tot een gedeeltelijke herroeping van de VI mocht komen is door de raadsman bepleit de duur daarvan te beperken tot 60 dagen. Door de reclassering is in het verleden immers al een plan van aanpak opgesteld en het opnieuw uitvoering geven aan dat plan hoeft in beginsel niet veel tijd te vergen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde zich meerdere malen niet heeft gehouden aan zijn meldplicht.
Veroordeelde heeft de verschillende kansen die hem zijn geboden om daadwerkelijk invulling aan het reclasseringscontact te geven, niet benut en hij heeft evenmin kenbaar gemaakt waar hij verblijft. Hierdoor heeft hij eveneens de opname bij de FPK “[zorginstelling 1]” gefrustreerd. De rechtbank acht een gedeeltelijk herroeping van de VI zoals door de officier van justitie geëist dan ook op zijn plaats.
De rechtbank ziet geen aanleiding de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen voor een kortere periode dan door de officier van justitie is gevorderd.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van [veroordeelde] voornoemd toe en gelast dat van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan en wel voor de duur van 120 dagen.
Deze beslissing is gegeven door mr. Kropman, voorzitter, mr. Gerbranda en mr. Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juli 2014.