ECLI:NL:RBGEL:2014:4507

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
21 juli 2014
Zaaknummer
05/740156-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Kropman
  • mr. Gerbranda
  • mr. Gilhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel van de Rechtbank Gelderland over mishandeling en bedreiging in de zaak tegen verdachte na verkrachtingspoging

In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting, mishandeling en bedreiging, heeft de Rechtbank Gelderland op 22 juli 2014 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verkrachting niet bewezen kon worden, maar dat de mishandeling en bedreiging wel bewezen waren. De feiten vonden plaats op 23 november 2013 in het Park Plantage te Harderwijk, waar de verdachte zijn voormalige vriendin heeft mishandeld en bedreigd. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van het slachtoffer en getuigen, alsook op medisch bewijs van het letsel dat het slachtoffer had opgelopen. De verdachte had de vrouw met geweld gedwongen tot seksuele handelingen en haar bedreigd met de dood als zij aangifte zou doen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling en bedreiging, en legde een gevangenisstraf op van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, het strafblad van de verdachte en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Team strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: [jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer]05/740156-13
Vord. na voorw. veroord.: 06/237229-12
Uitspraak d.d. 22 juli 2014
Tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboortedatum 1],
wonende te [adres 1],
thans gedetineerd in de [adres 2].
Raadsvrouw: mr. M.W. Bouwman, advocaat te Amsterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juli 2014.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 november 2013 te Harderwijk,
door geweld en/of één of meer andere feitelijkheden,
[slachtoffer](geboortedatum [geboortedatum 2]) heeft gedwongen tot het ondergaan
van een handeling bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam,
immers heeft verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn,
verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht,
en bestaande dat geweld en/of die één of meer andere feitelijkheden hierin dat
hij, verdachte:
- die [slachtoffer] (meermalen) heeft belet weg te lopen (door haar vast te houden)
en/of
- de riem van de broek van die [slachtoffer] heeft losgemaakt en/of één of meerdere
knopen van de broek van die [slachtoffer] heeft losgemaakt en/of (vervolgens)
- zijn hand in de slip van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of
- voorbij is gegaan aan de (verbale en/of non-verbale) uitingen van
verzet/weerstand van die [slachtoffer],
waardoor verdachte (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen
ontstaan;
art 242 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 november 2013 te Harderwijk,
opzettelijk[slachtoffer] (geboortedatum [geboortedatum 2]), heeft mishandeld,
door die [slachtoffer] opzettelijk krachtig (meermalen) met gebalde vuist(en)
op/tegen het hoofd en/of in/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen,
waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, althans letsel (te weten een
weefselscheur bij haar linkeroor en/of een beschadigd trommelvlies en/of
meerdere hematomen en/of zwellingen in haar aangezicht en/of op haar handen)
en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 23 november 2013 te Harderwijk,
[slachtoffer](geboortedatum [geboortedatum 2]) heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, en met verkrachting,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend toegevoegd de
woorden "ik vermoord je" en/of "als je aangifte doet dan vermoord ik je en dan
zoek ik je hele familie" en/of "Moet ik je hier gaan verkrachten?", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding tot het onderzoek
Op 23 november 2013 om 01:16 uur kwam er bij de meldkamer van de politie een melding dat er in het park Plantage te Harderwijk een meisje werd bedreigd. De melder hoorde een meisje huilen en een jongen zeggen: “dat hij haar dood maakte als zij naar huis ging” en “nu ga ik je vermoorden”. De politie is vervolgens naar het park gereden. De dienstdoende politieagenten zagen een persoon wegrennen. Deze persoon werd na een korte achtervolging aangehouden. Het bleek te gaan om de hen bekende [verdachte]. Zijn handen en gezicht zaten onder het bloed en er werd ook bloed aangetroffen op zijn kleding. In het park werd eveneens aangetroffen de [X]-jarige [slachtoffer]. Haar gezicht zat onder het bloed en zij had blauwe plekken en zwellingen in haar gezicht. Zij werd overgebracht naar het St. Jansdal ziekenhuis in Harderwijk.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 - met uitzondering het zwaar lichamelijk letsel - en 3 tenlastegelegde. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde en dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van een mishandeling zonder zwaar lichamelijk letsel en een bedreiging, zoals onder feit 2 en 3 is tenlastegelegd.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw het standpunt van de verdediging toegelicht aan de hand van haar pleitaantekeningen.
Beoordeling door de rechtbank
Verweer verdediging / vormverzuim
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er op 23 november 2013 een informatief gesprek met [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, maar dat dit gesprek in strijd met de Aanwijzing opsporing zeden niet is gerelateerd en in een proces-verbaal vastgelegd. De verdediging meent dat de betrouwbaarheid van de aangifte(n) die direct hierop volgt/volgen hierdoor is aangetast en dat daarmee sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten tijde van het informatief gesprek en het opnemen van de aangifte van [slachtoffer] was de Aanwijzing opsporing en vervolging seksueel misbruik (Stcrt. 2010/19123) van toepassing.
Uit het relaas zoals opgenomen in het stamproces-verbaal blijkt dat er op 23 november 2013 omstreeks 14:00 uur een informatief gesprek is gevoerd door twee opsporingsambtenaren, onder wie een bevoegd zedenrechercheur. In het stamproces-verbaal is een korte weergave opgenomen van dit gesprek. Het gesprek is auditief geregistreerd en in een ambtelijk verslag vastgelegd. Vanwege de acute situatie is vervolgens aansluitend en op haar verzoek aangifte gedaan door [slachtoffer].
Nu er wel degelijk een verslag is opgemaakt van het informatief gesprek en de verdediging ook alle gelegenheid heeft gehad om de voor haar relevant geoordeelde informatie op te vragen, is de rechtbank van oordeel dat dit verweer geen doel treft. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Beoordeling ten laste gelegde feiten
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft ter terechtzitting [2] duidelijk en ondubbelzinnig een bekennende verklaring afgelegd over de hem onder 2 ten laste gelegde mishandeling en de onder 3 ten laste gelegde bedreiging.
Door [slachtoffer], geboren [geboortedatum 2], is tegen verdachte aangifte [3] gedaan van poging tot verkrachting en mishandeling. Zij heeft verklaard dat zij tot 9 november 2013 een relatie met verdachte had. Op 22 november 2013 heeft zij met verdachte een afspraak gemaakt. Zij hebben elkaar ontmoet bij een bankje in het Plantage Park in Harderwijk. Verdachte begon haar op een gegeven moment te duwen. Zij is daarbij bijna op de grond gevallen, maar zij kon zich opvangen op haar handen. Hij stopte ineens en zij hoorde hem zeggen: “Moet ik je gaan verkrachten of zo?”. Zij wilde weg en zocht haar riem die tijdens het trekken en duwen door [verdachte] uit haar broeksband was geglipt, toen zij ineens door [verdachte] op de grond werd gegooid. Zij viel op haar rug en [verdachte] ging bovenop haar zitten. Hij sloeg haar met zijn beide vuisten hard in haar gezicht. Zij voelde pijn en was bang dat hij haar dood zou maken. Zij voelde dat haar mond, neus en oor bloedden. Hij zei: “Als je aangifte doet dan vermoord ik jou en dan zoek ik je hele familie op”. Hij wilde de pincode van haar telefoon hebben en zij heeft hem die uiteindelijk onder dwang afgegeven. Nadat [verdachte] de berichten op haar telefoon had gelezen, werd het nog erger. Hij sloeg haar met beide vuisten van links, rechts, links, rechts etc. in haar gezicht.
Zij is overgebracht naar het ziekenhuis. Haar hand was gekneusd. Haar oor was losgescheurd en is gehecht. Er waren diverse bloeduitstortingen.
Uit een medische verklaring [4] met betrekking tot het letsel van aangeefster [slachtoffer] komt als op 23 november uitwendig waargenomen letsel onder meer naar voren:
forse zwelling aangezicht
brilhematoom
forse zwelling neus
zwelling linker en rechter orbita (oogholte)
zwelling lip
laceratie linker oor
hematomen op handen.
Uit de letselbeschrijving [5] van het slachtoffer volgt als conclusie van de forensisch geneeskundige dat de letsels zijn ontstaan door stomp trauma, naast mogelijke impact van boomschors en takken (kras-, schaaf- en schreurverwonding). De letsels kunnen zijn ontstaan door de toedracht zoals door het slachtoffer omschreven. Buiten het oorletsel zal genezing ongeveer een tot twee weken in beslag nemen.
Door de getuige die de meldkamer heeft gebeld is verklaard [6] dat hij die 23 november gegil hoorde vanuit het Plantage park. Hij hoorde een mannenstem met een Marokkaans of Turks accent op agressieve wijze schreeuwen: “Ik vermoord je”.
Hij hoorde direct daarop een meisjesstem smekend en snikkend antwoorden: “nee, nee, ik doe alles voor je” en “nee, alsjeblieft”. Hij is vervolgens gaan staan ter hoogte van de plek waar hij deze woordenwisseling vandaan hoorde komen. Op dat moment hoorde hij dezelfde mannenstem meerdere malen roepen. Hij is daarop een stukje terug gerend en heeft 112 gebeld. Tijdens het bellen hoorde hij het gesnik en gekerm van het meisje dat hij eerder smekend had horen praten. Enkele minuten later arriveerden er een paar politieauto’s en hij heeft de politie naar het Plantage park verwezen.
Ten aanzien van de gebezigde bewijsmiddelen geldt dat elk bewijsmiddel is gehanteerd voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde verkrachting is de rechtbank van oordeel dat op basis van de in het dossier voorhanden zijnde verklaringen van [slachtoffer] en verdachte en de ter terechtzitting door verdachte afgelegde verklaring niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Uit de verklaringen van aangeefster en verdachte kan onvoldoende worden afgeleid dat het zoenen en tegelijkertijd kortstondig vingeren van [slachtoffer] tegen haar wil zijn geweest. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken. Het dwingen in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht was in de context van de door aangeefster afgelegde verklaring veel meer gelegen in het moment dat aangeefster begon tegen te stribbelen omdat verdachte seks met haar wilde hebben, hij haar broek en string tot op haar knieën naar beneden trok en hij achter haar ging staan en wilde hebben dat zij bukte en een boom vasthield die naast het bankje stond waar zij elkaar ontmoet hadden. Dit past ook in de lijn van de aanvankelijk door aangeefster gedane aangifte van poging tot verkrachting, hetgeen evenwel niet is tenlastegelegd.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij op 23 november 2013 te Harderwijk,
opzettelijk[slachtoffer] (geboortedatum [geboortedatum 2]), heeft mishandeld,
door die [slachtoffer] opzettelijk krachtig (meermalen) met gebalde vuist(en)
op/tegen het hoofd en/of in/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen,
waardoor die [slachtoffer] letsel (te weten een
weefselscheur bij haar linkeroor en
meerdere hematomen en zwellingen in haar aangezicht en op haar handen)
en
/ofpijn heeft ondervonden;
3.
hij op 23 november 2013 te Harderwijk,
[slachtoffer](geboortedatum [geboortedatum 2]) heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gerichten met verkrachting,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend toegevoegd de
woorden "ik vermoord je" en "als je aangifte doet dan vermoord ik je en dan
zoek ik je hele familie" en "Moet ik je hier gaan verkrachten?", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 2: mishandeling;
feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een multidisciplinair rapport uitgebracht door het Pieter Baan Centrum, gedateerd 20 juni 2014.
De rapporteurs komen op grond van hun bevindingen tot de slotsom dat er geen antwoord kan worden gegeven op de vraag of er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Het gaat om een ontkennende verdachte die consequent heeft geweigerd om mee te werken aan het onderzoek door het PBC. Het is evenmin mogelijk gebleken om vanuit de bevindingen door het PBC gedaan een gedragskundige onderbouwing te leveren voor een doorwerking van een eventuele pathologie van verdachte in het kader van de hem ten laste gelegde feiten. Een advies dienaangaande kan daarom ook niet worden gegeven.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake van het door hem bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar met als bijzonder voorwaarde een contactverbod. Bij de strafmaat heeft de officier voornamelijk laten wegen de bijzondere ernst van de feiten, het strafblad van verdachte en de omstandigheid dat verdachte nog in een proeftijd liep. Daarnaast heeft de officier de ten uitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politie van 12 februari 2013 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van drie maanden
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat indien de rechtbank anders dan de door haar bepleite vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde tot een bewezenverklaring zou komen als door de officier gesteld, de geëiste gevangenisstraf aanzienlijk afwijkt van het oriëntatiepunt van het LOVS terzake verkrachting (24 maanden) en de verschillende gradaties die daarbij een rol kunnen spelen. Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, dan heeft verdachte de strafbare feiten gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep.
De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft verder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 23 november 2013 in het Park Plantage in Harderwijk in de nachtelijke uren schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging van zijn voormalige vriendin [slachtoffer]. Hij heeft daarbij fors geweld toegepast, waarbij het slachtoffer aanzienlijk letsel en pijn heeft opgelopen. Verdachte heeft kennelijk vanuit zijn dominante inslag en geobsedeerd door de relatie met [slachtoffer], waarin geen ruimte was voor contacten met anderen, fors fysiek geweld toegepast om [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van haar mobiele telefoon en de bijbehorende pincode. Na het lezen van daarin staande berichten heeft hij opnieuw op haar ingeslagen. Het is zeer de vraag hoe ver verdachte, indien de toevallig passerende getuige 112 niet had gebeld en de politie niet ter plaatse zou zijn gekomen, zou zijn doorgegaan met het toepassen van dit bandeloos geweld.
Verder is verdachte in het verleden al in contact gekomen met justitie in verband met wederspannigheid, belediging, bedreiging met zware mishandeling (KR 10 oktober 2010) en mishandeling (KR 9 augustus 2007). In dat perspectief bezien kan, ook gezien de rapporten die in het verleden door reclassering en gedragsdeskundigen zijn uitgebracht, worden gesteld dat verdachte moeite heeft met het beheersen van agressie. Dit geldt temeer indien er, zoals ook op 23 november 2013, sprake is van alcoholgebruik.
De gevolgen van het handelen van verdachte zijn voor [slachtoffer], ook gezien de inhoud van haar schriftelijke slachtofferverklaring, aanzienlijk en zullen nog lange tijd voortduren.
De rechtbank komt weliswaar tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, maar gelet op de forse mishandeling die verdachte heeft gepleegd op zijn ex-vriendin teneinde te kunnen controleren met wie zij contact had gehad en de doodsangsten die zij heeft uitgestaan acht zij een aanzienlijk onvoorwaardelijke strafdeel alleszins op zijn plaats. Het voorwaardelijk strafdeel dient ertoe verdachte in te scherpen dat dergelijk gedrag ontoelaatbaar is en verdachte tijdens de proefperiode een contactverbod met [slachtoffer] op te kunnen leggen. De rechtbank zal een proeftijd van drie jaar opleggen.
Vordering tot schadevergoeding en/of schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich ter zitting met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 3.305,92, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde. De vordering bestaat uit een bedrag van € 3.000,00 als (voorschot) smartengeld en een bedrag van € 305,92 aan materiële schade (reiskosten, kosten make-up en extra telefoon- en portokosten).
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. D.W. Jansen, advocaat te Twello, de vordering nader toelicht aan de hand van haar schriftelijke notitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat het door haar ingenomen standpunt ten aanzien van de bewijsvoering gevolgen dient te hebben voor de vordering van de benadeelde partij.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank zal de materiële schade, welke als zodanig niet is weersproken, toewijzen tot het gevorderde bedrag. Gelet op de aard van met name de mishandeling begroot de rechtbank de immateriële schade op basis van billijkheid op een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedrag ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Vordering tenuitvoerlegging
Nu is bewezen dat verdachte zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dient de bij vonnis van de politierechter rechtbank Oost-Nederland van 12 februari 2013 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf – opgelegd terzake een gekwalificeerde diefstal en een poging daartoe – ten uitvoer gelegd te worden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart
niet bewezen, dat verdachte het
onder 1 ten laste gelegdeheeft begaan en
spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart, zoals hiervoor overwogen,
bewezendat verdachte
het onder 2 en 3 tenlastegelegdeheeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
feit 2:
mishandeling;
feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en verkrachting
en verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden;
 bepaalt, dat een
gedeeltevan de gevangenisstraf, groot
vijf maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 3 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende
bijzondere voorwaardeniet heeft nageleefd:
 bepaalt dat veroordeelde tijdens deze proeftijd op geen enkele wijze contact zal mogen onderhouden met het slachtoffer [slachtoffer], geboren [geboortedatum 2] en wonende aan de [adres 3];
 beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 2 en 3 tot betaling van
schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 1.305,92 terzake de tot op heden geleden schadevermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2013, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, een bedrag te betalen van
€ 1.305,92vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2013, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 23 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter rechtbank Oost-Nederland van 12 februari 2013, te weten van:
drie maanden gevangenisstraf.
Aldus gewezen door mr. Kropman, voorzitter, mr. Gerbranda en mr. Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
22 juli 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit delen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het stamproces-verbaal van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, District Noordwest Veluwe, Team Recherche Noordwest Veluwe, gedateerd 8 januari 2014, opgemaakt door de verbalisant brigadier [verbalisant] (voor zover niet anders is vermeld).
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 8 juli 2014.
3.Aangifte [slachtoffer], doorgenummerde dossierpag. 27, 29, 30, 31, 32, 33
4.Geneeskundige verklaring, doorgenummerde dossierpag. 188
5.Letselbeschrijving, doorgenummerde dossierpag. 192
6.Verklaring [betrokkene], doorgenummerde dossierpag. 49, 50