ECLI:NL:RBGEL:2014:4704

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
25 juli 2014
Zaaknummer
06/925006-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. van Lookeren Campagne
  • M. Prisse
  • J. Klep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het samenvoegen van grond zonder keuring

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een besloten vennootschap, die beschuldigd werd van het samenvoegen van verschillende partijen grond zonder de vereiste keuring en zonder de benodigde voorinformatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, in samenwerking met een ander bedrijf, verschillende partijen grond had samengevoegd, waarbij de maximale partijgrootte van 2.000 ton was overschreden. De rechtbank stelde vast dat de relevante regelgeving, zoals het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit, niet correct was nageleefd. De verdachte had de grond samengevoegd in september 2010, terwijl de regelgeving op dat moment het samenvoegen van grond niet expliciet als een werkzaamheid benoemde. De rechtbank concludeerde dat de gedragingen van de verdachte niet konden worden gekwalificeerd als het strafbare feit waarop de tenlastelegging was gebaseerd. Daarom werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank benadrukte dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, niet in strijd was met de beginselen van een goede procesorde, ondanks dat de verdachte als enige betrokkene werd vervolgd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het meer of anders ten laste gelegde, en verklaarde dat de bewezenverklaarde feiten niet strafbaar waren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige economische kamer
Parketnummer: [jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer]06/925006-12
Uitspraak d.d.: 16 juli 2014
tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen de besloten vennootschap
[verdachte],
gevestigd te [adres 1],
vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger BV].
Raadsman: mr. I.P. de Groot, advocaat te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van de economische politierechter van 15 juli 2013 en 14 oktober 2013, en, na verwijzing, van de meervoudige economische kamer van 21 januari 2014 en 2 juli 2014.
De tenlastelegging
Na wijziging van de tenlastelegging op 14 oktober 2013 en 2 juli 2014 is ten laste gelegd dat:
verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 mei 2010 tot en met
14 maart 2011, in de gemeente Oost Gelre, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk,
- een werkzaamheid als bedoeld in het tweede lid van artikel 11.2 van de "Wet milieubeheer" (thans artikel 11a.2 van de Wet Milieubeheer), te weten het toepassen of geschikt maken voor toepassing van stoffen of producten of afvalstoffen in een werk of het uitvoeren van een werk op of in de bodem heeft uitgevoerd in strijd met het daarvoor geldende norm document, immers heeft verdachte, toen aldaar, in strijd met het (de) daarvoor geldende normdocument(en) BRL 9335 en/of BRL 7500 en/of SIKB protocol 9335-1 en/of VKB protocol 1001, gehandeld door, (1) (een) partij(en) grond (bestek OG-005-09 "Asfaltonderhoud 2010") te (laten) samenvoegen/samengevoegd zonder (vooraf) indicatief te zijn gekeurd en/of zonder dat men de beschikking had over voldoende voorinformatie over de kwaliteit van de grond en/of (2) partij(en) grond (zonder erkenning volgens BL9335) samen te voegen die (totaal) de 2000 ton overstijgen en/of (3) (vervolgens) de grond (in strijd met 6.1.2) te (laten) keuren onder VKB protocol 1001 (terwijl dit had moeten geschieden onder protocol 9335-1).
art 18 lid 1 Besluit bodemkwaliteit
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Vaststaande feiten / aanleiding van het onderzoek
Verdachte heeft in 2010 in opdracht van de gemeente Oost-Gelre op verschillende locaties in die gemeente onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd aan geasfalteerde wegen, waarbij door een onderaannemer grond is afgegraven en afgevoerd. Begin 2011 is die grond aangeboden ter verondieping van de Hambroekplas. Het waterschap heeft de grond daarvoor afgekeurd (na onderzoek door Geofox-Lexmond). Volgens het regionaal milieuteam zijn bij het samenvoegen en het keuren van de grond de van toepassing zijnde milieuregels niet nageleefd. Het regionaal milieuteam heeft op 14 maart 2011 naar aanleiding van de verdenking van verschillende strafbare feiten besloten onder leiding van de officier van justitie een opsporingsonderzoek te starten. Op die datum is een bezoek gebracht aan een locatie van de onderaannemer in Zieuwent, waar de aangeboden grond lag opgeslagen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen verder opgesomd en toegelicht. Daarbij heeft zij aangegeven dat niet kan worden bewezen dat de keuring had moeten geschieden onder protocol 9335-1 zoals onder (3) op de tenlastelegging is vermeld.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft primair het standpunt ingenomen dat de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard, voor wat betreft het deel onder (3), nu dit onderdeel van de tenlastelegging onduidelijk en innerlijk tegenstrijdig is en bovendien onvoldoende feitelijk is uitgewerkt.
Het Openbaar Ministerie dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van verdachte, die als enige van de betrokken partijen wordt vervolgd. Deze beslissing wordt niet gerechtvaardigd door enig belang aan de zijde van het Openbaar Ministerie, afgezet tegen het cruciale belang van verdachte om geen veroordeling te krijgen. Een veroordeling zal in de weg staan aan iedere aanbesteding door de overheid, waarvan verdachte grotendeels afhankelijk is.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte gedeeltelijk moet worden vrijgesproken, voor zover het gaat om het gedeelte onder (3), nu verdachte niet zelf heeft gekeurd en ook niet in vereniging heeft gekeurd.
De raadsman heeft meer subsidiair naar voren gebracht dat verdachte moet worden ontslagen van rechtsvervolging voor dat deel waarvoor geen vrijspraak volgt. Met betrekking tot de verwijten onder (1) en (2) heeft de raadsman in dit verband aangevoerd dat deze feiten weliswaar kunnen worden bewezen, maar geen overtreding van artikel 18 van het Besluit bodemkwaliteit (Stb. 2007, 469; hierna: het besluit) opleveren. Ten tijde van het feitelijk samenvoegen van de grond was ‘samenvoegen van grond’ in de Regeling bodemkwaliteit (Stcrt. 2010, 18160; hierna: de regeling) niet vermeld als werkzaamheid als bedoeld in het besluit. Ten aanzien van het verwijt onder (3) heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat beoordelingsrichtlijn (BRL) 9335-1 het geldende normdocument is voor het afgeven van productcertificaten, maar niet voor het bemonsteren in het kader van een partijkeuring.
Beoordeling door de rechtbank
Nietigheid van de dagvaarding
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een nietige dagvaarding voor zover het gaat om het verwijt dat verdachte onder (3) wordt gemaakt. Niet iedere schijnbare tegenstrijdigheid in een dagvaarding leidt tot nietigheid, zeker niet waar op zich de strekking van de dagvaarding duidelijk is. Ook is dit onderdeel van de tenlastelegging voldoende feitelijk uitgewerkt. De dagvaarding is bijgevolg (ook in zoverre) geldig.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De rechtbank stelt voorop dat aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Van een dergelijke situatie is de rechtbank in dit geval niet gebleken, ook als verdachte als enige betrokkene wordt vervolgd en de gevolgen van een eventuele veroordeling voor verdachte onmiskenbaar groot kunnen zijn.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
Overwegingen ten aanzien van de verwijten
In het navolgende zal de rechtbank de aan verdachte volgens de tenlastelegging gemaakte verwijten (1) en (2), die betrekking hebben op het samenvoegen van de grond, tezamen bespreken en vervolgens ingaan op het verwijt onder (3), dat handelt over het keuren van de grond.
Ten aanzien van het samenvoegen van de grond
In een bestek (met nummer OG-005-09) van 10 mei 2010 is aangegeven dat het uit te voeren werk zich bevindt op diverse locaties binnen de gemeente Oost-Gelre [2] . Met betrekking tot het grondwerk is vermeld [3] dat dit omvat het ter beschikking stellen van een gronddepot ten behoeve van vrijgekomen grond en zand die niet in het werk worden hergebruikt. De locatie van het depot is ter keuze aan de aannemer, maar dient binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Oost-Gelre te zijn gelegen. Het depot dient (milieukundig) geschikt te zijn voor de opslag van grond. Grond uit het werk mag in depot op generlei wijze versmeerd raken met andere grond. Het gaat om vrijgekomen grond van onbekende milieuklasse. Het depot moet ter beschikking worden gesteld voor de gehele periode tussen aanvoer, bemonsteren en afvoer door de opdrachtgever.
Bij brief van 24 juni 2010 heeft de gemeente Oost-Gelre verdachte opdracht gegeven voor uitvoering van het werk conform het bestek [4] .
Verdachte heeft een overeenkomst gesloten met [naam BV](hierna: [naam BV]), gevestigd aan de [adres 2], om als onderaannemer het grondwerk zoals opgenomen in het bestek uit te voeren [5] .
Over de werkzaamheden heeft [getuige 1] verklaard dat sprake was van één werk, waarin op verschillende locaties werkzaamheden dienden te worden uitgevoerd en dat die locaties niet bij elkaar lagen [6] . Voorts heeft hij verklaard dat [naam BV] de grond vanaf de verschillende locaties heeft vervoerd [7] . De afzonderlijke partijen grond, afkomstig van de verschillende locaties, werden niet afzonderlijk opgeslagen, maar op een hoop in depot gebracht. Wel zijn grond en zand afzonderlijk opgeslagen [8] . Ter zitting van 14 oktober 2013 heeft [getuige 1] als getuige verklaard dat het werk in september 2010 is afgerond [9] .
[getuige 2], werkzaam bij [naam BV], heeft verklaard dat de gemeente Oost-Gelre eigenaar was van de grond en dat de grond van diverse locaties binnen die gemeente afkomstig was. Het waren geen aaneengesloten locaties, want ze lagen (deels) meerdere kilometers uit elkaar [10] . Het kan kloppen dat er 1.050 m3 zand en 1.850 m3 grond opgeslagen heeft gelegen, aldus [getuige 2]. [naam BV] was ook de vervoerder van de grond. De grond kwam op verschillende data binnen van verschillende locaties en werd binnen de inrichting op een hoop gegooid. Het zand is apart van de grond op een hoop opgeslagen [11] .
Deze verklaringen komen wat de opslag van de grond en het zand betreft overeen met de verklaring van verbalisant [verbalisant], die op 14 maart 2011 bij [naam BV] in Zieuwent heeft vastgesteld dat daar een partij grond en een partij zand afkomstig van het door verdachte aangenomen werk op het buitenterrein lagen opgeslagen [12] . Hij zag dat partij 1 bestond uit puinhoudende zwarte grond, die volgens opgave een omvang had van 1.850 m3 ofwel 3.145 ton. Verbalisant heeft verklaard dat grond van verschillende structuur en kleur tegen en over elkaar was opgeslagen en dat sprake was van samenvoeging van verschillende partijen grond. In de onmiddellijke omgeving van de eerste partij grond lag een partij (geel zand) opgeslagen. Beide partijen waren van elkaar gescheiden. Volgens opgave had de partij zand een omvang van 1.050 m3 (ofwel 1.680 ton).
De grond is gekeurd door [bedrijfsnaam], dat in het vooronderzoek informatie had ontvangen van [verdachte], waaruit bleek dat de partijen waren vrijgekomen tijdens werkzaamheden van de firma [verdachte] op verschillende locaties binnen de gemeente Oost-Gelre. Partij 1
(+/- 1.850 m3, 3.145 ton) betrof zwarte grond waarin puin (< 10%) werd aangetroffen. Partij 2 (+/- 1.050 m3, 1.680 ton) betrof geel zand [13] . De daadwerkelijk keuring heeft plaatsgevonden op 13 september 2010 en is uitgevoerd door [betrokkene] [14] . Hij heeft verklaard dat hij ter plekke een grote bult aantrof, bestaande uit een partij grond en een partij zand [15] .
Projectleider [getuige 3] van [bedrijfsnaam] heeft verklaard dat de aangevoerde partijen grond vooraf niet indicatief waren gekeurd. Hij wist ook niet of de partijen van gelijkwaardige kwaliteit waren [16] .
De rechtbank is van oordeel, wat tussen de officier van justitie en de verdediging ook niet in geschil is, dat het samenvoegen van de grond, zoals dat hier is gebeurd, aangemerkt kan worden als een werkzaamheid in de zin van artikel 11.2, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet milieubeheer (zoals dit gold ten tijde hier van belang): het geschikt maken van stoffen, producten of afvalstoffen voor toepassing in een werk.
In SIKB-protocol 9335-1 (SIKB: Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer), vastgesteld op 25 juni 2008, dat betrekking heeft op de milieuhygiënische keuring van individuele partijen grond in het kader van het besluit, zijn regels opgenomen om onbewerkte en bewerkte individuele partijen grond te kunnen kwantificeren en kwalificeren. Hierin is bepaald dat van iedere partij grond die wordt geleverd de milieuhygiënische eigenschappen moeten worden vastgesteld. Partijen moeten afzonderlijk en identificeerbaar worden opgeslagen en men dient voor partijen groter dan 100 ton te beschikken over voorinformatie om die partijen te accepteren. Ook dient voor kwalificatie van iedere partij een monsterneming te worden verricht conform VKB protocol 1001 (VKB: Vereniging Kwaliteitsborging Bodembeheer). Onder bepaalde voorwaarden mogen partijen grond worden samengevoegd, maar de grootte van samengestelde partijen mag niet meer bedragen dan 2.000 ton.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met [naam BV], verschillende partijen grond, afkomstig van verschillende locaties in de gemeente Oost-Gelre, heeft samengevoegd zonder dat de benodigde voorinformatie bekend was en zonder de vereiste voorafgaande keuring van de grond, waarbij bovendien de maximale partijgrootte van 2.000 ton is overschreden. Voor een bewezenverklaring is naar vaste rechtspraak in (economische) strafzaken als deze niet vereist dat de verdachte (ook) opzet had op het overtreden van het wettelijke voorschrift.
Ten aanzien van het keuren van de grond
Verdachte heeft op 6 september 2010 opdracht verleend aan [bedrijfsnaam] B.V. [17] voor het verrichten van werkzaamheden aan de [adres 2], betreffende een tweetal partijkeuringen conform een offerte van 27 augustus 2010 [18] .
Zoals hiervoor reeds is vermeld, heeft de daadwerkelijke keuring door [bedrijfsnaam] plaatsgevonden op 13 september 2010 en zijn de resultaten daarvan neergelegd in een rapport van 29 september 2010. Op het voorblad van dit rapport [19] staat aangegeven dat het bodemonderzoek op zorgvuldige wijze is uitgevoerd conform de toepasselijke en van kracht zijnde regelgeving, waarbij in het rapport zelf is verwezen naar protocol 1001 [20] .
In dat protocol (Monsterneming voor partijkeuringen grond en baggerspecie, vastgesteld op 17 juni 2009) is een ‘partij’ gedefinieerd als een identificeerbare hoeveelheid bouwstof, grond of baggerspecie van vergelijkbare milieuhygiënische kwaliteit, die is bedoeld om als geheel te worden verhandeld of toegepast.
In paragraaf 6.1.2 van protocol 1001 staat aangegeven dat grond mag worden aangemerkt als één partij indien, voor zover hier van belang:
- sprake is van aaneengesloten percelen of depots
- sprake is van een gelijke milieuhygiënische kwaliteit (vastgesteld aan de hand van een indicatieve partijkeuring (…).
Nu de grond, zoals die door [bedrijfsnaam] werd aangetroffen bij [naam BV], niet afkomstig was van een aaneengesloten perceel, maar van verschillende locaties op ten minste enige afstand van elkaar, en nu vooraf geen indicatieve partijkeuring heeft plaatsgevonden om vast te stellen of sprake was van gelijke milieuhygiënische kwaliteit, mocht de keuring door [bedrijfsnaam] niet plaatsvinden met toepassing van protocol 1001. In zoverre kan het verwijt onder (3) op zich bewezen worden verklaard.
De rechtbank constateert dat de keuring feitelijk is uitgevoerd door [bedrijfsnaam]. Verdachte kan daarom niet als (alleen)pleger worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is echter evenmin sprake van medeplegen door verdachte. Hierbij is van belang dat [bedrijfsnaam] is gecertificeerd voor monsterneming in het kader van het besluit en dat het bedrijf door verdachte mede daarom als ter zake deskundig mocht worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde verdachte geen ander of meer onderzoek te doen naar de deskundigheid van [bedrijfsnaam] en evenmin naar de op het keuren van toepassing zijnde regelgeving. Een ander oordeel zou te hoge eisen stellen aan de bedrijfsvoering van verdachte en zou voor de praktijk onwerkbare situaties opleveren. Dat [bedrijfsnaam] zich niet zou houden aan de geldende regels, was voor verdachte niet te voorzien. Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geven hiervoor geen enkel aanknopingspunt.
De rechtbank concludeert dat geen sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [bedrijfsnaam]. Van dit onderdeel van de tenlastelegging, opgenomen onder (3), zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
verdachte op tijdstippen in de periode van 25 mei 2010 tot en met 14 maart 2011 in de gemeente Oost Gelre tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk een werkzaamheid als bedoeld in het tweede lid van artikel 11.2 van de Wet milieubeheer (thans artikel 11a.2 van de Wet Milieubeheer), te weten het toepassen of geschikt maken voor toepassing van stoffen of producten of afvalstoffen in een werk of het uitvoeren van een werk op of in de bodem, heeft uitgevoerd in strijd met het daarvoor geldende normdocument, immers heeft verdachte, toen aldaar, in strijd met het daarvoor geldende normdocument SIKB protocol 9335-1 gehandeld door (1) partijen grond (bestek OG-005-09 ‘Asfaltonderhoud 2010’) te laten samenvoegen zonder vooraf indicatief te zijn gekeurd en zonder dat men de beschikking had over voldoende voorinformatie over de kwaliteit van de grond en door (2) partijen grond (zonder erkenning volgens BL9335) samen te voegen die totaal de 2000 ton overstijgen.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als handelen in strijd met artikel 18 van het besluit, waarop de tenlastelegging is toegesneden.
Ingevolge artikel 18 van het besluit is het verboden een werkzaamheid uit te voeren in strijd met het daarvoor geldende normdocument.
Welke werkzaamheden moeten worden aangemerkt als een werkzaamheid in de zin van het besluit is geregeld in artikel 2.1 van de regeling.
De officier van justitie heeft verwezen naar aanhef en onderdeel s van het eerste lid van deze bepaling, waarin is bepaald dat als werkzaamheid als bedoeld in het besluit wordt aangewezen: het samenvoegen van verschillende partijen grond of baggerspecie in de zin van artikel 4.3.2. In deze laatste bepaling zijn nadere regels gegeven over het samenvoegen van partijen grond.
De rechtbank stelt vast dat dit onderdeel s, toen de partijen grond feitelijk door [naam BV] zijn samengevoegd, niet in de regeling was opgenomen. Pas op 19 november 2010 is dit onderdeel (weer) toegevoegd aan de lijst met werkzaamheden in artikel 2.1 van de regeling. De rechtbank verwijst in dit verband naar de Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 10 november 2010, nr. BJZ2010025932, houdende wijziging van de Regeling bodemkwaliteit (Stcrt. 2010, 18160). In de toelichting op die wijziging staat aangegeven dat met het toevoegen van onderdeel s aan artikel 2.1, eerste lid, het samenvoegen van verschillende partijen grond of baggerspecie weer als aparte werkzaamheid wordt benoemd. Eerder, bij wijziging van de regeling per 1 juli 2008, was het samenvoegen van partijen grond of baggerspecie juist
geschraptuit de opsomming van werkzaamheden in artikel 2.1, eerste lid. Uit de toelichting op de wijziging van 19 november 2010 is op te maken dat het in verband met de handhaafbaarheid van de artikelen 15 en 18 van het besluit wenselijk is gebleken om het samenvoegen van partijen grond of baggerspecie toch weer als aparte werkzaamheid aan te wijzen en dat uit deze aanpassing geen wijziging van de bestaande verplichtingen voortvloeit, omdat artikel 4.3.2 van de regeling al bepaalt dat deze werkzaamheid uitsluitend is toegestaan indien een persoon of instelling over een erkenning beschikt.
Onder verwijzing naar deze toelichting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat samenvoegen ook in de periode vóór de wijziging van 19 november 2010 als een werkzaamheid moest worden gezien en dat daarom op basis van dit artikel strafvervolging kan plaatsvinden.
De rechtbank is van oordeel dat deze redenering in ieder geval niet opgaat voor zover het gaat om het verbod uit artikel 18 van het besluit, nu in de toelichting op de wijziging van de regeling wordt gewezen op de erkenning waarover personen of instellingen op grond van artikel 4.3.2, eerste lid, van de regeling dienen te beschikken en het verbod om een werkzaamheid uit te voeren zonder verleende erkenning is opgenomen in artikel 15 en niet in artikel 18 van het besluit. De enkele omstandigheid dat in artikel 4.3.2 van de regeling nadere voorwaarden zijn opgesomd voor het samenvoegen van verschillende partijen grond brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu deze voorwaarden ook voor andere bepalingen dan artikel 18 van het besluit van betekenis kunnen zijn.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de bewezenverklaarde gedragingen niet kunnen worden gekwalificeerd als het strafbare feit waarop de opsteller van de tenlastelegging het oog heeft gehad. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart
niet bewezendat verdachte het
onder (3)heeft begaan en
spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart bewezen dat verdachte het onder
(1) en (2) tenlastegelegdeheeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart hetgeen bewezen is verklaard
nietstrafbaaren ontslaat verdachte van alle
rechtsvervolging.
Aldus gewezen door mrs. Van Lookeren Campagne, voorzitter, Prisse en Klep, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Korevaar, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 juli 2014.
Mr. Klep is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0676 2011038007 (onderzoek “Houtwolf”), Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, Milieuteam, gesloten en ondertekend op 13 maart 2012.
2.Bestek nummer OG-005-09 van 10 mei 2010, pagina 162
3.Bestek nummer OG-005-09 van 10 mei 2010, pagina’s 178 en 179
4.Brief gemeente Oost-Gelre van 24 juni 2010, met kenmerk ROBBS-1000090, pagina 425
5.Contract nummer WDV 10-069-02, gesloten tussen verdachte en [naam BV] BV, pagina 358
6.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1], pagina 85
7.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1], pagina 86
8.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1], pagina 88
9.Proces-verbaal van de zitting van 14 oktober 2013
10.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2], pagina 101
11.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2], pagina 102
12.Stam proces-verbaal, pagina’s 5-7
13.Partijkeuring [adres 2] door [bedrijfsnaam] van 29 september 2010, pagina 312
14.Partijkeuring [adres 2] door [bedrijfsnaam] van 29 september 2010, pagina 313
15.Proces-verbaal van verhoor [betrokkene], pagina 123
16.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3], pagina 119
17.Opdrachtverlening [verdachte] aan [bedrijfsnaam], pagina 366
18.Offerte partijkeuringen, pagina’s 367-371
19.Partijkeuring [adres 2] door [bedrijfsnaam] van 29 september 2010, pagina 309
20.Partijkeuring [adres 2] door [bedrijfsnaam] van 29 september 2010, pagina 311