1.11Bij besluit van 6 oktober 2011 wordt eisers WAO-uitkering met terugwerkende kracht tot de datum van toekenning ingetrokken en de dientengevolge onverschuldigd betaalde uitkering ten bedrage van € 121.230,17 van eiser teruggevorderd. Verweerder legt daaraan ten grondslag dat eisers medische belastbaarheid destijds op verkeerde gronden is ingeschat en dat dit mede het gevolg is van het door eiser onjuist, dan wel onvolledig weergeven van zijn gezondheidstoestand. Bij uitspraak van deze rechtbank van 3 mei 2013 (zaaknummer 12/983) wordt geoordeeld dat verweerder het daartegen ingediende bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. Verweerder heeft aan de boete (eveneens) ten grondslag gelegd dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door verweerder onjuist en onvolledig te informeren over zijn gezondheidstoestand.
3. Eiser heeft dit in beroep betwist. Hij stelt dat zijn gedrag wel degelijk het gevolg is van een psychiatrische aandoening, te weten een psychotische stoornis NAO (debiliteitspsychose) en zwakzinnigheid, en verwijst daarvoor naar een brief van zijn huidige psychiater R. Soylu van GGZ Mano Ten van 26 maart 2014. Daarin wordt voorts melding gemaakt van wilsonbekwaamheid, hetgeen ‘waarschijnlijk altijd al aanwezig is geweest’, aldus Soylu. Om die reden, stelt eiser, kan hem ook geen subjectief verwijt worden gemaakt. Primair stelt eiser daarom dat ten onrechte een boete is opgelegd en subsidiair verzoekt hij de boete te matigen op grond van dringende redenen.
4. De rechtbank stelt vast dat de vraag die voorligt is of eiser zich tijdens het spreekuur bij de verzekeringsartsen in 2001 en 2005 anders heeft gepresenteerd dan zijn medische toestand op dat moment feitelijk was. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. In dat verband stelt de rechtbank allereerst vast dat eiser tijdens de spreekuren in 2001 en 2005 niet heeft gesproken en zich afwezig, apatisch heeft gedragen, waarbij hij volledig werd geleid door anderen (rechtsoverweging 1.3 en 1.6). Dit in tegenstelling tot zijn gedrag op het spreekuur bij Borsboom (rechtsoverweging 1.8) en bij het consult van psychiater Trompenaars (rechtsoverweging 1.9) waar hij wel praat, zij het onsamenhangend, en oogcontact heeft. Bovendien heeft zijn echtgenote verklaard dat hij naast medicatie door middel van gesprekken werd behandeld door psychiater Gülsacan, waar hij derhalve eveneens moet hebben gesproken. Dit maakt reeds dat ernstig getwijfeld kan worden aan de authenticiteit van eisers optreden in 2001 en 2005. Dit wordt versterkt door het feit dat namens eiser in 2001 en 2005 is benadrukt dat opname ophanden was gelet op de ernst van de klachten, maar dat die vervolgens nimmer heeft plaatsgevonden. Voorts is van belang dat Trompenaars onbetwist heeft gesteld dat het door hem tijdens het consult waargenomen gedrag niet past bij enig bekend psychiatrisch ziektebeeld, dat eiser dit gedrag op weg naar het treinstation niet heeft voortgezet en dat de echtgenote niet heeft geantwoord op de vraag of hij dit gedrag ook heeft vertoond op de heenreis. Dit maakt dat eveneens getwijfeld kan worden aan de authenticiteit van eisers optreden in 2011. Verder weegt mee dat eiser stelt jarenlang Zyprexa te hebben gebruikt, terwijl geen sprake is van gewichtstoename en onweersproken is gesteld dat dit medicijn dat veelal tot gevolg heeft. Tot slot is van belang dat eisers optreden bij zijn voordeur (rechtsoverweging 1.7) niet strookt met zijn presentatie in 2001 en 2005 dat hij zelfstandig tot niets komt en in alles begeleid moet worden. Dit alles in onderlinge samenhang bezien leidt de rechtbank tot het oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat eiser zich in 2001 en 2005 anders heeft voorgedaan dan zijn medische situatie daadwerkelijk was.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarmee zijn inlichtingenverplichting (artikel 80 van de WAO zoals dat gold ten tijde in geding) heeft geschonden. Voorts staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de afwijkende presentatie in 2001 en 2005 ook aan eiser kan worden verweten. Uit de door eiser overgelegde brief van psychiater Soylu kan de rechtbank niet afleiden dat eiser zich in 2001 en 2005 wel authentiek heeft gepresenteerd, noch dat hem van een niet-authentieke presentatie geen verwijt zou kunnen worden gemaakt. Verweerder heeft in reactie op die brief immers overtuigend verklaard dat bij een diagnose debiliteitspsychose al vanaf de vroege jeugd sprake moet zijn van ernstige klachten, hetgeen niet strookt met het langdurig arbeidsverleden van eiser, nog daargelaten dat nergens uit blijkt op basis van welke bevindingen tot deze diagnose is gekomen. Gelet hierop acht de rechtbank evenmin aannemelijk dat sprake is (geweest) van wilsonbekwaamheid bij eiser. Verweerder was dan ook gehouden een boete op te leggen (artikel 29a WAO zoals dat gold ten tijde in geding). De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de boete, gelet op de ernst van de gedraging, de omvang van het benadelingsbedrag en eisers persoonlijke omstandigheden, evenredig is. Daarbij betrekt de rechtbank dat van verminderde verwijtbaarheid niet is gebleken. Tot slot ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen dringende reden die voor verweerder aanleiding had moeten vormen om van de boete af te zien.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.P. Heijmans, voorzitter, mr. E.M. Vermeulen en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechters, in tegenwoordigheid van drs. G. Sassen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.