ECLI:NL:RBGEL:2014:5276

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
C-05-267426 - KZ ZA 14-181
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van huwelijkse voorwaarden en gevolgen voor gemeenschappelijk eigendom in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland werd behandeld, heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. D. Kaplan, een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschap INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V. (ICS), vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Slager. De zaak betreft de wijziging van huwelijkse voorwaarden door eiseres en haar echtgenoot, waarbij de akten van 2010 en 2012 door ICS als paulianeus zijn ingeroepen. Eiseres vorderde de opheffing van het op 1 juli 2014 gelegde beslag op inboedelgoederen, die volgens haar eigendom zijn. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet-ontvankelijk was in haar vordering, omdat zij haar echtgenoot niet had gedagvaard, wat vereist is volgens artikel 438, lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank overwoog dat eiseres en haar echtgenoot wisten of behoorden te weten dat de wijzigingen in de huwelijkse voorwaarden benadeling van schuldeisers met zich meebrachten. De rechtbank concludeerde dat de akten van 2010 en 2012 door ICS zijn vernietigd, waardoor de inboedelgoederen gemeenschappelijk eigendom zijn gebleven. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.424,-- werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/267426 / KZ ZA 14-181
Vonnis in kort geding van 13 augustus 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. D. Kaplan te Apeldoorn,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E.H.J. Slager te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ICS genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van ICS.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald en is in de vorm van een kop-staartvonnis uitspraak gedaan. Die uitspraak is gebaseerd op de navolgende overwegingen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is op [2008] getrouwd met [naam] (hierna: [naam]). Voorafgaande daaraan, op [2008], hebben zij ten overstaan van [notaris] te [plaats] huwelijkse voorwaarden gemaakt (hierna: de akte van 2008).
2.2.
Artikel 1 van deze voorwaarden bepaalt:
“De echtgenoten zijn gehuwd in gemeenschap van inboedel; elke andere gemeenschap van goederen is tussen hen uitgesloten.”In de slotverklaringen staat dat partijen verklaarden geen prijs te stellen op een aan te hechten lijst van aanbrengsten.
2.3.
In november 2008 is de woning van [naam] executoriaal verkocht.
2.4.
Op 24 december 2010 hebben [eiseres] en [naam] door [notaris] een akte houdende boedelbeschrijving laten opmaken (hierna: de akte van 2010), waarin zij hebben vastgelegd:
“(…)HUWELIJKSREGIME/INBOEDELGOEDEREN
  • Zij zijn thans gehuwd op huwelijkse voorwaarden, zoals blijkt uit de desbetreffende akte, op [2008] voor mij, notaris, verleden, waarin onder meer opgenomen een gemeenschap van inboedel;
  • In tegenstelling tot hetgeen hiervoor is vermeld omtrent de gemeenschap van inboedel, verklaarden de convenanten dat zij sinds [2008] (te weten de datum van de huwelijksvoltrekking) uitsluitend eigenaar zijn van hetgeen is vermeld op de aan deze akte gehechte lijsten.
  • Tevens zullen alle toekomstige inboedelgoederen eigendom zijn van de comparante sub 2[[eiseres], voorzieningenrechter].
(…)”
Bij deze akte zijn lijsten gevoegd waarin eigendommen van [eiseres] en van [naam] staan opgesomd.
2.5.
Op 5 januari 2012 hebben [eiseres] en [naam], wederom door [notaris], een akte wijziging huwelijkse voorwaarden laten opmaken (hierna: de akte van 2012). Daarin hebben zij in artikel 1 vastgelegd:
“De echtgenoten sluiten elke gemeenschap van goederen uit”.Aan het slot van de akte onder “Aanbreng” staat:
“De echtelieden gaven nog aan dat alle roerende zaken (de voormalige echtelijke inboedel) welke zich in de woning van de echtelieden bevinden eigendom zijn van de vrouw, de man heeft geen zaken waarvan hij omschrijving verlangt.”
2.6.
Bij verstekvonnis van 12 februari 2014 is [naam] veroordeeld tot betaling aan ICS van een bedrag van € 500,--, te vermeerderen met de overeengekomen rente en met een bedrag van in totaal € 269,79 aan proceskosten. In de aan [naam] op 23 december 2013 in persoon betekende dagvaarding staat dat hij in september 2001 een creditkaart bij ICS heeft aangevraagd en ook heeft gekregen. Op 14 april 2009 bedroeg het door ICS middels die creditkaart aan [naam] verstrekte kredietsaldo € 12.865,40. [naam] is ondanks aanmaningen in gebreke gebleven met zijn maandelijkse aflossingen. Op 14 oktober 2013 is hij bij deurwaardersexploot aangemaand en in gebreke gesteld. De vordering van ICS op [naam] bedroeg op 12 december 2013 € 23.062,89. Omdat ICS in onzekerheid verkeert over de verhaalspositie van [naam] wenst zij prudent te zijn met het maken van kosten. Daarom heeft zij ervoor gekozen om eerst een gedeelte van € 500,-- te vorderen.
2.7.
Het verstekvonnis is op 24 februari 2014 aan [naam] betekend en hij werd daarbij gesommeerd een bedrag van € 902,80 te betalen. [naam] heeft niet aan die sommatie voldaan.
2.8.
Nadat zij op 13 juni 2014 aan [naam] heeft aangekondigd dat zij beslag zou leggen als niet uiterlijk binnen 48 uur een bedrag van € 935,58 betaald zou zijn, heeft ICS op 1 juli 2014 executoriaal beslag gelegd ten laste van [naam] op een aantal inboedelgoederen in de echtelijke woning van [naam] en [eiseres]. Daarbij is hem aangezegd dat op 19 augustus 2014 te 12 uur de in beslag genomen roerende zaken in het openbaar zullen worden verkocht.
2.9.
Bij e-mail van 13 mei 2014 en brief van 23 juli 2014, beide gericht aan de advocate van [eiseres] en [naam], heeft ICS de vernietiging van de aktes van 2010 en 2012 ingeroepen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat – opheffing van het op 1 juli 2014 gelegde beslag.
3.2.
ICS voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij en niet [naam] de eigenaar is van de in beslag genomen inboedelgoederen. ICS handelt onrechtmatig door op die inboedel beslag te leggen en deze uit te winnen. Ter onderbouwing van haar eigendomspretenties heeft zij verwezen naar de akte van 2012.
4.2.
Vast staat dat [eiseres] geen partij is geweest in de procedure die tot het te executeren vonnis heeft geleid. Zij moet daarom in het kader van dit kort geding worden aangemerkt als “een derde” in de zin van artikel 438, lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit artikel(lid) schrijft dwingend voor dat in een executiegeschil als het onderhavige zowel de executant (ICS) als de geëxecuteerde ([naam]) door de derde ([eiseres]) dient te worden gedagvaard. Nu [eiseres] heeft nagelaten [naam] in dit kort geding (mede) te dagvaarden is aan voormeld vereiste niet voldaan, zodat [eiseres] reeds op grond daarvan niet-ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard. Het feit dat [eiseres] haar vordering gebaseerd heeft op de stelling dat ICS door de beslaglegging (en executie) onrechtmatig handelt, maakt dat niet anders.
Voor zover [eiseres] haar vordering (mede) heeft gebaseerd op het bepaalde in artikel 705, lid 1 Rv geldt dat lid 3 van dit artikel bepaalt dat het vijfde lid van artikel 438 Rv van overeenkomstige toepassing is.
De omstandigheden dat [eiseres] en [naam] echtelieden zijn, [naam] bij de behandeling ter terechtzitting van dit kort geding aanwezig is geweest en zijn verweer gelijkluidend is aan hetgeen [eiseres] in dit kort geding heeft aangevoerd, zoals blijkt uit de door ICS in het geding gebrachte correspondentie met [naam], doen niet aan af aan het oordeel dat niet aan het voorschrift van artikel 438 lid 5 Rv is voldaan.
4.3.
Proceseconomische overwegingen zijn aanleiding toch een oordeel te geven over de partijen verdeeld houdende kwestie of de in beslag genomen inboedelgoederen al dan niet (uitsluitend) eigendom van [eiseres] zijn. Daarvoor moet worden nagegaan of de door ICS buitengerechtelijk ingeroepen vernietiging van de aktes van 2010 en 2012 bij een toetsing door de bodemrechter stand zal houden.
4.4.
[eiseres] heeft ter terechtzitting aangevoerd dat op grond van het bepaalde in artikel 3:50 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een rechtshandeling alleen buitengerechtelijk vernietigd kan worden als de verklaring gericht is tegen “hen die partij bij die rechtshandeling zijn” en dat ICS niet heeft voldaan aan dit voorschrift door de verklaring alleen tegen [naam] te richten. Om die reden hebben volgens [eiseres] de vernietigingsverklaringen geen doel getroffen.
In reactie op dit verweer heeft ICS ter terechtzitting alsnog jegens [eiseres] de buitengerechtelijke vernietiging van de aktes van 2010 en 2012 ingeroepen en [eiseres] een geschrift overhandigd waarin ICS volgens haar deze buitengerechtelijke vernietiging heeft vastgelegd.
[eiseres] is hierna niet meer op haar beroep op artikel 3:50 BW teruggekomen.
De wet stelt geen vormvereisten aan de buitengerechtelijke verklaring; een geschrift is niet noodzakelijk. Er wordt dan ook van uitgegaan dat -voor zover nog nodig- aan het voorschrift van dit artikel alsnog is voldaan.
4.5.
In het geval een schuldenaar bij het verrichten van een onverplichte rechtshandeling wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn, is de rechtshandeling vernietigbaar en kan de vernietigingsgrond worden ingeroepen door iedere door de rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden benadeelde schuldeiser, onverschillig of zijn vordering vóór of na de handeling is ontstaan, zo bepaalt artikel 3:45 BW.
4.6.
Niet weersproken is dat bij de aktes van 2010 en 2012 steeds sprake is geweest van onverplichte rechtshandelingen.
Van benadeling van schuldeisers is sprake als zij werkelijk in hun verhaalsmogelijkheden blijken te zijn beperkt. Daarbij moet de hypothetische situatie waarin de schuldeisers zouden hebben verkeerd zonder de gewraakte rechtshandeling worden vergeleken met de situatie waarin zij feitelijk verkeren als die handeling onaangetast blijft.
Objectieve en taalkundige uitleg van de notariële aktes leidt tot de conclusie dat door de akte van 2010 met terugwerkende kracht de op de lijsten vermelde inboedelgoederen, in afwijking van de akte van 2008, geen gemeenschappelijk eigendom (meer) zijn van [eiseres] en [naam] en dat, eveneens in afwijking van die eerdere akte, alle toekomstige inboedelgoederen uitsluitend eigendom van [eiseres] zijn.
Met de akte van 2010 zijn aldus de op de lijst van [eiseres] vermelde goederen en de toekomstige inboedelgoederen buiten het verhaal van de schuldeisers van [naam] gebracht.
Ingevolge de akte van 2012 zijn alle inboedelgoederen eigendom van [eiseres] geworden. Ter terechtzitting is [eiseres] terug gekomen op haar aanvankelijk ingenomen stelling dat [naam] geen beschrijving van zaken heeft verlangd, omdat de lijsten van 2010 nog gelden en heeft zij erkend dat door de akte van 2012 alle inboedelgoederen haar eigendom zijn geworden.
Door deze akte zijn dus ook de inboedelgoederen die eerst nog ingevolge de akte van 2010 aan [naam] toebehoorden, eigendom van [eiseres] geworden en zo aan verhaal door de schuldeisers van [naam] onttrokken.
Vooralsnog moet geconcludeerd worden dat door de aktes van 2010 en 2012 de schuldeisers van [naam] zijn benadeeld.
4.7.
Bij de beantwoording van de vraag of [eiseres] en [naam] wisten of redelijkerwijs behoorden te weten dat door de aktes van 2010 en 2012 schuldeisers van [naam] zouden worden benadeeld is het volgende van belang.
Gevraagd naar de reden om de verschillende aktes te verlijden heeft [eiseres] verklaard dat het de bedoeling was dat in het geval [naam] en zij uit elkaar zouden gaan elk aanspraak zouden kunnen maken op de helft van de inboedel. Bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden in 2008 hebben zij echter geen rekening gehouden met mogelijke financiële problemen. Toen die problemen zich later toch voordeden hebben zij zich gerealiseerd dat de notaris hen niet volledig heeft voorgelicht over de consequenties van de door hun gekozen gemeenschap van inboedel. Toen zij de notaris daarop aanspraken heeft hij zijn fout erkend en aangeboden die te herstellen. Omdat volgens de notaris gewacht moest worden op een wetswijziging is eerst de akte van 2010 verleden. Na de inwerkingtreding van de wetswijziging is de akte van 2012 verleden.
4.8.
Deze verklaring van [eiseres] maakt het zeer aannemelijk dat [eiseres] en [naam] de verschillende aktes hebben verleden juist om te bewerkstelligen dat schuldeisers van [naam] zich niet meer kunnen verhalen op de gemeenschappelijke inboedel. [eiseres] en [naam] werden na het sluiten van de huwelijkse voorwaarden geconfronteerd met de gedwongen verkoop van de woning van [naam] en omstreeks deze periode is [naam] ook opgehouden met de maandelijkse aflossingen aan ICS. Uit deze verklaring blijkt voorshands genoegzaam dat [eiseres] en [naam], geconfronteerd met financiële problemen, zich hebben gerealiseerd dat door het door hen gekozen huwelijksgoederenregime hun gemeenschappelijke inboedelgoederen voor verhaal door de schuldeisers van [naam] vatbaar zijn en de notaris daarom hebben verzocht dit te wijzigen.
Met de wetswijziging is kennelijk bedoeld het per 1 januari 2012 komen te vervallen van artikel 1:119 BW. Ingevolge dat artikel was voor het maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden de goedkeuring van de rechtbank nodig. Die rechterlijke goedkeuring werd slechts geweigerd als er gevaar voor benadeling van schuldeisers bestond. Het feit dat bewust met het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden is gewacht tot het moment waarop die voorwaarde van rechterlijke goedkeuring is komen te vervallen wijst er op dat voorzien werd dat de wijziging die rechterlijke toets niet zou doorstaan.
Dit alles leidt tot het oordeel dat zowel [eiseres] als [naam] wisten of behoorden te weten dat door het verlijden van de aktes van 2010 en 2012 een of meer schuldeisers van [naam] in hun verhaalsmogelijkheden benadeeld zouden worden.
4.9.
Dit oordeel maakt het aannemelijk dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat de aktes van 2010 en 2012 door ICS zijn vernietigd. Dat brengt met zich dat tussen [eiseres] en [naam] ingevolge de akte van 2008 een gemeenschap van inboedel bestaat en dat ICS zich kan verhalen op de inboedelgoederen die zich in de echtelijke woning van [eiseres] en [naam] bevinden.
4.10.
[eiseres] heeft nog aangevoerd dat er sprake zal zijn van misbruik van de executiebevoegdheid, omdat de opbrengst van de executie zelfs onvoldoende zal zijn om de daaraan verbonden kosten te compenseren.
Nadat ICS dit gemotiveerd heeft weersproken door onder meer te verwijzen naar aantekeningen van de beslagleggend deurwaarder over de staat van de inboedel, heeft [eiseres] haar stelling dat de inboedel nauwelijks iets waard is onvoldoende nader onderbouwd.
ICS heeft onweersproken verklaard dat [naam] toen hij werd aangesproken tot betaling, haar van meet af heeft voorgehouden dat hij geen inkomen of bezittingen heeft en dat hij dus geen enkel verhaal voor de vordering van ICS biedt. Ook ter zitting is betoogd dat [naam] geen inkomen of bezittingen heeft. Het moet er derhalve voor gehouden worden dat er behalve de inboedelgoederen geen andere vermogensrechten van [naam] zijn waarop ICS zich kan verhalen.
4.11.
Tenslotte wordt nog overwogen dat gesteld noch aannemelijk is geworden dat het te executeren vonnis klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag. [eiseres] heeft niet weersproken dat ICS een aanzienlijke vordering op [naam] heeft.
Evenmin is gesteld of aannemelijk geworden dat de tenuitvoerlegging op grond van na het wijzen van het vonnis van 12 februari 2014 voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [eiseres] een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.12.
De vordering van [eiseres] zal worden afgewezen en zij zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten en in de nakosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ICS worden begroot op:
- griffierecht € 608,--
- salaris advocaat
816,--
Totaal € 1.424,--

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ICS gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 1.424,--;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de nakosten aan de zijde van ICS begroot op een bedrag van € 131,-- ter zake van salaris van de advocaat en veroordeelt [eiseres] voorwaardelijk, voor het geval zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan de in dit vonnis uitgesproken kostenveroordeling voldoet en indien betekening plaatsvindt en noodzakelijk is, in de kosten van betekening, tot op heden begroot op € 68,-- voor salaris van de advocaat en de kosten van het betekeningsexploot;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.J. Heessels en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2014.
ap/mh