Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[eiser 1],
[eiser 2],
[eiser 3],
in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [vader ],
1.De procedure
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [gedaagde].
2.De feiten
Dit testament bevat de ouderlijke boedelverdeling, op grond waarvan alle goederen aan de langstlevende worden toebedeeld, onder vaststelling van een geldvordering van de kinderen.
In het testament van[vader ] is [eisers]tot enig erfgenaam (ieder voor een gelijk gedeelte) benoemd. Aan [gedaagde] zijn twee legaten toebedeeld, inhoudende dat zij een bedrag van € 100.000,00 zal ontvangen, alsmede het recht van gebruik en bewoning in de zin van artikel 3:226 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van de woning van[vader ], gelegen aan de [adres te plaats] (hierna: de woning). Verder is [gedaagde] als executeur benoemd, die tot taak heeft de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen die tijdens haar beheer uit de goederen moeten worden voldaan.
In dezelfde procedure vordert [gedaagde] in reconventie voor recht te verklaren dat zij het ongestoord genot heeft van de woning op grond van het legaat van gebruik en bewoning zoals opgenomen in het testament van[vader ] De comparitie van partijen is bepaald op 23 september 2014.
3.Het geschil
1. [gedaagde] wordt veroordeeld haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de onroerende zaak gelegen aan de [adres te plaats] en de notariële levering daarvan aan de kopers, waarbij de oplevering uiterlijk 1 december 2014 plaatsvindt;
2. voor het geval [gedaagde] haar medewerking uiterlijk 15 augustus 2014 niet heeft verleend aan de verkoop en eigendomsoverdracht van de woning aan de kopers, wordt bepaald dat het vonnis van de rechtbank in de plaats treedt van de voor de verkoop en eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaringen met betrekking tot voornoemde woning zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW,
3. met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
heeft een spoedeisend belang bij verkoop van de woning en verdeling omdat de woning na bijna twee jaren tegen een reële prijs kan worden verkocht. Het reële bod dient in het belang van de boedel te worden geaccepteerd.
[gedaagde] oefent haar taak als executeur niet naar behoren uit door onredelijke voorwaarden te stellen bij verkoop van de woning. Zij leeft al bijna twee jaar in de woning zonder betaling van een gebruiksvergoeding. Alles wijst erop dat zij verkoop van de woning wil frustreren. Voor het geval zij niet meewerkt aan verkoop en levering wordt vervangende toestemming van de rechtbank gevorderd.
[gedaagde] dient als executeur rekening te houden met het legaat van gebruik en bewoning. Dit legaat is qua rangorde niet achtergesteld bij de vordering van[eisers]. Het legaat van gebruik en bewoning is geen schuld als bedoeld in artikel 4:120 BW. Het artikel heeft slechts betrekking op een geldsom. De schulden die in artikel 4:7 BW worden beschreven zijn allemaal geldschulden.
Gelet op de principiële vraag die aan de orde is en het gebrek aan relevante jurisprudentie is niet aannemelijk dat de reconventionele vordering in de bodemprocedure zal worden afgewezen. De verstrekkende vordering tot ontruiming kan daarom niet als voorlopige voorziening worden toegewezen.
Er is geen sprake van een spoedeisend belang. [gedaagde] betaalt de hypotheeklasten, verzekeringskosten en andere gebruikerslasten. [eisers]wordt door de bewoning niet financieel benadeeld. Bovendien is het bod dat is gedaan niet eenmalig. De woningmarkt trekt aan en in de omgeving zijn recent woningen verkocht tegen goede prijzen.
4.De beoordeling
[gedaagde] heeft erkend dat zij in haar hoedanigheid van executeur gehouden is de woning te gelde te maken om de schulden van de nalatenschap te kunnen voldoen. Zij stelt zich echter op het standpunt dat het aan haar gelegateerde recht van gebruik en bewoning voorgaat op de betaling van de vordering van[eisers].
4.3. De voorzieningenrechter overweegt daaromtrent het volgende.
Op grond van het bepaalde in artikel 4:120 lid 1 BW worden schulden van de nalatenschap uit een legaat slechts ten laste van de nalatenschap voldaan, indien alle andere schulden van de nalatenschap daaruit ten volle worden voldaan. De schulden uit legaat komen derhalve in de rangorde na de overige schulden van de nalatenschap.
Er bestaat geen aanleiding om, zoals [gedaagde] heeft gedaan, ervan uit te gaan dat het begrip “schulden van de nalatenschap uit legaat” in genoemde bepaling alleen ziet op legaten die bestaan uit het geven van een geldsom, althans op geld waardeerbaar zijn en dus
geen betrekking heeft op het aan haar toegekende legaat van recht van gebruik en bewoning. Uit de parlementaire geschiedenis (MvA II, parlementaire geschiedenis Boek 4, p. 1188) blijkt dat het begrip “schulden” in artikel 4:7 BW en mitsdien ook in artikel 4:120 lid 2 BW ruim dient te worden uitgelegd, nu daarin is vermeld:
“Onder schulden valt bijvoorbeeld ook de verbintenis tot overdracht of de verbintenis tot vestiging van een beperkt recht.”Conclusie dient daarom te zijn dat een legaat, ongeacht de aard van de te verrichten prestatie, tot de schulden der nalatenschap moeten worden gerekend.
Dit betekent dat de vordering die [eisers]ter zake van het erfdeel van zijn moeder op de nalatenschap van[vader ] heeft voorgaat op de vordering die [gedaagde] heeft ter zake het gelegateerde recht van gebruik en bewoning.
4.5. Gelet op het voorgaande kan met grote mate van waarschijnlijkheid ervan uitgegaan worden dat de rechter in de bodemprocedure de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] op grond van het legaat het ongestoord genot van de woning heeft, zal afwijzen. Uitgangspunt dient te zijn dat bij de verkoop van de woning geen rekening behoeft te worden gehouden met het op de vordering van [eisers]achtergestelde legaat omdat dit legaat wegens een gebrek aan financiële middelen in de nalatenschap niet kan worden afgegeven.
Eveneens toewijsbaar is de vordering strekkende tot het in de plaats treden van dit vonnis voor de wilsverklaringen van [gedaagde] die nodig zijn voor de verkoop en levering van de woning, nu tegen deze vordering geen inhoudelijk verweer is gevoerd.
4.7. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Er bestaat geen aanleiding om, zoals [eisers]hebben betoogd, [gedaagde] in privé in deze kosten te veroordelen, omdat zij is gedagvaard in haar hoedanigheid van executeur testamentair.
De proceskosten aan de zijde van [eisers]worden tot op heden begroot op:
explootkosten € 101,68
griffierecht € 282,00
salaris advocaat
€ 816,00totaal € 1.199,68.