ECLI:NL:RBGEL:2014:5298

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
C-05-268152 - KZ ZA 14-193
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over nalatenschap en rangorde van schulden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen de erfgenamen van een overleden vader en de executeur van zijn nalatenschap. De eisers, die de kinderen zijn van de overleden moeder, vorderen dat de executeur, die ook de weduwe van de vader is, haar medewerking verleent aan de verkoop van de woning van de vader. De woning is noodzakelijk om de schulden van de nalatenschap te voldoen, waaronder de kindsdelen van de eisers uit de nalatenschap van hun moeder. De vader is overleden met een testament waarin de eisers als erfgenamen zijn benoemd, maar de weduwe heeft ook legaten ontvangen, waaronder het recht van gebruik en bewoning van de woning.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers een opeisbare vordering hebben op de nalatenschap van hun vader ter zake het erfdeel van hun moeder. De beschikbare middelen in de nalatenschap zijn onvoldoende om aan deze vordering te voldoen, waardoor de woning verkocht moet worden. De rechtbank overweegt dat de schulden uit legaten pas voldaan kunnen worden nadat alle andere schulden van de nalatenschap zijn voldaan. Dit betekent dat de vordering van de eisers voorrang heeft boven het recht van gebruik en bewoning van de weduwe.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de weduwe niet heeft aangetoond dat er een spoedeisend belang is om de verkoop van de woning te vertragen. De eisers hebben een redelijk bod gedaan op de woning en de rechtbank heeft de weduwe veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de verkoop. Tevens is bepaald dat, indien de weduwe niet tijdig meewerkt, het vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke wilsverklaringen voor de verkoop. De kosten van de procedure zijn voor rekening van de weduwe, die als de in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/268152 / KZ ZA 14-193
Vonnis in kort geding van 13 augustus 2014
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te [plaats],
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats],
3.
[eiser 3],
wonende te [plaats],
eisers,
advocaat mr. S. Sikkema te Harderwijk,
tegen
[gedaagde],
in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [vader ],
wonende te [plaats], [gemeente],
gedaagde,
advocaat mr. B.J.H.L. Brouwer te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eisers]en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [1999] is de moeder van[eisers], mevrouw [moeder] (hierna: moeder) overleden met achterlating van een op 17 mei 1993 voor notaris [notaris 1] verleden testament.
Dit testament bevat de ouderlijke boedelverdeling, op grond waarvan alle goederen aan de langstlevende worden toebedeeld, onder vaststelling van een geldvordering van de kinderen.
2.2.
De vader van[eisers], de heer[vader ] (hierna:[vader ]) is vervolgens op [2003] gehuwd met [gedaagde] met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen.
2.3.
Op [2012] is[vader ] overleden met achterlating van een op 22 mei 2003 voor notaris [notaris 2] verleden testament en een op 26 september 2005 voor notaris[notaris 3] verleden aanvullend testament.
In het testament van[vader ] is [eisers]tot enig erfgenaam (ieder voor een gelijk gedeelte) benoemd. Aan [gedaagde] zijn twee legaten toebedeeld, inhoudende dat zij een bedrag van € 100.000,00 zal ontvangen, alsmede het recht van gebruik en bewoning in de zin van artikel 3:226 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van de woning van[vader ], gelegen aan de [adres te plaats] (hierna: de woning). Verder is [gedaagde] als executeur benoemd, die tot taak heeft de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen die tijdens haar beheer uit de goederen moeten worden voldaan.
2.4.
De woning behoort tot de nalatenschap van[vader ]
2.5.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 28 juni 2013 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland is [gedaagde] veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te zorgen voor aanbieding van de woning op de vrije markt middels een NVM-makelaar, tegen een door de makelaar in overleg met partijen geadviseerde waarde.
2.6.
In een bodemprocedure vordert [eisers]dat [gedaagde] wordt veroordeeld om uit de nalatenschap van[vader ] aan elk van eisers te betalen een bedrag van € 88.994,01, zijnde de kindsdelen in de nalatenschap van moeder, vermeerderd met rente.
In dezelfde procedure vordert [gedaagde] in reconventie voor recht te verklaren dat zij het ongestoord genot heeft van de woning op grond van het legaat van gebruik en bewoning zoals opgenomen in het testament van[vader ] De comparitie van partijen is bepaald op 23 september 2014.
2.7. De woning is op de vrije woningmarkt te koop aangeboden tegen een vraagprijs van € 549.000,00. Begin augustus 2014 is een bod gedaan van € 475.000,00 met als opleveringsdatum uiterlijk 1 december 2014.

3.Het geschil

3.1.
[eisers]vordert - na wijziging van eis - dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] wordt veroordeeld haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de onroerende zaak gelegen aan de [adres te plaats] en de notariële levering daarvan aan de kopers, waarbij de oplevering uiterlijk 1 december 2014 plaatsvindt;
2. voor het geval [gedaagde] haar medewerking uiterlijk 15 augustus 2014 niet heeft verleend aan de verkoop en eigendomsoverdracht van de woning aan de kopers, wordt bepaald dat het vonnis van de rechtbank in de plaats treedt van de voor de verkoop en eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaringen met betrekking tot voornoemde woning zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW,
3. met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eisers]heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat de kindsdelen uit de nalatenschap van moeder dienen te worden uitgekeerd. Omdat de nalatenschap van vader over onvoldoende geldelijke middelen beschikt om deze vordering te kunnen voldoen, dient de woning verkocht te worden. [gedaagde] is als executeur gehouden de woning te gelde te maken om de schulden van de nalatenschap te kunnen voldoen. Dat dit ertoe leidt dat zij in persoon geen ongestoord gebruik meer zou kunnen maken van het legaat met betrekking tot het recht van gebruik en bewoning, doet hier niet aan af. De legaten zijn qua rangorde ondergeschikt aan de vordering van [eisers]jegens de nalatenschap van vader. Het legaat kan dus niet worden uitgevoerd.
heeft een spoedeisend belang bij verkoop van de woning en verdeling omdat de woning na bijna twee jaren tegen een reële prijs kan worden verkocht. Het reële bod dient in het belang van de boedel te worden geaccepteerd.
[gedaagde] oefent haar taak als executeur niet naar behoren uit door onredelijke voorwaarden te stellen bij verkoop van de woning. Zij leeft al bijna twee jaar in de woning zonder betaling van een gebruiksvergoeding. Alles wijst erop dat zij verkoop van de woning wil frustreren. Voor het geval zij niet meewerkt aan verkoop en levering wordt vervangende toestemming van de rechtbank gevorderd.
Omdat de proceshouding van [gedaagde] ertoe leidt dat nodeloos opnieuw moet worden geprocedeerd, dient zij persoonlijk in de kosten van de procedure te worden veroordeeld.
3.3.
[gedaagde] voert als verweer aan dat zij bereid is mee te werken aan verkoop van de woning, mits rekening wordt gehouden met haar recht van gebruik en bewoning. Uitgangspunt dient te zijn dat[vader ] wilde dat [gedaagde] in de woning kon blijven wonen.
Dat blijkt uit het testament, waarin is bepaald dat het opeisen van de legitieme tot onterving leidt. Formeel wordt niet de legitieme maar het moederserfdeel opgeëist, maar dat heeft dezelfde uitwerking.
[gedaagde] dient als executeur rekening te houden met het legaat van gebruik en bewoning. Dit legaat is qua rangorde niet achtergesteld bij de vordering van[eisers]. Het legaat van gebruik en bewoning is geen schuld als bedoeld in artikel 4:120 BW. Het artikel heeft slechts betrekking op een geldsom. De schulden die in artikel 4:7 BW worden beschreven zijn allemaal geldschulden.
Gelet op de principiële vraag die aan de orde is en het gebrek aan relevante jurisprudentie is niet aannemelijk dat de reconventionele vordering in de bodemprocedure zal worden afgewezen. De verstrekkende vordering tot ontruiming kan daarom niet als voorlopige voorziening worden toegewezen.
Er is geen sprake van een spoedeisend belang. [gedaagde] betaalt de hypotheeklasten, verzekeringskosten en andere gebruikerslasten. [eisers]wordt door de bewoning niet financieel benadeeld. Bovendien is het bod dat is gedaan niet eenmalig. De woningmarkt trekt aan en in de omgeving zijn recent woningen verkocht tegen goede prijzen.

4.De beoordeling

4.1.
Voorop staat dat [eisers]een spoedeisend belang bij de vorderingen heeft. [gedaagde] heeft immers niet gemotiveerd betwist dat het bod op de woning redelijk is en dat de bieders niet te lang meer willen wachten op een reactie op dit bod. Als de woning verkocht dient te worden, is het van belang dat op korte termijn op het bod gereageerd wordt.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat [eisers]een opeisbare vordering heeft op de nalatenschap van[vader ] ter zake het erfdeel van zijn moeder. Verder zijn partijen het erover eens dat de beschikbare liquiditeit in de nalatenschap onvoldoende is, zodat de woning verkocht zal moeten worden om de vordering van [eisers]te voldoen.
[gedaagde] heeft erkend dat zij in haar hoedanigheid van executeur gehouden is de woning te gelde te maken om de schulden van de nalatenschap te kunnen voldoen. Zij stelt zich echter op het standpunt dat het aan haar gelegateerde recht van gebruik en bewoning voorgaat op de betaling van de vordering van[eisers].
4.3. De voorzieningenrechter overweegt daaromtrent het volgende.
Op grond van het bepaalde in artikel 4:120 lid 1 BW worden schulden van de nalatenschap uit een legaat slechts ten laste van de nalatenschap voldaan, indien alle andere schulden van de nalatenschap daaruit ten volle worden voldaan. De schulden uit legaat komen derhalve in de rangorde na de overige schulden van de nalatenschap.
Er bestaat geen aanleiding om, zoals [gedaagde] heeft gedaan, ervan uit te gaan dat het begrip “schulden van de nalatenschap uit legaat” in genoemde bepaling alleen ziet op legaten die bestaan uit het geven van een geldsom, althans op geld waardeerbaar zijn en dus
geen betrekking heeft op het aan haar toegekende legaat van recht van gebruik en bewoning. Uit de parlementaire geschiedenis (MvA II, parlementaire geschiedenis Boek 4, p. 1188) blijkt dat het begrip “schulden” in artikel 4:7 BW en mitsdien ook in artikel 4:120 lid 2 BW ruim dient te worden uitgelegd, nu daarin is vermeld:
“Onder schulden valt bijvoorbeeld ook de verbintenis tot overdracht of de verbintenis tot vestiging van een beperkt recht.”Conclusie dient daarom te zijn dat een legaat, ongeacht de aard van de te verrichten prestatie, tot de schulden der nalatenschap moeten worden gerekend.
Dit betekent dat de vordering die [eisers]ter zake van het erfdeel van zijn moeder op de nalatenschap van[vader ] heeft voorgaat op de vordering die [gedaagde] heeft ter zake het gelegateerde recht van gebruik en bewoning.
4.4.
De stelling dat bij de beoordeling als uitgangspunt dient te worden genomen dat [eisers]de wens had dat [gedaagde] in de woning kon blijven wonen, kan [gedaagde] evenmin baten. De bewoordingen van het testament van [eisers]zijn duidelijk. Het legaat dat aan [gedaagde] is toegekend is achtergesteld op de vordering die [eisers]op de nalatenschap heeft in verband met het kindsdeel in de nalatenschap van zijn moeder.
4.5. Gelet op het voorgaande kan met grote mate van waarschijnlijkheid ervan uitgegaan worden dat de rechter in de bodemprocedure de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] op grond van het legaat het ongestoord genot van de woning heeft, zal afwijzen. Uitgangspunt dient te zijn dat bij de verkoop van de woning geen rekening behoeft te worden gehouden met het op de vordering van [eisers]achtergestelde legaat omdat dit legaat wegens een gebrek aan financiële middelen in de nalatenschap niet kan worden afgegeven.
4.6.
Nu bovendien geen relevant verweer is gevoerd tegen de stelling dat het bod op de woning redelijk is, zal de vordering [gedaagde] te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de verkoop van de woning worden toegewezen.
Eveneens toewijsbaar is de vordering strekkende tot het in de plaats treden van dit vonnis voor de wilsverklaringen van [gedaagde] die nodig zijn voor de verkoop en levering van de woning, nu tegen deze vordering geen inhoudelijk verweer is gevoerd.
4.7. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Er bestaat geen aanleiding om, zoals [eisers]hebben betoogd, [gedaagde] in privé in deze kosten te veroordelen, omdat zij is gedagvaard in haar hoedanigheid van executeur testamentair.
De proceskosten aan de zijde van [eisers]worden tot op heden begroot op:
explootkosten € 101,68
griffierecht € 282,00
salaris advocaat
€ 816,00totaal € 1.199,68.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot het verlenen van haar medewerking aan de verkoop van de onroerende zaak gelegen aan de [adres te plaats] en de notariële levering daarvan aan de kopers, waarbij de oplevering uiterlijk 1 december 2014 plaatsvindt;
5.2.
bepaalt, voor het geval [gedaagde] haar medewerking uiterlijk 15 augustus 2014 niet heeft verleend aan de verkoop en eigendomsoverdracht van de woning aan de kopers, dat het vonnis van de rechtbank in de plaats treedt van de voor de verkoop en eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaringen met betrekking tot voornoemde woning zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eisers]begroot op € 1.199,68,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.J. Heessels en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2014. [1]

Voetnoten

1.GR/MH