Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
INTERBANK N.V.,
1.[ged.hfdz./eis.vrijw. 1] ,
1.[ged.hfdz./eis.vrijw. 1] ,
1.De procedure in de hoofdzaak
- het vonnis in incident van 27 november 2013
- het tussenvonnis van 12 maart 2014
- het proces-verbaal van comparitie van 2 juni 2014
- de antwoordakte van CACF c.s.
2.De procedure in de vrijwaringszaak
- de dagvaarding
- het tegen [ged.vrijw.] verleende verstek.
3.De feiten in de hoofdzaak
[ged.hfdz./eis.vrijw. 1] is enig bestuurder van [betrokken BV 2] en daarmee indirect bestuurder van [betrokken BV 1] . [betrokken BV 1] houdt zich bezig met het geven van advies op rechtskundig gebied en het incasseren van vorderingen ten behoeve van derden.
heeft de bedrijfsactiviteiten van [ged.vrijw.] , de vader van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] (die voorheen in de incassobranche werkzaam was), voortgezet.
3.7. [ged.hfdz./eis.vrijw.2] is op 30 mei 2013 opgericht. [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] en [ged.vrijw.] , zijn bestuurder van [ged.hfdz./eis.vrijw.2] . [ged.hfdz./eis.vrijw.2] houdt zich niet bezig met de incassopraktijk.
Op 22 augustus 2013 is het faillissement van [betrokken BV 2] uitgesproken.
4.De vorderingen in de hoofdzaak
27 november 2013.
Ten aanzien van [ged.hfdz./eis.vrijw.2] geldt dat het zeer waarschijnlijk is dat zij (in de persoon van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] ) heeft meegewerkt aan het wegsluizen van de aan CACF c.s. toekomende gelden en dat [ged.hfdz./eis.vrijw.2] daarmee eveneens onrechtmatig jegens CACF c.s. heeft gehandeld, waarbij [ged.hfdz./eis.vrijw.2] evident heeft geprofiteerd van de wanprestatie c.q. onrechtmatige daad van [betrokken BV 1] , [betrokken BV 2] en [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] , waardoor [ged.hfdz./eis.vrijw.2] thans over deze gelden kan beschikken. Voor dit vermoeden zijn meerdere aanwijzingen, in het bijzonder het tijdstip waarop [ged.hfdz./eis.vrijw.2] is opgericht en de omschrijving van de activiteiten van deze vennootschap (een ‘financiële holding’). Deze omstandigheden maken dat het (voorshands) aannemelijk moet worden geacht dat [ged.hfdz./eis.vrijw.2] is opgericht met het enkele doel de aan CACF c.s. toekomende gelden aan verhaal door CACF c.s. te onttrekken.
5.Het verweer in de hoofdzaak
6.De vordering in de vrijwaringszaak
a. tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hen te voldoen al hetgeen waartoe [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] en [ged.hfdz./eis.vrijw.2] in de hoofdzaak mochten worden veroordeeld met inbegrip van de kostenveroordeling,
[ged.hfdz./eis.vrijw. 1] als statutair bestuurder van [betrokken BV 1] .
[ged.vrijw.] is aansprakelijk voor alle geleden en te lijden schade, waaronder de vordering die CACF c.s. tegen [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] en [ged.hfdz./eis.vrijw.2] heeft ingediend.
7.De beoordeling in de hoofdzaak
[ged.hfdz./eis.vrijw. 1] heeft ingesteld, wordt die stelling verworpen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2001 (NJ 2005, 96) volgt immers dat deze stelling van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] en [ged.hfdz./eis.vrijw.2] van een onjuiste rechtsopvatting getuigt. Niet is gebleken dat de curator in het faillissement van [betrokken BV 1] bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat CACF c.s. de onderhavige vordering tegen [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] aanhangig heeft gemaakt. CAFC c.s. kan dan ook in haar vorderingen worden ontvangen.
[ged.vrijw.] zich in die hoedanigheid aan malversaties heeft schuldig gemaakt als gevolg waarvan CACF c.s. niet meer kon worden betaald en dat om die reden aan [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] geen persoonlijk - tot aansprakelijkheid jegens CACF c.s. leidend -verwijt kan worden gemaakt.
Ter comparitie heeft [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] verklaard dat zij de enige was die binnen [betrokken BV 1] het beleid bepaalde.
Het is echter “te kort door de bocht” om dan de “conclusie” te trekken dat [betrokken BV 1] “dus” in de periode van 18 tot 30 juli 2013 wel in staat was om te voldoen aan het kort gedingvonnis en er “dus” sprake is van betalingsonwil. Vast staat immers dat naar de eigen stellingen van CACF c.s. de op 29 mei 2013 ten laste van [betrokken BV 1] gelegde conservatoire derdenbeslagen op bankrekeningen van [betrokken BV 1] nauwelijks tot geen doel hebben getroffen, zodat de conclusie dat [betrokken BV 1] in de periode van 18 juli tot 30 juli 2013 ook niet in staat was om uit eigen middelen CACF c.s. te betalen gerechtvaardigd is. Of in het onderhavige geval moet worden geoordeeld dat bedoelde betalingsonmacht voortkomt uit betalingsonwil kan - gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen - in het midden blijven.
Nu [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] daarvoor niet heeft zorggedragen, treft haar daarvan persoonlijk een ernstig verwijt jegens CACF c.s.
heeft niet tegengesproken dat ten tijde van de beslagleging (29 mei 2013) de bankrekeningen van [betrokken BV 1] alsmede de derdengeldrekening leeg waren, op een tweetal rekeningen na waarop saldi stonden van € 2.710,75 en € 1.922,59. Nu
[ged.hfdz./eis.vrijw. 1] niet heeft gesteld wat de verwachte opbrengst is van verkoop van de beslagen roerende zaken van [betrokken BV 1] , zal, nu het gaat om kantoorinventaris, in het kader van de onderhavige procedure de waarde van bedoelde zaken op nihil worden gesteld. Ook anderszins is niet gebleken van het bestaan van activa van [betrokken BV 1] die bij verkoop (vóór haar faillissement) nog gelden zouden hebben kunnen opleveren waarmee (een deel van) de vordering van CACF c.s. betaald had kunnen worden. De schade die CACF c.s. heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] wordt dan ook in beginsel begroot op het totaal van de door CACF c.s. in het kader van de onderhavige procedure gevorderde drie hoofdsommen (waarvan de hoogte op zichzelf niet door [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] is bestreden), minus voormelde bedragen ad in totaal
Dit betekent dat [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] zal worden veroordeeld om bij wijze van schadevergoeding aan Crédit Agricole te betalen een bedrag van in totaal € 1.868.498,44 (€ 1.873.131,78 minus
€ 4.633,34). Dat alleen aan Crédit Agricole moet worden betaald, vindt zijn oorzaak in het feit dat CACF c.s. niet heeft gevorderd om de gevorderde bedragen aan CACF c.s. te betalen. Van een kennelijke vergissing kan niet worden gesproken.
De beslagkosten worden, voor zover deze voor toewijzing vatbaar zijn, begroot op € 1.801,01 (griffierecht € 589,-- en € 1.212,01 explootkosten) voor verschotten en € 3.211,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 3.211,00).
8.027,50(2,5 punten × tarief € 3.211,00)
19 maart 2010, LJN: BL1116, voor toewijzing vatbaar als na te melden.
8.De beoordeling in de vrijwaringszaak
[ged.vrijw.] heeft ingesteld, zodat de door [ged.hfdz./eis.vrijw.2] ingestelde vordering hier verder onbesproken kan blijven.
Dit betekent dat ook de vordering van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] moet worden afgewezen. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat - gelet op hetgeen in de vrijwaringsprocedure is gesteld -
[ged.vrijw.] hooguit zou kunnen worden veroordeeld tot terugbetaling van de door hem onttrokken gelden, maar in geen geval tot betaling van hetgeen waartoe [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] in de hoofdzaak is veroordeeld.
9.De beslissing
14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,