ECLI:NL:RBGEL:2014:5445

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
25 augustus 2014
Zaaknummer
C-05-250741 - HZ ZA 13-200
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake aansprakelijkheid van bestuurders van vennootschappen voor onbetaald blijven van vorderingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 augustus 2014 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen Crédit Agricole Consumer Finance Nederland B.V., Interbank N.V. en Antera Incasso B.V. (gezamenlijk aangeduid als CACF c.s.) en verschillende gedaagden, waaronder [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] en [ged.hfdz./eis.vrijw. 2]. De procedure betreft de aansprakelijkheid van de bestuurders van vennootschappen voor het onbetaald blijven van vorderingen. CACF c.s. vorderde betaling van een bedrag van € 1.873.131,78, dat zij meende te vorderen van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] en [ged.hfdz./eis.vrijw. 2] vanwege onrechtmatig handelen en betalingsonwil. De rechtbank heeft vastgesteld dat [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] als bestuurder van [betrokken BV 1] onrechtmatig heeft gehandeld door gelden van [betrokken BV 1] weg te sluizen naar [betrokken BV 2], waardoor de vorderingen van CACF c.s. niet konden worden voldaan. De rechtbank oordeelde dat [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] een ernstig persoonlijk verwijt treft en dat zij aansprakelijk is voor de schade die CACF c.s. heeft geleden. De vordering tegen [ged.hfdz./eis.vrijw. 2] werd afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was van onrechtmatig handelen. De rechtbank heeft [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] veroordeeld tot betaling van € 1.868.498,44 aan Crédit Agricole, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. In de vrijwaringszaak werden de vorderingen afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 20 augustus 2014
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/250741 / HZ ZA 13-200 van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CRÉDIT AGRICOLE CONSUMER FINANCE NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de naamloze vennootschap
INTERBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ANTERA INCASSO B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen,
advocaten mr. S.W.A.M. Visée en mr. M.P. Vink, beiden te Amsterdam,
tegen

1.[ged.hfdz./eis.vrijw. 1] ,

wonende te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.hfdz./eis.vrijw.2],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. I.M.C.A. Folmers te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/05/262398 / HZ ZA 14-158 van

1.[ged.hfdz./eis.vrijw. 1] ,

wonende te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.hfdz./eis.vrijw.2],
gevestigd te [plaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. B.P. van Luyn te Almere,
tegen
[ged.vrijw.],
zonder bekende woon- en of verblijfplaats,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna enerzijds Crédit Agricole, Interbank en Antera (gezamenlijk aan te duiden als CACF c.s.) en anderzijds [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] , [ged.hfdz./eis.vrijw.2] en [ged.vrijw.] genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 27 november 2013
  • het tussenvonnis van 12 maart 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 2 juni 2014
  • de antwoordakte van CACF c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • het tegen [ged.vrijw.] verleende verstek.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten in de hoofdzaak

3.1.
Crédit Agricole is de houdstermaatschappij van Interbank en Antera. De dochtervennootschappen verstrekken consumptieve kredieten.
3.2.
[betrokken BV 1] is op 1 juni 2010 opgericht. [betrokken BV 2] (hierna: [betrokken BV 2] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [betrokken BV 1] .
[ged.hfdz./eis.vrijw. 1] is enig bestuurder van [betrokken BV 2] en daarmee indirect bestuurder van [betrokken BV 1] . [betrokken BV 1] houdt zich bezig met het geven van advies op rechtskundig gebied en het incasseren van vorderingen ten behoeve van derden.
heeft de bedrijfsactiviteiten van [ged.vrijw.] , de vader van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] (die voorheen in de incassobranche werkzaam was), voortgezet.
3.3.
CACF c.s. heeft met [betrokken BV 1] een overeenkomst gesloten die er op neerkomt dat [betrokken BV 1] de incasso verzorgt van vorderingen van CACF c.s. op derden, waarna [betrokken BV 1] de geïncasseerde bedragen na aftrek van provisie en kosten doorbetaalt aan CACF c.s.
3.4.
Tussen CACF c.s. en [betrokken BV 1] is in 2012 een geschil ontstaan omdat CACF c.s. niet meer tevreden was over de wijze waarop [betrokken BV 1] invulling gaf aan de met CACF c.s. gesloten overeenkomst. CACF c.s. heeft sinds medio 2012 geen nieuwe incasso-opdrachten aan [betrokken BV 1] verstrekt.
3.5.
[betrokken BV 1] heeft met ingang van 16 april 2013 de ten behoeve van CACF c.s. ontvangen gelden niet meer doorbetaald aan CACF c.s.
3.6.
CACF c.s. heeft op 29 mei 2013 ten laste van [betrokken BV 1] conservatoir derdenbeslag gelegd onder diverse bankinstellingen.
3.7. [ged.hfdz./eis.vrijw.2] is op 30 mei 2013 opgericht. [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] en [ged.vrijw.] , zijn bestuurder van [ged.hfdz./eis.vrijw.2] . [ged.hfdz./eis.vrijw.2] houdt zich niet bezig met de incassopraktijk.
3.8.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van rechtbank Amsterdam van 18 juli 2013 (productie 3 van CACF c.s.) is [betrokken BV 1] veroordeeld om aan CACF c.s. te betalen een bedrag van € 887.028,93. Tevens is [betrokken BV 1] geboden om alle door debiteuren van CACF c.s. aan [betrokken BV 1] reeds betaalde en in de toekomst nog te betalen bedragen (voor zover die niet onder het hiervoor vermelde bedrag vallen), inclusief betalingen door deurwaarders, bewindvoerders, curatoren, schuldhulpverleners en vergelijkbare derden (door) te betalen aan CACF c.s. De voorzieningenrechter heeft het beroep op opschorting van [betrokken BV 1] niet gehonoreerd en de in reconventie door [betrokken BV 1] ingestelde vordering ad € 2.000.000,-- afgewezen. Bedoelde vordering strekte tot betaling van een voorschot op de schade die [betrokken BV 1] stelde te hebben geleden omdat CACF c.s. haar geen nieuwe incasso-opdrachten meer had verstrekt.
3.9.
[betrokken BV 1] heeft niet aan voormeld vonnis voldaan.
3.10.
CACF c.s. heeft op 26 juli 2013 ten kantore van [betrokken BV 1] executoriaal beslag gelegd op de in het proces-verbaal van beslaglegging (productie 5 van CACF c.s.) omschreven roerende zaken.
3.11. [betrokken BV 1] is op 13 augustus 2013 op eigen aangifte failliet verklaard.
Op 22 augustus 2013 is het faillissement van [betrokken BV 2] uitgesproken.

4.De vorderingen in de hoofdzaak

4.1.
Voor de vorderingen in de hoofzaak - strekkende tot betaling van een drietal bedragen van in totaal € 1.873.131,78 - wordt verwezen naar r.o. 2.1 van het vonnis van
27 november 2013.
4.2.
CACF c.s. heeft aan deze vorderingen - tegen de achtergrond van de vaststaande feiten - ten grondslag gelegd dat er bij [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] sprake was van betalingsonwil in de periode volgend op het vonnis is kort geding (18 juli 2013-30 juli 2013). [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] kan daarvan een ernstig persoonlijk verwijt worden gemaakt. Voorts heeft [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] onrechtmatig jegens CACF c.s. gehandeld door - zonder dat daaraan rechtsgeldig titels ten grondslag lagen - geld over te maken naar [betrokken BV 2] als gevolg waarvan de verhaalsrechten van CACF c.s. op onaanvaardbare wijze zijn gefrustreerd. Dit, alsmede de bijzondere relatie tussen [betrokken BV 1] en CACF c.s. en het feit dat de onttrekkingen slechts werden ingegeven door de wens van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] om het geld van CACF c.s. buiten bereik van CACF c.s. te houden, maken dat sprake is van een ernstig persoonlijk verwijt.
[ged.hfdz./eis.vrijw. 1] is naast [betrokken BV 1] jegens CACF c.s. aansprakelijk is voor het onbetaald blijven van haar vordering.
Ten aanzien van [ged.hfdz./eis.vrijw.2] geldt dat het zeer waarschijnlijk is dat zij (in de persoon van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] ) heeft meegewerkt aan het wegsluizen van de aan CACF c.s. toekomende gelden en dat [ged.hfdz./eis.vrijw.2] daarmee eveneens onrechtmatig jegens CACF c.s. heeft gehandeld, waarbij [ged.hfdz./eis.vrijw.2] evident heeft geprofiteerd van de wanprestatie c.q. onrechtmatige daad van [betrokken BV 1] , [betrokken BV 2] en [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] , waardoor [ged.hfdz./eis.vrijw.2] thans over deze gelden kan beschikken. Voor dit vermoeden zijn meerdere aanwijzingen, in het bijzonder het tijdstip waarop [ged.hfdz./eis.vrijw.2] is opgericht en de omschrijving van de activiteiten van deze vennootschap (een ‘financiële holding’). Deze omstandigheden maken dat het (voorshands) aannemelijk moet worden geacht dat [ged.hfdz./eis.vrijw.2] is opgericht met het enkele doel de aan CACF c.s. toekomende gelden aan verhaal door CACF c.s. te onttrekken.

5.Het verweer in de hoofdzaak

5.1.
[ged.hfdz./eis.vrijw. 1] en [ged.hfdz./eis.vrijw.2] concluderen dat de rechtbank de vorderingen van CACF c.s. zal afwijzen en CACF c.s. zal veroordelen in de kosten van het geding.
5.2.
Op het verweer van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] en [ged.hfdz./eis.vrijw.2] zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.

6.De vordering in de vrijwaringszaak

6.1.
[ged.hfdz./eis.vrijw. 1] en [ged.hfdz./eis.vrijw.2] vorderen dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [ged.vrijw.] zal veroordelen:
a. tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hen te voldoen al hetgeen waartoe [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] en [ged.hfdz./eis.vrijw.2] in de hoofdzaak mochten worden veroordeeld met inbegrip van de kostenveroordeling,
b. in de kosten van deze procedure, waaronder het salaris advocaat alsmede in de nakosten en de wettelijke rente daarover voor het geval deze kosten niet binnen 8 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis worden voldaan.
6.2.
[ged.hfdz./eis.vrijw. 1] en [ged.hfdz./eis.vrijw.2] leggen aan hun vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, kort gezegd de stelling ten grondslag dat [betrokken BV 1] niet aan haar betalingsverplichtingen jegens CACF c.s. kon voldoen omdat [ged.vrijw.] buiten medeweten van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] om gelden (in ieder geval een bedrag van in totaal € 266.000,--) van [betrokken BV 1] heeft weggesluisd, hetgeen onrechtmatig is jegens [betrokken BV 1] en
[ged.hfdz./eis.vrijw. 1] als statutair bestuurder van [betrokken BV 1] .
[ged.vrijw.] is aansprakelijk voor alle geleden en te lijden schade, waaronder de vordering die CACF c.s. tegen [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] en [ged.hfdz./eis.vrijw.2] heeft ingediend.
Indien de rechtbank in de hoofdzaak tot een veroordeling van [ged.hfdz./eis.vrijw.2] komt, is [ged.vrijw.] als bestuurder van [ged.hfdz./eis.vrijw.2] eveneens aansprakelijk.

7.De beoordeling in de hoofdzaak

7.1.
Voor zover [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] en [ged.hfdz./eis.vrijw.2] hebben bedoeld te stellen dat CACF c.s. in verband met het faillissement van [betrokken BV 1] de bevoegdheid mist om de onderhavige rechtsvordering in te stellen, omdat de curator ook een vordering tegen
[ged.hfdz./eis.vrijw. 1] heeft ingesteld, wordt die stelling verworpen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2001 (NJ 2005, 96) volgt immers dat deze stelling van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] en [ged.hfdz./eis.vrijw.2] van een onjuiste rechtsopvatting getuigt. Niet is gebleken dat de curator in het faillissement van [betrokken BV 1] bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat CACF c.s. de onderhavige vordering tegen [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] aanhangig heeft gemaakt. CAFC c.s. kan dan ook in haar vorderingen worden ontvangen.
7.2.
Van tot persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder leidende betalingsonwil is sprake indien de bestuurder van een vennootschap, hoewel de door hem bestuurde vennootschap daartoe wel is staat was, zonder geldige reden heeft bewerkstelligd dat die vennootschap niet aan haar contractuele verplichtingen jegens haar crediteur voldoet.
7.3.
In dit verband wordt vooropgesteld dat [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] ter comparitie uitdrukkelijk afstand heeft genomen van haar in de conclusie van antwoord gevoerde verweer dat er op neerkomt dat zij slechts formeel bestuurder was van [betrokken BV 1] , dat [ged.vrijw.] degene was die als feitelijk bestuurder van [betrokken BV 1] is opgetreden, dat
[ged.vrijw.] zich in die hoedanigheid aan malversaties heeft schuldig gemaakt als gevolg waarvan CACF c.s. niet meer kon worden betaald en dat om die reden aan [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] geen persoonlijk - tot aansprakelijkheid jegens CACF c.s. leidend -verwijt kan worden gemaakt.
Ter comparitie heeft [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] verklaard dat zij de enige was die binnen [betrokken BV 1] het beleid bepaalde.
7.4.
CACF c.s. stelt dat ten aanzien van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] sprake is geweest van betalingsonwil in de periode van 18 juli tot 30 juli 2013 doordat [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] weigerde te betalen hetgeen de door haar bestuurde [betrokken BV 1] aan CACF c.s. diende te betalen op grond van het kortgedingvonnis van 18 juli 2013.
7.5.
[ged.hfdz./eis.vrijw. 1] is in voormelde periode door CACF c.s. aangemaand om te betalen. Niet weersproken is dat [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] ter afwering van het betalingsverzoek in die periode niet heeft gesteld dat [betrokken BV 1] niet kon betalen, met andere woorden dat sprake is van betalingsonmacht. Eerst op 30 juli 2013 heeft [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] jegens CACF c.s. een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Het is echter “te kort door de bocht” om dan de “conclusie” te trekken dat [betrokken BV 1] “dus” in de periode van 18 tot 30 juli 2013 wel in staat was om te voldoen aan het kort gedingvonnis en er “dus” sprake is van betalingsonwil. Vast staat immers dat naar de eigen stellingen van CACF c.s. de op 29 mei 2013 ten laste van [betrokken BV 1] gelegde conservatoire derdenbeslagen op bankrekeningen van [betrokken BV 1] nauwelijks tot geen doel hebben getroffen, zodat de conclusie dat [betrokken BV 1] in de periode van 18 juli tot 30 juli 2013 ook niet in staat was om uit eigen middelen CACF c.s. te betalen gerechtvaardigd is. Of in het onderhavige geval moet worden geoordeeld dat bedoelde betalingsonmacht voortkomt uit betalingsonwil kan - gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen - in het midden blijven.
7.6.
Bij gelegenheid van de comparitie van 2 juni 2013 heeft [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] immers verklaard dat in de jaren 2012 en 2013 [betrokken BV 1] gelden heeft overgeboekt naar een rekening van [betrokken BV 2] alsmede dat vanaf het intensiveren van het conflict met CACF c.s. in april 2012 het saldo van de bankrekeningen van [betrokken BV 1] zo laag mogelijk werd gehouden door gelden naar [betrokken BV 2] over te boeken om te voorkomen dat de bedrijfsvoering gevaar liep door beslaglegging door CACF c.s. (pleitnota, randnummer 9). Deze op het waarborgen van de continuïteit van de onderneming gestoelde redengeving voor het overboeken (wegsluizen), staat niet eraan in de weg om te concluderen dat door deze handelwijze op voorhand al door [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] (de enige formele bestuurder van [betrokken BV 1] ) - welbewust - vermogensbestanddelen van [betrokken BV 1] aan mogelijk verhaal door CACF c.s. werden onttrokken. Bij deze stand van zaken moet worden aangenomen dat [betrokken BV 2] in juli 2013 in beginsel wel over voldoende gelden beschikte om de vordering van CACF c.s. te voldoen. Ofschoon het op de weg van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] had gelegen om gemotiveerd te stellen dat [betrokken BV 2] destijds niet over (voldoende) middelen beschikte om de vordering van CACF c.s. te betalen, heeft [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] dat niet gedaan. Zij heeft ter comparitie slechts ongemotiveerd betwist dat binnen de groep gelden beschikbaar waren bij andere vennootschappen en dat CACF c.s. daaruit betaald had kunnen worden (pleitnota, randnummer 27). Bij deze stand van zaken is de aanname gerechtvaardigd dat [betrokken BV 2] in de periode vóór haar faillissement (in augustus 2013) over voldoende middelen beschikte om CACF c.s. te betalen. [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] had het als bestuurder van [betrokken BV 1] en van [betrokken BV 2] aldus in haar macht om de door [betrokken BV 1] naar [betrokken BV 2] overgeboekte gelden terug te brengen in het vermogen van [betrokken BV 1] om vervolgens CACF c.s. te betalen. Nu [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] dat niet heeft gedaan, treft haar ten aanzien van de non-betaling aan CACF c.s. een voldoende ernstig persoonlijk verwijt jegens CACF c.s. [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] heeft aldus onrechtmatig jegens CACF c.s. gehandeld en is daarmee jegens CACF c.s. aansprakelijk voor de door CACF c.s. geleden schade.
7.7. Opgemerkt wordt nog dat voormeld oordeel niet anders zou zijn uitgevallen indien aangenomen zou moeten worden dat [betrokken BV 2] in juli 2013 niet over voldoende financiële middelen beschikte om daarmee de in kort geding ten gunste van CACF c.s. toegewezen vorderingen te kunnen voldoen. Immers, juist vanwege de onder verantwoordelijkheid van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] bewust gedane overboekingen om daarmee gelden van [betrokken BV 1] aan verhaal van CACF c.s. te onttrekken, had [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] als bestuurder van zowel laatstgenoemde vennootschap alsmede van [betrokken BV 2] er voor hebben te waken dat bedoelde gelden bij [betrokken BV 2] zouden blijven om daarmee te verzekeren dat die gelden in het vermogen van [betrokken BV 1] zouden kunnen terugkeren indien dat noodzakelijk was om CACF c.s. te betalen.
Nu [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] daarvoor niet heeft zorggedragen, treft haar daarvan persoonlijk een ernstig verwijt jegens CACF c.s.
7.8.
De omvang van de schade van CACF c.s. is - anders dan waarvan CACF c.s. kennelijk uitgaat - niet gelijk aan het deel van haar vordering dat niet betaald is. Vastgesteld zal moeten worden in welke mate [betrokken BV 1] zou hebben betaald, althans verhaal zou hebben geboden aan CACF c.s., indien de onrechtmatige daad van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] niet zou hebben plaatsgevonden.
heeft niet tegengesproken dat ten tijde van de beslagleging (29 mei 2013) de bankrekeningen van [betrokken BV 1] alsmede de derdengeldrekening leeg waren, op een tweetal rekeningen na waarop saldi stonden van € 2.710,75 en € 1.922,59. Nu
[ged.hfdz./eis.vrijw. 1] niet heeft gesteld wat de verwachte opbrengst is van verkoop van de beslagen roerende zaken van [betrokken BV 1] , zal, nu het gaat om kantoorinventaris, in het kader van de onderhavige procedure de waarde van bedoelde zaken op nihil worden gesteld. Ook anderszins is niet gebleken van het bestaan van activa van [betrokken BV 1] die bij verkoop (vóór haar faillissement) nog gelden zouden hebben kunnen opleveren waarmee (een deel van) de vordering van CACF c.s. betaald had kunnen worden. De schade die CACF c.s. heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] wordt dan ook in beginsel begroot op het totaal van de door CACF c.s. in het kader van de onderhavige procedure gevorderde drie hoofdsommen (waarvan de hoogte op zichzelf niet door [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] is bestreden), minus voormelde bedragen ad in totaal
€ 4.633,34.
7.9. [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] heeft nog aangevoerd dat op de vorderingen die betrekking hebben op in juni en juli 2013 door [betrokken BV 1] ten behoeve van CACF c.s. geïncasseerde bedragen nog provisie en kosten moeten worden afgeboekt. In haar ter comparitie voorgedragen pleitnota heeft [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] (onder randnummer 39) weliswaar bedragen genoemd, maar niet duidelijk is of de op bladzijde 10 van de pleitnota vermelde bedragen dienen te worden aangemerkt als bedragen die in mindering strekken op de afdrachtplicht van [betrokken BV 1] over de maanden juni en juli 2013 dan wel dat bedoelde bedragen het saldo vormen van hetgeen na aftrek van provisie en kosten over die maanden resteert. Een verdere toelichting/onderbouwing van de wijze waarop bedoelde bedragen tot stand zijn gekomen ontbreekt. Bij deze stand van zaken is er geen deugdelijke grond om de vorderingen van CACF c.s over voormelde maanden verder te verlagen dan hiervoor onder 7.8 is geschied.
Dit betekent dat [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] zal worden veroordeeld om bij wijze van schadevergoeding aan Crédit Agricole te betalen een bedrag van in totaal € 1.868.498,44 (€ 1.873.131,78 minus
€ 4.633,34). Dat alleen aan Crédit Agricole moet worden betaald, vindt zijn oorzaak in het feit dat CACF c.s. niet heeft gevorderd om de gevorderde bedragen aan CACF c.s. te betalen. Van een kennelijke vergissing kan niet worden gesproken.
7.10.
CACF c.s. heeft geen harde feiten gesteld die, indien bewezen, tot het oordeel kunnen leiden dat [ged.hfdz./eis.vrijw.2] onrechtmatig jegens CACF c.s. heeft gehandeld. Meer dan vage toespelingen in de richting van [ged.hfdz./eis.vrijw.2] heeft CACF c.s. niet gemaakt. [ged.hfdz./eis.vrijw.2] heeft overigens aangevoerd dat er nimmer enige betaling van [betrokken BV 1] aan [ged.hfdz./eis.vrijw.2] heeft plaatsgevonden. Een en ander leidt tot afwijzing van de tevens tegen [ged.hfdz./eis.vrijw.2] gerichte vorderingen.
7.11.
CACF c.s. zal in de aan de zijde van [ged.hfdz./eis.vrijw.2] gevallen proceskosten worden veroordeeld, welke kosten worden begroot op nihil.
7.12.
CACF c.s. vordert [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] en [ged.hfdz./eis.vrijw.2] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar, zij het alleen ten aanzien van de ten laste van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] gelegde beslagen. De vorderingen tegen [ged.hfdz./eis.vrijw.2] zijn immers afgewezen, zodat de ten laste van [ged.hfdz./eis.vrijw.2] gelegde beslagen een deugdelijke grondslag ontberen. De kosten van de onder Deutsche Bank, ING Bank en de Rabobank - voor het uitbrengen van de inleidende dagvaarding - gelegde derdenbeslagen komen niet voor vergoeding in aanmerking. Dit, omdat niet is gebleken dat de dagvaardingen in de hoofdzaak aan bedoelde derden zijn betekend, wat op grond van artikel 721 Rv leidt tot nietigheid van bedoelde derdenbeslagen.
De beslagkosten worden, voor zover deze voor toewijzing vatbaar zijn, begroot op € 1.801,01 (griffierecht € 589,-- en € 1.212,01 explootkosten) voor verschotten en € 3.211,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 3.211,00).
7.13.
[ged.hfdz./eis.vrijw. 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van CACF c.s. op:
- dagvaarding € 92,82
- griffierecht € 3.126,00
- salaris advocaat €
8.027,50(2,5 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 11.246,32
7.14.
De gevorderde nakosten zijn, op de voet van het arrest van de Hoge Raad van
19 maart 2010, LJN: BL1116, voor toewijzing vatbaar als na te melden.

8.De beoordeling in de vrijwaringszaak

8.1.
Nu in de hoofdzaak de tegen [ged.hfdz./eis.vrijw.2] ingestelde vorderingen worden afgewezen, is niet aan de voorwaarde voldaan waaronder [ged.hfdz./eis.vrijw.2] haar vordering in vrijwaring tegen
[ged.vrijw.] heeft ingesteld, zodat de door [ged.hfdz./eis.vrijw.2] ingestelde vordering hier verder onbesproken kan blijven.
8.2.
Wat betreft de vordering van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] tegen [ged.vrijw.] moet bij gebrek aan verweer in deze ervan worden uitgegaan dat [ged.vrijw.] gelden van [betrokken BV 1] heeft weggesluisd, zonder toestemming van [betrokken BV 1] . Dat is onrechtmatig jegens [betrokken BV 1] als eigenaar van de gelden. De onrechtmatige handelwijze van [ged.vrijw.] is echter niet zonder meer tevens onrechtmatig jegens [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] . Het feit dat [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] enig bestuurder van [betrokken BV 1] is, brengt niet met zich dat zij juridisch kan worden vereenzelvigd met [betrokken BV 1] . [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] heeft niet gesteld welke specifieke zorgvuldigheidsnorm [ged.vrijw.] jegens haar heeft geschonden, hetgeen is vereist om [ged.vrijw.] aansprakelijk te kunnen stellen.
Dit betekent dat ook de vordering van [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] moet worden afgewezen. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat - gelet op hetgeen in de vrijwaringsprocedure is gesteld -
[ged.vrijw.] hooguit zou kunnen worden veroordeeld tot terugbetaling van de door hem onttrokken gelden, maar in geen geval tot betaling van hetgeen waartoe [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] in de hoofdzaak is veroordeeld.

9.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
9.1.
veroordeelt [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] om aan Crédit Agricole te betalen een bedrag van € 1.868.498,44 (één miljoen achthonderdachtenzestig duizendvierhonderdachtennegentig euro en vierenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over voormeld bedrag met ingang van 30 augustus 2013 tot de dag van volledige betaling,
9.2.
veroordeelt [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 5.012,01,
9.3.
veroordeelt [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] in de kosten van de hoofdzaak, aan de zijde van CACF c.s.. tot op heden begroot op € 11.246,32, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na heden tot de dag van volledige betaling, indien betaling niet binnen voormelde termijn mocht plaatsvinden,
9.4.
veroordeelt [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [ged.hfdz./eis.vrijw. 1] niet binnen
14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
9.5.
veroordeelt CACF c.s. in de kosten van de hoofdzaak, aan de zijde van [ged.hfdz./eis.vrijw.2] begroot op nihil,
9.6.
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
9.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de zaak in vrijwaring
9.8.
wijst de vorderingen af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2014. [1]

Voetnoten

1.Th/St