ECLI:NL:RBGEL:2014:5483

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 augustus 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
C-05-268650 - KZ ZA 14-202
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P. Bierbooms
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de executie van een vonnis in kort geding met betrekking tot loonbetaling en mediationverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 augustus 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Detamo Flex Force B.V. en een werknemer, aangeduid als [gedaagde]. De procedure betreft de schorsing van de executie van een eerder vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin Detamo was veroordeeld tot betaling van loon aan [gedaagde]. De werknemer had eerder een kort geding aangespannen tegen Detamo, waarin hij om doorbetaling van zijn loon vroeg, na een ontslag op staande voet dat door Detamo was ingetrokken. De kantonrechter had in een eerder vonnis geoordeeld dat [gedaagde] niet arbeidsongeschikt was en dat hij zijn verplichtingen jegens Detamo niet nakwam door niet op te komen dagen bij de bedrijfsarts.

In het huidige kort geding vorderde Detamo de schorsing van de executie van het vonnis van 3 juli 2014, omdat [gedaagde] zijn medewerking aan mediation weigerde en niet op de oproep van de bedrijfsarts was verschenen. De voorzieningenrechter oordeelde dat Detamo gerechtigd was om de loonbetaling op te schorten, gezien de weigering van [gedaagde] om mee te werken aan mediation en zijn afwezigheid bij de bedrijfsarts. De rechter benadrukte dat het niet aanvaardbaar is om voorwaarden te stellen aan deelname aan mediation, vooral niet omdat [gedaagde] zelf had aangedrongen op mediation.

De voorzieningenrechter schorste de tenuitvoerlegging van het vonnis van 3 juli 2014 voor zover het de betalingsverplichting van Detamo betreft, en bepaalde dat de executie kan worden voortgezet zodra [gedaagde] zijn onvoorwaardelijke medewerking aan mediation verleent. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze uitspraak benadrukt het belang van samenwerking en de verplichting om mee te werken aan mediation in arbeidsconflicten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/268650 / KZ ZA 14-202
Vonnis in kort geding van 22 augustus 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DETAMO FLEX FORCE B.V.,
gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
eiseres,
advocaat mr. J.F.M. Verheij te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats], [gemeente],
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Munk te Wezep.
Partijen zullen hierna Detamo en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Detamo
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is op [2008] in dienst getreden bij (rechtsvoorgangsters van) Detamo in de functie van monteur.
2.2.
Op vrijdag 29 november 2013 is aan [gedaagde] telefonisch meegedeeld dat hij op staande voet is ontslagen. Als reden voor dit ontslag werd gegeven dat [gedaagde] verdacht werd van vernieling van een kabelverdelerkast op 26 november 2013, het afleggen van tegenstrijdig verklaringen en het negeren van de voorgeschreven protocollen. Dit ontslag op staande voet is hem bij brief van 3 december 2013 schriftelijk bevestigd.
2.3.
[gedaagde] heeft tegen dit ontslag geprotesteerd en Detamo bij dagvaarding van 9 januari 2014 in kort geding opgeroepen waarbij hij weder tewerkstelling heeft gevorderd. Nadat Detamo het ontslag op staande voet heeft ingetrokken, heeft [gedaagde] het kort geding ingetrokken. [gedaagde] is vervolgens door Detamo uitgenodigd voor een gesprek op 15 januari 2014 “om de lucht te klaren”. [gedaagde] heeft in reactie op deze uitnodiging aan Detamo meegedeeld dat hij door alle gebeurtenissen en stress van de afgelopen tijd overspannen is geraakt en daardoor nog niet in staat is om over die gebeurtenissen te praten.
2.4.
[gedaagde] is op verzoek van Detamo opgeroepen voor het spreekuur van haar bedrijfsarts c.q. arboarts. Tijdens zijn bezoek aan die bedrijfsarts op 22 januari 2014 heeft [gedaagde] zich met terugwerkende kracht vanaf november 2013 ziek had gemeld. Na raadpleging van de huisarts van [gedaagde] en na [gedaagde] op 3 februari 2014 nog een keer te hebben gezien heeft de bedrijfsarts in zijn rapport van 3 februari 2014 de totale verzuimduur van [gedaagde] geschat op zes weken en geconcludeerd dat [gedaagde] niet arbeidsongeschikt is als gevolg van ziekte of gebrek, maar dat zijn klachten een gevolg zijn van het arbeidsconflict tussen [gedaagde] en Detamo. De bedrijfsarts heeft Detamo geadviseerd om de zaak af te wikkelen door mediaton en anders arbeidsrechtelijk op te lossen.
2.5.
Op 13 maart 2014 heeft (de advocaat van) Detamo aan [gedaagde] geschreven:
“(…) Cliënte heeft vernomen dat u niet bent verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts d.d.
7 maart jl. (…) Het vorenstaande biedt, naast de eerdere gronden voor het staken van de loonbetaling, andermaal aanleiding voor een loonsanctie. Voor zover er op dit moment al een verplichting tot loonbetaling zou bestaan, hetgeen wegens eerdere overtredingen niet het geval is, schorst cliënte die op vanwege uw weigering om bij de bedrijfsarts op het spreekuur te
verschijnen, alsmede tijdens beweerde ziekte niet beschikbaar te zijn voor telefonisch
contact met cliënte.
Namens cliënte moet ik u sommeren om omgaand met zowel cliënte als met de bedrijfsarts
contact op te nemen. (…)“
Detamo heeft conform deze brief haar loonbetalingen aan [gedaagde] gestaakt en het UWV verzocht haar toestemming te verlenen voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde].
2.6.
[gedaagde] heeft vervolgens een kort geding tegen Detamo aanhangig gemaakt waarin hij als voorlopige voorziening heeft verzocht Detamo te veroordelen aan hem zijn loon (door) te betalen. Bij vonnis van 1 mei 2014, na tegenspraak gewezen, heeft de kantonrechter bij de rechtbank Noord-Holland de gevorderde voorziening geweigerd. In dat vonnis oordeelt de kantonrechter onder meer:
“(…) Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter is vooralsnog niet aannemelijk geworden, dat [gedaagde] arbeidsongeschikt is wegens ziekte. Gelet op de voortdurende betwisting daarvan door Detamo en de beoordeling door de Arbo-arts was het aan [gedaagde] geweest om zijn gestelde ziekte op zijn minst enigszins te onderbouwen, al was het maar door het overleggen van een verklaring van de huisarts. Hier wreekt zich bovendien bijzonder dat geen deskundigenoordeel zoals bedoeld in artikel 7: 629a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek voorhanden is. Zoals de feiten nu voorliggen kan en mag de kantonrechter in kort geding niet uitgaan van het bestaan van de medische verhindering om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten.
Het ligt meer voor de hand om met de Arbo-arts uit te gaan van het arbeidsconflict. Onder omstandigheden kan van een werknemer niet worden verwacht, dat hij weer aan het werk gaat totdat dit conflict is opgelost. Maar voorwaarde is wel, dat ook bij de werknemer op zijn minst de bereidheid moet bestaan om daarover met de werkgever in overleg te treden. Welnu, voldoende aannemelijk is vooralsnog geworden dat [gedaagde] daartoe niet bereid was, noch is. Desgevraagd heeft hij ter terechtzitting ook aangegeven niet te verwachten ooit nog bij deze werkgever terug te komen. (…)”
Tegen dit vonnis is geen rechtsmiddel ingesteld.
2.7.
Op verzoek van [gedaagde] heeft er een verzekeringsgeneeskundig onderzoek om te komen tot een deskundigenoordeel plaatsgevonden. In het rapport van de verzekeringsarts van 1 mei 2014 staat onder meer:
“Cliënt is per geschildatum 1-2-2014 niet geschikt te achten voor het eigen werk”.
2.8.
In het kader van de door Detamo aangevraagde ontslagvergunning heeft het UWV een deskundigenoordeel gevraagd aan de divisie Sociaal Medische Zaken van het UWV. In het oordeel van 12 mei 2012 van deze divisie staat onder meer dat er in de gegeven situatie geen sprake is van onwettig verzuim. De vraag of het standpunt van de werkgever te billijken is om het beroep van werknemer op mediation af te wijzen wordt ontkennend beantwoord. Er is sprake van ziekte en een arbeidsconflict. Er dient gehandeld te worden conform de Wet verbetering poortwachter. Werkgever en werknemer komen er samen blijkbaar niet uit en dan kan mediation een wezenlijk onderdeel zijn om de stagnerende re-integratie vlot trekken, aldus (deze divisie van) het UWV.
2.9.
Bij brief van 5 juni 2014 heeft het UWV Detamo meegedeeld dat de gevraagde toestemming om de arbeidsverhouding met [gedaagde] op te zeggen wordt geweigerd. Het UWV heeft daartoe onder meer overwogen dat volgens de arbeidsdeskundige [gedaagde] per geschildatum 1 februari 2014 niet geschikt te achten is voor het eigen werk en dat Detamo onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] zonder deugdelijke grond weigert om zijn medewerking te verlenen aan zijn re-integratie. Detamo heeft bij het UWV een klacht ingediend tegen deze beslissing, stellend dat het oordeel onbegrijpelijk is en het UWV haar eigen (beleids-)regels niet heeft gevolgd. Op die klacht is nog niet beslist.
2.10.
Bij dagvaarding van 28 mei 2014 heeft [gedaagde] wederom Detamo in kort geding opgeroepen en daarbij wederom doorbetaling van loon gevorderd als voorlopige voorziening. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 11 juni 2014 en de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft op 3 juli 2014 vonnis gewezen. In dat vonnis is Detamo veroordeeld tot betaling van het loon van [gedaagde] vanaf 27 januari 2014 ad € 1.546,50 bruto per vier weken tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat voorshands voldoende is komen vast te staan dat er zowel per 1 februari 2014 als in de periode daarna sprake was van ziekte van [gedaagde]. De kantonrechter overweegt voorts dat in het licht van zijn ziekte, het arbeidsconflict tussen partijen en de omstandigheid dat de werkgever van mening was en nog steeds is dat [gedaagde] niet arbeidsongeschikt is, het als voorwaarde stellen van mediation aan een met de werkgever te voeren gesprek niet onredelijk is.
Detamo heeft appel ingesteld tegen dit vonnis. In dat hoger beroep is nog geen uitspraak gedaan.
2.11.
[gedaagde] is door de bedrijfsarts opgeroepen voor het spreekuur op 20 juni 2014. Zijn advocaat heeft onder meer naar aanleiding van deze oproep bij brief, per e-mail op 16 juni 2014 verzonden, aan Detamo geschreven:
“(…) Cliënt stelde mij uw uitnodiging voor een gesprek op 19 juni aanstaande alsmede een uitnodiging van de Arbo-arts voor 20 juni aanstaande ter hand.
Zoals u bekend, daar zijn inmiddels meerdere procedures over gevoerd, bent u in gebreke met het betalen van het cliënt toekomende loon vanaf 1 januari (over januari deels) tot op heden.
Inmiddels is de achterstand opgelopen tot minstens 4,5 maanden.
Vooraanstaande zo zijnde zal cliënt niet eerder aan uw uitnodigingen gevolg geven dan dat het achterstallige salaris verhoogd met de verhogingen wegens vertraging ad 10% alsmede de wettelijke rente over het verschuldigde salaris, volledig zal zijn voldaan.
Cliënt doet derhalve een beroep op de exceptio non adimpleti contractus en schort zijn verplichtingen ex artikel 6:262 BW dan wel ex artikel 7:628 BW op totdat u volledig aan de uwe hebt voldaan.
Zodra de integrale betaling aan cliënt is verricht, zal hij aan een nieuwe uitnodiging op een redelijke termijn gehoor geven. (.…)”
[gedaagde] is op 20 juni 2014 niet verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts.
2.12.
Detamo heeft op 18 juni 2014 wederom aan het UWV verzocht haar toestemming te verlenen om de arbeidsverhouding met [gedaagde] op te zeggen. Deze toestemming is bij brief van 31 juli 2014 geweigerd. In de brief van 31 juli 2014 schrijft het UWV onder meer:
“(…) UWV heeft tevens kennisgenomen van de opmerking van betrokkene, in diens bericht van 16 juni 2014, dat hij na betaling van het hem toekomende loon aan een nieuwe uitnodiging voor een gesprek of uitnodiging van de Arboarts gehoor zal geven. Werknemer geeft ook nu in zijn verweer aan dat ontslag niet zijn doel is en dat hij zijn opschortingsrecht beperkt tot de situatie dat u het achterstallig loon heeft betaald.
Uit de stukken wordt duidelijk dat de verhoudingen tussen u en werknemer ernstig zijn vertroebeld en het is de vraag of voortzetting van de arbeidsverhouding tot de mogelijkheden behoort. Anderszins is niet gebleken dat er voldoende pogingen zijn ondernomen om de arbeidsrelatie te verbeteren en/of tot een voor beide partijen bevredigende oplossing te geraken. Het is niet gebleken waarom mediation daaraan geen (doorslaggevende) bijdrage zou kunnen leveren. Uw standpunt daarin kunnen wij niet volgen, althans brengt ons niet tot een ander oordeel op dat punt. Wel zijn we overigens van mening dat ook van werknemer daarbij een constructieve opstelling mag worden verwacht. (…)”
2.13.
Bij e-mail van 4 augustus 2014 heeft de heer[mediator] ([mediator]) aan [gedaagde] geschreven:
“(…) Door uw werkgever ben ik als mediator gevraagd om contact met u op te nemen in het kader van een kennismakingsgesprek. Uit praktische overwegingen stuur ik u hierbij alvast een aantal opties voor deze week door waarop ik u zou kunnen ontvangen op mijn kantoor op onderstaand adres (…).”
[gedaagde] heeft daarop als volgt gereageerd:
“(…) Dank voor uw uitnodiging. Ik wil daar graag op ingaan echter werkgever weigert ondanks een veroordelend vonnis en betekening daarvan het mij toekomende salaris te betalen. Ik ben derhalve niet in staat naar Amsterdam te komen. Dit zo zijnde nodig ik u uit het gesprek op het kantooradres van mijn advocaat te Wezep te doen plaatsvinden. Indien dit niet mogelijk is dan neem ik zodra ik het achterstallig salaris heb ontvangen contact met u op om tot een afspraak te komen. (…)”
[mediator] geeft hierop als volgt geantwoord:
“(…) Ik ben in de gelegenheid om te reizen voor een kennismaking met u, echter zal dit voor de werkgever of voor u beiden (afhankelijk van hoe de kosten voor mediation zijn of worden afgesproken) extra kosten met zich meebrengen. Als u mij dat toestaat wil ik uw reactie met werkgever overleggen om hierin een oplossing te bereiken. (…)”
Nadat [mediator] contact heeft gehad met Detamo heeft hij aan [gedaagde] geschreven:
“(…) Van uw werkgever begrijp ik dat het de voorkeur heeft wanneer ik u op mijn kantoor ontvangen. Graag verneem ik uw reactie hierop. (…)”
Op 5 augustus 2014 heeft [gedaagde] aan [mediator] geschreven:
“Uit uw reactie, waarin de kosten niet meer genoemd worden, begrijp ik dat Detamo de kosten voor haar rekening neemt.
Ondanks dat Detamo niet aan het vonnis van de kantonrechter wil voldoen ben ik bereid het gesprek met u in Wezep aan te gaan.
Een gedeeltelijke betaling van het achterstallige salaris maakt niet dat ik dan wel bereid ben om naar Amsterdam af te reizen. Daarvoor is volledige betaling noodzakelijk.
Overigens begrijp ik uit uw e-mail dat dat een gesprek te Amsterdam alleen de voorkeur heeft en dat het geen onvoorwaardelijke eis van Detamo is. (…)”
[mediator] heeft hierop als volgt gereageerd:
“(…) Er is mij geen afspraak ten aanzien van een vergoeding van kosten van mediation bekend, het is niet mijn bedoeling geweest u hier iets over te communiceren.
Zoals gezegd wacht ik het initiatief voor het maken van een afspraak voor kennismaking door u of de werkgever af. (…)”
2.14.
Detamo heeft begin augustus 2014 aan [gedaagde] twee periodelonen betaald en hem aangeboden eventuele reiskosten te vergoeden.
2.15.
[gedaagde] heeft op enig ogenblik executoriaal derdenbeslag gelegd onder de grootste opdrachtgever van Detamo.

3.Het geschil

3.1.
Detamo vordert dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
1. de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, Afdeling
Privaatrecht, sectie kanton, locatie Zaandam van 3 juli 2013 zal schorsen, totdat over het geschil in hoger beroep is geoordeeld;
subsidiair
II. zal bepalen dat de executie van voormeld vonnis van 3 juli 2013 slechts tegen afdoende zekerheidstelling mag plaatsvinden en pas mag worden voortgezet nadat [gedaagde] zijn onvoorwaardelijke medewerking geeft aan mediation;
meer subsidiair
III. de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis zal schorsen voor zover het de
betalingsverplichting van Detamo betreft primair per 1 mei 2014, subsidiair per 20 juni
2014 en nadat [gedaagde] zijn medewerking heeft verstrekt bij mediation, dan wel een
andere voorziening zal treffen in goede justitie te bepalen;
primair, subsidiair en meer subsidiair
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, te vermeerderen met de
wettelijke rente met ingang van 14 dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening en met de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter terechtzitting heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen overlegging van de producties 22 en 23 door Detamo en daartoe aangevoerd dat de producties te laat in het geding zijn gebracht.
Aan dat bezwaar wordt voorbijgegaan nu ervan uitgegaan wordt dat [gedaagde] deze stukken (de brief van 13 maart 2014 van Detamo aan hem, de brief van 18 april 2014 van Detamo aan de kantonrechter waarmee de brief van 13 maart 2014 is overgelegd en een deel van het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 11 juni 2014) al kent.
4.2.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3.
Ten aanzien van de vraag of een van deze situaties zich hier voordoet is het volgende van belang.
Vast staat dat in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 3 juli 2014 de behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2014. Dat brengt met zich dat de kantonrechter bij het wijzen van het vonnis van 3 juli 2014 niet bekend was met het feit dat [gedaagde] geen gevolg heeft gegeven aan de oproep van de bedrijfsarts om op het spreekuur van 20 juni 2014 te verschijnen.
[gedaagde] heeft betoogd dat hij op 20 juni 2014 gerechtigd was zijn verplichtingen op te schorten, zoals hij ook gedaan heeft, omdat Detamo niet voldeed aan haar verplichtingen tot betaling van loon.
Die stelling faalt.
Op 20 juni 2014 was het vonnis van 3 juli 2014 nog niet gewezen, zodat het vonnis van 1 mei 2014 op 20 juni 2014 nog niet kon zijn “ingehaald” door het vonnis van 3 juli 2014, zoals [gedaagde] heeft betoogd. Anders gezegd: op 20 juni 2014 lag er nog slechts het vonnis van 1 mei 2014 op grond waarvan [gedaagde] geen aanspraak kon maken op loon. Het beroep dat [gedaagde] op 16 juni 2014 heeft gedaan op een opschortingsrecht ex artikel 6:282 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kon dan ook geen doel treffen. Dat geldt ook voor zijn beroep op het bepaalde in artikel 7:628 BW. Uit de onder 2.6. van het vonnis van 1 mei 2014 geciteerde overwegingen blijkt dat naar het oordeel van de kantonrechter de situatie dat [gedaagde] zijn arbeid niet heeft verricht door een redelijkerwijs voor rekening van Detamo komende oorzaak, niet aan de orde was.
Waar [gedaagde] zich steeds in en buiten rechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet kan werken omdat hij ziek is en dat Detamo als werkgever in die situatie gehouden is zijn loon door te betalen, rust op hem de verplichting de bedrijfsarts te bezoeken, opdat onderzocht kan worden of hij nog steeds niet in staat is te werken. De stelling van [gedaagde] dat hij in verband met zijn arbeidsongeschiktheid niet verplicht was de bedrijfsarts te bezoeken wordt gelet op het bepaalde in het zesde lid van artikel 7:629 BW verworpen.
[gedaagde] heeft ter terechtzitting nog verklaard dat hij geen gevolg aan de oproep voor 20 juni 2014 kon geven, omdat hij geen geld had voor de reis naar de bedrijfsarts te Houten. Hieraan wordt voorbijgegaan, nu in de brief van 16 juni 2014 van de advocaat van [gedaagde] aan Detamo hiervan geen melding wordt gemaakt. Zou geldgebrek [gedaagde] hebben belet de bedrijfsarts op 20 juni 2014 te bezoeken, dan had het op zijn weg gelegen dit beletsel aan Detamo voor te leggen. [gedaagde] heeft dat echter niet gedaan.
Vooralsnog wordt dan ook geconcludeerd dat [gedaagde] door niet te verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts op 20 juni 2014 in ieder geval op die datum in verzuim is geraakt met de nakoming van zijn verplichtingen jegens Detamo.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter bij het wijzen van het vonnis van 3 juli 2014 niet bekend was met het feit dat [gedaagde] geen gevolg had gegeven aan de oproep van de bedrijfsarts om op het spreekuur van 20 juni 2014 te verschijnen.
Dat is met name van belang, nu vast staat dat [gedaagde] ook aan de oproep van de bedrijfsarts om op het spreekuur van 7 maart 2014 te verschijnen geen gevolg heeft gegeven en Detamo om die reden de loonbetaling -zo zij daartoe verplicht zou zijn- had opgeschort.
Detamo heeft onweersproken verklaard dat zij tijdens de terechtzitting van het kort geding dat heeft geresulteerd in het vonnis van 3 juli 2014 (ook) een beroep heeft gedaan op haar opschortingsrecht in verband met de weigering van [gedaagde] de bedrijfsarts te bezoeken. Naar Detamo stelt is de kantonrechter ten onrechte niet op dat zelfstandig verweer ingegaan.
Ter terechtzitting in het onderhavige kort geding heeft [gedaagde] verklaard dat hij aan een oproep van de bedrijfsarts voor 7 maart 2014 geen gevolg heeft gegeven omdat hij die dag een afspraak met een andere arts had. Naar [gedaagde] stelt heeft hij dat ook met de arbo/bedrijfsarts gecommuniceerd, maar aan die stelling wordt voorbijgegaan, nu Detamo dat betwist en aangenomen wordt dat in de oproep voor het spreekuur evenals in de oproep van 16 juni 2014 staat vermeld dat de afspraak met de bedrijfsarts uitsluitend met toestemming van de werkgever kan worden afgezegd. Gesteld noch aannemelijk is dat [gedaagde] die toestemming heeft gevraagd en gekregen. Dit leidt tot het voorshandse oordeel dat [gedaagde] gehouden was het spreekuur van de bedrijfsarts op 7 maart 2014 te bezoeken, maar heeft dat niet gedaan.
Detamo wordt gevolgd in haar stelling dat de kantonrechter verzuimd heeft op haar beroep op haar opschortingsrecht ex artikel 7:629 lid 6 in te gaan. Waar de kantonrechter oordeelt dat er zowel per 1 februari 2014 als de periode daarna sprake was van ziekte van [gedaagde], had ook het beroep van Detamo op dit opschortingsrecht besproken moeten worden.
Vooralsnog kan niet worden uitgesloten dat in het geval de kantonrechter bekend was geweest met het feit dat [gedaagde] voor de tweede keer geen gevolg had gegeven aan de oproep van de bedrijfsarts, het beroep van Detamo op haar opschortingsrecht ex artikel 7:629 lid 6 was gehonoreerd.
4.5.
Uit de stukken blijkt dat [gedaagde] zowel tegenover de kantonrechter als tegenover UWV zich op het standpunt heeft gesteld dat voorafgaande aan of in plaats van een gesprek met Detamo om de lucht te klaren, mediation ingezet moet worden. Zowel de kantonrechter in het vonnis van 3 juli 2014 als het UWV hebben geoordeeld dat partijen door middel van mediation moeten proberen een einde aan hun arbeidsconflict te maken. Detamo heeft naar aanleiding van deze uitspraken een mediator ingeschakeld. [gedaagde] heeft aanvankelijk de mediator meegedeeld dat hij geen geld had om naar Amsterdam af te reizen. Echter, ook nadat Detamo twee periodes loon heeft betaald en aangeboden heeft deze reiskosten en ook de reiskosten naar de bedrijfsarts te vergoeden weigert [gedaagde] mee te werken aan mediation. [gedaagde] heeft niet (voldoende) weersproken dat hij als voorwaarde voor zijn medewerking stelt dat Detamo eerst al het achterstallige loon en een vergoeding van € 5.000,-- voor de door hem betaalde eigen bijdrages voor de procedures bij kantonrechter en UWV betaalt. Detamo weigert aan die voorwaarde te voldoen.
4.6.
Overwogen wordt dat het zich met het instituut van mediation niet verdraagt aan het verlenen van medewerking daaraan voorwaarden te stellen zoals [gedaagde] dat doet.
Dat geldt temeer nu het juist [gedaagde] is geweest die zich in de procedures voor de kantonrechter en het UWV steeds op het standpunt heeft gesteld dat een mediator ingeschakeld diende te worden. Met name gaat het niet aan om nadat Detamo tegemoet is gekomen aan het bezwaar van [gedaagde] ten aanzien van de reiskosten, weer nieuwe voorwaarden te stellen. Daarbij is van belang dat deze voorwaarden zien op betaling van bedragen, waarvan op voorhand niet gezegd kan worden dat Detamo deze aan [gedaagde] verschuldigd is of zal worden.
4.7.
Door deze feiten en omstandigheden die zich na de behandeling ter terechtzitting dan wel na het wijzen van het vonnis hebben voorgedaan, te weten de weigering van [gedaagde] de bedrijfsarts om 20 juni 2014 te bezoeken en de weigering van [gedaagde] om onvoorwaardelijk aan mediation mee te werken, maken dat Detamo door (verdere) executie van het vonnis van 3 juli 2014 in een positie komt te verkeren dat zij het loon aan [gedaagde] moet doorbetalen, maar [gedaagde] zonder dat daarop enige sanctie staat kan weigeren de bedrijfsarts te bezoeken en/of mee te werken aan mediation. In die zin is er sprake van een zodanige noodtoestand aan de zijde van Detamo dat een onverkorte tenuitvoerlegging van het vonnis van 3 juli 2014 niet kan worden aanvaard.
4.8.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat Detamo in ieder geval vanaf 20 juni 2014 gerechtigd is om de loonbetaling aan [gedaagde] op te schorten in verband met diens weigering de bedrijfsarts te bezoeken. Desgevraagd heeft Detamo ter zitting verklaard dat haar meer subsidiaire vordering aldus moet worden begrepen dat de executie van het vonnis van 3 juli 2014 vervolgd mag worden, indien en zodra [gedaagde] zijn onvoorwaardelijke medewerking verleent aan de mediation. De voorzieningenrechter begrijpt dit aldus dat dat niet inhoudt dat de executie eerst kan worden voortgezet nadat de mediation (al dan niet succesvol) is beëindigd, maar dat de executie vervolgd kan worden zodra [gedaagde] een eerste uitvoering heeft gegeven aan zijn medewerking aan mediation.
De meer subsidiaire vordering zal derhalve als de meest geëigende voorziening worden toegewezen als na te noemen. Hoewel de thans voorliggende vordering van Detamo daar niet op ziet, wordt [gedaagde] ten zeerste aangeraden ook gehoor te geven aan een volgende oproep van de bedrijfsarts voor diens spreekuur. Daarvoor bestaat temeer aanleiding nu [gedaagde] ter terechtzitting heeft verklaard dat hij inmiddels absoluut arbeidsongeschikt is door een andere ziekte waarvoor hij onder behandeling is, maar waarvoor nog geen diagnose is gesteld.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Detamo tot aan deze uitspraak gevallen en begroot op:
explootkosten € 77,52
griffierecht 608,--
salaris advocaat
816,--
totaal 1.501,52

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst per 20 juni 2014 de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, Afdeling Privaatrecht, sectie kanton, lokactie Zaandam van 3 juli 2014 dat bekend is onder zaak-/rolnummer 3099158/W EXPL 14-57, voor zover het de betalingsverplichting van Detamo betreft;
5.2.
bepaalt dat voormeld vonnis verder ten uitvoer gelegd kan worden indien en zodra [gedaagde] zijn onvoorwaardelijke medewerking verleent aan mediation;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Detamo gevallen en begroot op € 1.501,52, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten aan de zijde van Detamo begroot op een bedrag van € 131,-- ter zake van salaris van de advocaat en veroordeelt [gedaagde] voorwaardelijk, voor het geval hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan de in dit vonnis uitgesproken kostenveroordeling voldoet en indien betekening plaatsvindt en noodzakelijk is, in de kosten van betekening, tot op heden begroot op € 68,-- voor salaris van de advocaat en de kosten van het betekeningsexploot;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2014.
In verband met ontstentenis van de voorzieningenrechter wordt dit vonnis door een andere
rechter gewezen.