2.2.De deskundige heeft, na een uitleg over de opzet van het onderzoek en zijn werkwijze in hoofdstuk 1 en een beschrijving van de Pratylenchus penetrans in hoofdstuk 2, in de hoofdstukken 3 t/m 5 zijn bevindingen neergelegd met betrekking tot zijn onderzoek van het perceel van [eiser] (hoofdstuk 3), de bemonstering en het onderzoek op P.penetrans (in hoofdstuk 4), en de toestand in het veld (hoofdstuk 5). In hoofdstuk 6 is de deskundige ingegaan op de grootte van de kans op een ‘vals negatieve uitslag’, zoals door de rechtbank was verzocht.
Uit zijn onderzoek heeft de deskundige vervolgens zestien conclusies getrokken:
“1. Uit de foto’s blijkt dat de bomen op een groot deel van het perceel niet, zeer slecht of slecht zijn gegroeid. Er is een zware, vrijwel volveldbesmetting door Pratylenchus penetrans zichtbaar.
2. De schade trad zo vroeg in het seizoen op en was zo hevig dat deze vrijwel gelijktijdig met de wortelvorming na het planten, begin mei, moet zijn ontstaan.
3. Een dergelijk groot effect op de groei, zo vroeg in het groeiseizoen die verspreid is over vrijwel het hele perceel kan alleen veroorzaakt worden door een grote populatie P.penetrans die op het moment van planten volvelds aanwezig was.
4. Vijf opeenvolgende teelten van maïs maken de kans op een zware besmetting van een akker door P.penetrans groot.
5. Door een lange relatief warme periode van half oktober tot eind november 2009 en het ontbreken van scherpe temperatuurdalingen tot ver onder het vriespunt, waren de weersomstandigheden voor het overleven van P.penetrans in de winter van 2009-2010 gunstig. Ook voor de wortelvorming van de rogge was de warme periode gunstig.
6. De wortels van rogge vormden voor P.penetrans een nieuwe voedselbron juist op het moment dat hun oude voedselbron, de maïswortels, dood gingen. Door de rogge kon P.penetrans, veel beter dan bij winterbraak, overleven.
7. Een populatie van P.penetrans neemt in de winter minder sterk af dan wordt gesteld in de conclusie van antwoord prod. 1 (het rapport van prof. dr. Th.H. Been; de rechtbank).
8. [eiser] heeft op 10 februari 1 ha van de 2 ha grote akker laten bemonsteren. Dit is een veel gebruikte standaard, ook in de boomkwekerij.
9. De bemonstering is op 10 februari op de juiste manier uitgevoerd. De lage temperatuur op dat moment vormde geen hindernis bij de bemonstering.
10. De kans dat P.penetrans door een toevalsfout bij de bemonstering of bij het prepareren van het op te spoelen sub-monster zijn gemist is verwaarloosbaar klein.
11. De kans dat een toevalsfout is opgetreden tijdens het determineren op soort, waaronder het vissen, is aanwezig. Of er bij het onderzoek in februari een toevalsfout is opgetreden dan wel een menselijke fout is gemaakt kan niet meer worden vastgesteld.
12. Op 10 februari waren veel P.penetrans in de akker aanwezig. Minstens de helft van de in februari genomen steken is genomen uit het deel van de akker dat bij de bemonstering in juli zwaar besmet bleek met P.penetrans en Pratylenchus sp. Opvallend is dat bij het onderzoek geen P.penetrans maar wel veel Pratylenchus sp. zijn aangetroffen.
13. Blgg beschikt over procedures en protocollen die gebruikt worden voor aaltjesonderzoek in het algemeen en P.penetrans in het bijzonder welke tijdens een audit eind 2010 grotendeels voldeden aan de door ISO 17025 gestelde eisen. Er zijn geen kritieke tekortkomingen geconstateerd. Blgg voert deze werkzaamheden in het algemeen betrouwbaar en op de juiste manier uit. Over het onderzoek van 10 februari wordt niets gemeld.
14. Het gebruikte plantmateriaal is niet de oorzaak van de P.penetrans besmetting.
15. Insleep van P.penetrans van enig belang, na de bemonstering, tijdens werkzaamheden voorafgaand aan het planten, kan worden uitgesloten.
16. Ik heb geen informatie waaruit blijkt dat het onderzoek van 10 februari deel uit maakt van de verbeterings/klachten procedure van Blgg”.
Op grond van deze conclusies heeft de deskundige op de onder 2.1 bedoelde vraag geantwoord:
“Alles overziend is er, gezien de zware besmetting van het perceel die in juli 2010 is gebleken, een verwaarloosbare kans dat de besmetting met P. penetrans tijdens de bemonstering op 10 februari 2010 niet zou kunnen worden aangetoond”.