ECLI:NL:RBGEL:2014:5565

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
1 september 2014
Zaaknummer
256057
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk medeschuldenaarschap en geldleningsovereenkomst in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 juni 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Lifenet Holding B.V. en twee gedaagden, die als hoofdelijk medeschuldenaren zijn aangemerkt. De procedure betreft een geldleningsovereenkomst die op 22 mei 2006 is aangegaan tussen Lifenet en Total Projects Engineering B.V., waarbij de gedaagden ook als schuldenaren zijn genoemd. Lifenet vorderde betaling van een openstaande hoofdsom van € 130.548,40, vermeerderd met rente en kosten, omdat de gedaagden na herhaaldelijke verzoeken niet tot betaling waren overgegaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de lening daadwerkelijk is verstrekt en dat de gedaagden niet hebben aangetoond dat de lening is verrekend met andere vorderingen. De gedaagden voerden aan dat er geen geldleningsovereenkomst tot stand was gekomen, maar de rechtbank verwierp dit verweer. Ook het verweer dat de overeenkomst rechtsgeldig was vernietigd door de echtgenote van een van de gedaagden, werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de lening was aangegaan in de normale bedrijfsuitoefening van Total Projects, waardoor geen toestemming van de echtgenote vereist was.

De rechtbank heeft de vorderingen van Lifenet toegewezen, inclusief de gevorderde rente en kosten. De gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, de beslagkosten en de buitengerechtelijke kosten. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagden opgelegd. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Lifenet direct kan overgaan tot uitvoering van de uitspraak, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/256057 / HA ZA 13-836
Vonnis van 18 juni 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LIFENET HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.H. Pelle te ‘s-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te [plaats],
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. J.H. Steverink te Arnhem.
Partijen zullen hierna Lifenet en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 februari 2014
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 7 mei 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 22 mei 2006 is Lifenet een schriftelijke overeenkomst van geldlening aangegaan met Total Projects Engineering B.V. (1a), Total Projects Participations B.V. (1b), [gedaagde sub 1] (1c) en [gedaagde sub 2] (1d). [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] waren gezamenlijk bestuurder en tevens aandeelhouder van de Total Projects vennootschappen (hierna: Total Projects).
Deze vier partijen worden in de overeenkomst gezamenlijk alsook ieder afzonderlijk ‘schuldenaar’ genoemd. De overeenkomst luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
In aanmerking nemende:
  • Dat schuldenaar 1a een drietal intentieverklaringen heeft getekend te weten (…)
  • Dat ten behoeve van de uitvoering van deze projecten door schuldenaar sub 1a materialen gekocht dienen te worden;
  • Dat schuldenaar t.b.v. daarvan een lening wenst aan te gaan met schuldeiser ten belope van € 150.000;
  • Dat schuldeiser bereidt is om aan schuldenaar een lening van € 150.000 te verstrekken waarmee deze materialen betaald kunnen worden;
  • Dat partijen de door hen gemaakte afspraken ter zake van bovengenoemde geldlening in het onderstaande schriftelijk wensen vast te leggen;
Zijn het navolgende overeengekomen:
Schuldeiser zal aan schuldenaar met ingang van 18 mei 2006 een geldlening verstrekken een bedrag in hoofdsom groot maximaal € 150.000 (…). Voormelde hoofdsom zal door schuldeiser aan schuldenaar ter beschikking gesteld worden na ondertekening van de onderhavige overeenkomst door overmaking van de hoofdsom ineens of in één of meerdere termijnen, zulks naar gelang schuldenaar aan schuldeiser verzoekt om over de voormelde hoofdsom te kunnen beschikken.
Schuldenaar is (…) een rente verschuldigd van 8% (…) op jaarbasis, verschijnend in maandelijkse termijnen voor het eerst op 31 mei 2006.
Onafhankelijk van het doorgaan van de in de considerans van deze overeenkomst genoemde projecten van het COA zal de schuldenaar de gehele hoofdsom uiterlijk op 21 juni 2006 aflossen. (…)
2.2.
Total Projects Engineering B.V. had als bedrijfsactiviteit de installatie van verlichting, telecom en alarm in gebouwen.
2.3.
Op 23, 24 en 25 mei 2006 heeft de dochtervennootschap en werkmaatschappij van Lifenet, Hali B.V. (hierna: Hali), in vier tranches in totaal € 150.000,00 naar de bankrekening van Total Projects Engineering B.V. overgemaakt onder vermelding van ‘volgens overeenkomst’.
2.4.
In 2006, 2007 en 2008 hebben gedeeltelijke betalingen plaatsgevonden, in totaal € 19.451,60, die door Lifenet zijn geboekt als betalingen uit hoofde van de geldleningsovereenkomst.
2.5.
In 2009 zijn de in de schriftelijke geldleningsovereenkomst als schuldenaar aangemerkte vennootschappen in staat van faillissement verklaard. Daarna heeft Lifenet [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aangeschreven tot terugbetaling van de geldlening.
2.6.
Bij brief van 18 maart 2010 heeft [gedaagde sub 2] aan Lifenet geschreven:
(…)
U schrijft dat de totale schuld per 31 december 2009 € 175.824,- bedraagt, mijns inziens is dit onjuist. Uit reeds eerder aan u verstrekte en met u besproken overzichten blijkt dat de gehele schuld per januari 2008 is voldaan en dat de leenovereenkomst is komen te vervallen.
(…)
2.7.
Bij brief van 26 maart 2013 heeft (de incassogemachtigde van) Lifenet [gedaagden] gesommeerd om over te gaan tot betaling van € 207.006,67, zijnde de openstaande hoofdsom met rente en buitengerechtelijke kosten minus de ontvangen bedragen.
2.8.
[gedaagde sub 2] heeft vervolgens bij brief van 5 juli 2013 aan de incassogemachtigde van Lifenet geschreven:
(…)
In mijn brief aan Lifenet Holding van 18 maart 2010 heb ik aangegeven dat de gehele schuld (tussen Hali en Total Projects cs) per januari 2008 is voldaan en dat de leenovereenkomst is komen te vervallen.
In 2007 zijn afspraken gemaakt omtrent het verrekenen van openposten over en weer om debiteuren, crediteuren en verstrekte gelden te voldoen. De onderlinge positie van begin 2007 is weergegeven in het bijgevoegde overzicht.
Vordering van Hali op Total Projects € 157.838,41
Vordering Total Project op Hali € 341.423,19
Begin 2007 heeft Hali conform afspraak de verstrekte gelden verrekend met het tegoed dat Total Projects cs had op Hali en heeft Hali aansluitend het restant in delen betaald aan Total Projects cs.
(…)
2.9.
Op 28 november 2013 heeft Lifenet beslag doen leggen op eigendommen van [gedaagde sub 1].
2.10.
Bij de stukken bevindt zich een brief/verklaring van 25 september 2013 van [naam] van Grant Thornton Accountants en Adviseurs B.V., de registeraccountant van Lifenet en Hali. Deze verklaart onder meer:
(…)
Wij verzorgen sinds vele jaren de jaarrekeningen van zowel Lifenet Holding B.V. als van haar dochtermaatschappij Hali B.V. (…)
Op basis van de jaarrekeningen en de onderliggende financiële administraties concluderen wij het volgende. In mei 2006 is door Lifenet Holding B.V. een lening verstrekt aan Total Projects van € 150.000. Op deze lening zijn volgens de administratie van Lifenet de volgende bedragen ontvangen. Gedurende 2006 is maandelijks de rente ontvangen van Total Projects, in totaal was dit € 7.451,60. In 2007 is twee maal de rente ad € 1.000 ontvangen. Op 3 maart 2008 is een bedrag van € 10.000 ontvangen.
Van verrekening van de vordering van Lifenet Holding B.V. is bij ons niets bekend. Er hebben wel verrekeningen plaats gevonden tussen Hali B.V. en Total Projects maar hier is, voor zover wij waar hebben kunnen nemen, Lifenet Holding B.V. geen partij in geweest. Er werden bij deze verrekeningen debiteuren en crediteuren posities tussen Hali B.V. en Total Projects verrekend.
(…)

3.Het geschil

3.1.
Lifenet vordert – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis – hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 130.548,40, te vermeerderen met de contractuele rente van € 77.088,30 over de periode van 31 mei 2006 tot en met 2 december 2013, alsmede de contractuele rente vanaf 3 december 2013 tot aan de dag van volledige voldoening. Daarnaast vordert Lifenet de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van de beslagkosten van € 2.077,98, de buitengerechtelijke kosten van € 2.500,00, de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Lifenet stelt daartoe dat zij (mede) met [gedaagden] op 22 mei 2006 een geldleningsovereenkomst is aangegaan waarin een rente van 8% op jaarbasis is overeengekomen. Aangezien [gedaagden] na vele mondelinge en schriftelijke verzoeken van de zijde van Lifenet niet tot betaling van de verschuldigde bedragen zijn overgegaan, is Lifenet genoodzaakt geweest de vordering uit handen te geven en aldus buitengerechtelijke kosten te maken.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagden] voeren als eerste verweer dat er geen geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen tussen partijen aangezien zij het in de schriftelijke overeenkomst genoemde bedrag uiteindelijk niet van Lifenet hebben ontvangen. Het daadwerkelijk verstrekken van de lening is een vereiste voor de totstandkoming van de overeenkomst aangezien de overeenkomst van verbruikleen een reële overeenkomst is, aldus [gedaagden]
4.2.
Dit verweer wordt verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank is het in de overeenkomst genoemde bedrag ook daadwerkelijk verstrekt door Lifenet. Vast staat dat op de dag waarop de in 2.1 omschreven schriftelijke geldleningsovereenkomst is getekend en twee dagen daarna, bedragen door de werkmaatschappij van Lifenet zijn overgemaakt naar Total Projects Engineering B.V. onder vermelding van ‘volgens overeenkomst’ en dat deze bedragen in totaal exact het in de schriftelijke overeenkomst genoemde bedrag van € 150.000,00 belopen. Reeds daaruit hadden [gedaagden] in redelijkheid moeten afleiden dat de door Hali gedane betalingen, namens Lifenet werden verricht. Dit heeft Lifenet bevrijd van haar betalingsverplichting nu gesteld noch gebleken is dat de inhoud of strekking van de geldleningsovereenkomst zich ertegen verzette dat de verbintenis van Lifenet door een ander dan Lifenet werd nagekomen (zie artikel 6:30 BW). Daar komt bij dat in de conceptjaarrekening 2006 van Total Projects Participations B.V. een lening van € 150.000,00 is opgenomen van Lifenet, die op 22 mei 2006 is verstrekt, en dat Total Projects Participations als omschrijving bij een rentebetaling van 5 juni 2006 heeft vermeld: ‘RENTE MEI GELDLENING TOTAL PROJECTS – LIFENET HOLDING’. Hieruit blijkt dat [gedaagden], anders dan zij nu stellen, er in 2006 zelf ook vanuit zijn gegaan dat Lifenet de lening ook daadwerkelijk had verstrekt. De stelling van [gedaagden] dat de omschrijving in de jaarrekening te wijten zou zijn aan een fout van de accountant acht de rechtbank onder deze omstandigheden niet geloofwaardig, en is bovendien niet onderbouwd. De omstandigheid dat de rentebetaling van mei 2006 is overgemaakt naar het bankrekeningnummer van Hali is ter zitting door Lifenet verklaard door erop te wijzen dat Lifenet op dat moment nog niet over een bankrekening beschikte. Wat hier ook van zij, aan wie rente is betaald is niet relevant voor de vraag of de overeengekomen geldsom van € 135.000,00 ook daadwerkelijk is verstrekt. Tot slot speelt tevens een rol dat [gedaagden] niet concreet en onderbouwd hebben gesteld op grond van welke overeenkomst Hali zelf een bedrag van € 150.000,00 aan Total Projects Participations B.V. verschuldigd zou zijn geweest in mei 2006. Zij laten de titel van deze betaling in het midden.
4.3.
Al het voorgaande leidt dan ook tot de conclusie dat de onder 2.1. omschreven geldleningsovereenkomst tussen Lifenet en (onder meer) [gedaagden] tot stand is gekomen.
4.4.
Voorts hebben [gedaagden] als verweer gevoerd dat de ontvangen bedragen, of die nu ten titel van geldlening dan wel anderszins zijn ontvangen, verrekend zijn met vorderingen van Total Projects Engineering op Hali uit hoofde van door Total Projects voor Hali uitgevoerde werkzaamheden. Daartoe hebben zij verwezen naar een door henzelf opgesteld overzicht van alle facturen die in 2007 aan Hali zijn verzonden (voor in totaal € 341.423,19) en de verrekeningen en deelbetalingen zijdens Hali (voor in totaal € 183.000,00). Het overzicht sluit onderaan met een restantsaldo van € 158.423,19, waarnaast is vermeld ‘verrekend met lening’.
4.5.
Lifenet kent het door [gedaagden] geproduceerde overzicht niet en heeft de juistheid ervan gemotiveerd betwist. Zij stelt dat er uitsluitend verrekeningen hebben plaatsgevonden tussen Hali en Total Projects in verband met wederzijdse facturen maar niet tussen Lifenet en Total Projects in verband met de geldlening. Voorts heeft zij een verklaring overgelegd van haar registeraccountant die deze stelling onderschrijft. Deze accountant verzorgt al vele jaren de jaarrekeningen van Lifenet en Hali, aldus Lifenet.
4.6.
De rechtbank oordeelt omtrent het verrekeningsverweer als volgt. Voor verrekening is ingevolge artikel 6:127 BW vereist dat sprake is van wederkerig schuldenaarschap. Dat is hier niet het geval nu de lening niet is verstrekt door Hali maar door Lifenet. De advocaat van [gedaagden] heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat, indien er van moet worden uitgegaan dat de lening door Lifenet is verstrekt, het verrekeningsverweer wordt gehandhaafd. Aangezien artikel 6:127 BW van regelend recht is, kan hiervan worden afgeweken en kan de verrekeningsbevoegdheid derhalve worden uitgebreid. Volgens [gedaagden] is dat ook gebeurd en blijkt zulks uit het eerdergenoemde verrekeningsoverzicht. Deze stelling kan echter niet worden gevolgd. Een verrekeningsafspraak tussen Lifenet en [gedaagden] inhoudende dat de vordering van Lifenet zou worden verrekend met vorderingen van Total Projects op Hali is immers strijdig met de stelling van [gedaagden] dat Lifenet geen vordering had op Total Projects. Daar komt bij dat [gedaagden] de stelling dat een dergelijke afspraak met Lifenet is gemaakt niet nader hebben geconcretiseerd en onderbouwd, hetgeen wel op de weg van [gedaagden] had gelegen nu deze stelling door Lifenet gemotiveerd en met een verklaring van haar accountant is betwist. Voorts is het door [gedaagden] overgelegde overzicht van wederzijdse vorderingen tussen Hali en Total Projects een intern stuk waarvan onduidelijk is wanneer het is opgesteld en blijkt uit niets dat Lifenet dit overzicht in 2007 overhandigd heeft gekregen en hiermee heeft ingestemd. Nu [gedaagden] hun stellingen ten aanzien van de verrekening onvoldoende hebben onderbouwd, zullen zij niet tot bewijslevering worden toegelaten.
4.7.
Als volgende verweer hebben [gedaagden] aangevoerd dat in ieder geval [gedaagde sub 1] niet voor deze vordering kan worden aangesproken aangezien de geldleningsovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd door de echtgenote van [gedaagde sub 1] bij brief van 9 januari 2014. Zij stellen hiertoe dat [gedaagde sub 1] zich hoofdelijk heeft verbonden, althans tot borg heeft gesteld, voor een geldsom die aan een aan [gedaagde sub 1] gelieerde vennootschap buiten de normale uitoefening van het bedrijf is verstrekt. De vereiste toestemming ex artikel 1:88 BW is niet gevraagd aan de echtgenote van [gedaagde sub 1] zodat zij de transactie rechtsgeldig heeft vernietigd. Ter zitting hebben [gedaagden] hieraan nog als verweer toegevoegd dat sprake is van een particuliere borgtocht, ongeacht de tekst van de geldleningsovereenkomst, en dat niet is voldaan aan de hiervoor geldende formele vereisten, zoals de vermelding van het maximale bedrag. Daardoor is de borgtocht ongeldig, aldus [gedaagden].
4.8.
Lifenet heeft gesteld dat toestemming van de echtgenote van [gedaagde sub 1] niet was vereist, primair omdat het hier niet gaat om een overeenkomst van borgtocht maar om een overeenkomst van geldlening waarbij [gedaagde sub 1] als hoofdelijk (mede)schuldenaar in de zin van artikel 6:6 lid 2 BW moet worden aangemerkt en subsidiair omdat de in artikel 1:88 lid 5 BW bedoelde uitzondering zich voordoet.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. In geschil is in welke hoedanigheid [gedaagde sub 1] de geldleningsovereenkomst heeft ‘mee’getekend. Heeft hij dat gedaan als hoofdelijk (mede) schuldenaar in de zin van artikel 6:6 lid 2 BW voor een eigen schuld, als hoofdelijk (mede) schuldenaar voor de schuld van Total Projects, of als borg. In het eerstgenoemde geval geldt het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 lid 1 BW niet, in de twee laatstgenoemde gevallen geldt dat vereiste wel.
De stelling van Lifenet dat niet alleen tussen haar en de Total Projects vennootschappen maar ook tussen haar en [gedaagden] sprake is van een overeenkomst van geldlening (en niet van een hoofdelijk medeschuldenaarschap en/of overeenkomst van borgtocht ten aanzien van de nakoming van de uit de overeenkomst van geldlening voor Total Projects voortvloeiende verplichtingen) baseert Lifenet (kennelijk uitsluitend) op de tekst van de schriftelijke overeenkomst van geldlening. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Waar het om gaat is of de meetekenende persoon zich bij de schuldeiser/geldverstrekker aandient als iemand wie de schuld in de interne verhouding met de hoofddebiteur niet aangaat.
4.10.
In dit verband is van belang dat in de considerans van de schriftelijke overeenkomst is bepaald dat Total Projects Engineering materialen dient te kopen ten behoeve van de door haar uit te voeren projecten en dat daartoe de geldlening wordt aangegaan. Vast staat tevens dat het bedrag aan Total Projects Engineering is betaald en dat de twee meetekenende personen directeur/grootaandeelhouder van de beide Total Projects vennootschappen waren. In de regel zal de geldverstrekker in een dergelijk geval niet mogen verwachten dat de meetekenende personen dat doen teneinde een eigen zelfstandige schuld aan te gaan. Feiten of omstandigheden die ertoe kunnen leiden dat hierover in dit geval anders dient te worden geoordeeld, zijn gesteld noch gebleken zodat ervan wordt uitgegaan dat [gedaagde sub 1] zich als hoofdelijk medeschuldenaar dan wel als borg heeft verbonden voor de nakoming van de verplichtingen uit die overeenkomst door Total Projects. Of sprake is van hoofdelijk medeschuldenaarschap of van een overeenkomst van borgtocht kan, mede gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, in het midden blijven, nu het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 BW lid 1 sub c BW in beide gevallen geldt. Voorts is gesteld noch gebleken dat [gedaagde sub 1] de overhavige rechtshandeling heeft verricht in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zodat aan alle vereisten van artikel 1:88 lid 1 sub c BW moet geacht worden te zijn voldaan.
4.11.
In geschil is vervolgens de vraag of de in artikel 1:88 lid 5 BW genoemde uitzondering zich voordoet. Die uitzondering houdt in dat het toestemmingsvereiste niet geldt voor rechtshandelingen verricht door een bestuurder van een besloten vennootschap, die daarvan alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid der aandelen houdt, mits de rechtshandeling in kwestie is verricht ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de vennootschap. Dat [gedaagde sub 1] alleen of met zijn medebestuurder de meerderheid van de aandelen van Total Projects hield, is niet betwist. In geschil is echter of de overeenkomst van geldlening is aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van Total Projects in de zin van artikel 1:88 lid 5 BW. Deze bepaling dient restrictief te worden uitgelegd (zie o.m. HR 14 april 2000, LJN AA5526).
4.12.
Vaststaat dat Total Projects Engineering zich bezighield met de installatie van belichting, telecom en alarm in gebouwen. Uit de considerans van de onderhavige geldleningsovereenkomst blijkt dat de geldlening is aangegaan ten behoeve van de aankoop van materialen opdat Total Projects Engineering de in de considerans genoemde projecten kon uitvoeren waarvoor zij reeds een intentieverklaring had getekend. De geldlening is derhalve aangegaan om het uitvoeren van werkzaamheden in de bouw mogelijk te maken. Net zoals bij het afsluiten van een krediet ter vergroting van de liquiditeit, is bij het financieren van kernactiviteiten van de onderneming, zoals hier is gebeurd, sprake van een in de normale bedrijfsuitoefening gebruikelijke rechtshandeling. De enkele omstandigheid dat een rente van 8% is bedongen en voorzien was in een korte termijn voor terugbetaling, maken – zonder bijkomende omstandigheden, die ontbreken, althans niet zijn gesteld – niet dat in dit geval sprake is geweest van een in de normale bedrijfsuitoefening ongebruikelijke rechtshandeling. Gelet op het feit dat de beide vennootschappen pas drie jaar na het aangaan van deze lening zijn gefailleerd, werd de overeenkomst niet ook aangegaan om een panieksituatie het hoofd te bieden. De conclusie luidt derhalve dat de uitzondering van lid 5 van toepassing is en geen toestemming van de echtgenote van [gedaagde sub 1] was vereist. Aan de vernietiging van de overeenkomst door de echtgenote van [gedaagde sub 1] komt dan ook geen rechtsgevolg toe. De stelling van Lifenet dat de echtgenote van [gedaagde sub 1] gelet op haar functie van ‘management secretary’ op de hoogte was van het bestaan van de geldlening, kan onder deze omstandigheden onbesproken blijven.
4.13.
Ook het verweer van [gedaagde sub 1] dat niet is voldaan aan de vereisten voor het aangaan van een particuliere borgtocht en de borgtocht derhalve ongeldig is, wordt verworpen. Nu hiervoor reeds is geoordeeld dat de overeenkomst is aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van Total Projects Engineering B.V. waarvan [gedaagde sub 1] bestuurder was en alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid van de aandelen had, voldoet deze overeenkomst niet aan de in artikel 7:857 BW gegeven omschrijving van de particuliere borgtocht.
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagden] zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar heeft verbonden tot nakoming van de geldlening die Lifenet aan Total Projects heeft verstrekt. Deze overeenkomst tussen Lifenet en [gedaagde sub 1] is niet vernietigd aangezien de lening is aangegaan in de normale bedrijfsuitoefening van Total Projects Engineering B.V., en derhalve geen toestemming van de echtgenote van [gedaagde sub 1] was vereist. Aangenomen moet worden dat de vordering van Lifenet niet door verrekening is voldaan zodat [gedaagden] in hun hoedanigheid van borg/medeschuldenaar zijn gehouden de verschuldigde hoofdsom met de contractuele rente aan Lifenet te voldoen. Dat de lening opeisbaar is en de verschenen contractuele rente tot en met 2 december 2013 € 77.088,30 bedraagt, is niet betwist. De gevorderde hoofdsom en rente zullen dan ook worden toegewezen.
4.15.
Lifenet vordert voorts buitengerechtelijke kosten van € 2.500,00. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is slechts van toepassing indien het verzuim op of na 1 juli 2012 is ingetreden. Die situatie is in dit geval niet aan de orde. De vraag of buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn, wordt daarom getoetst aan de eisen zoals die zijn geformuleerd in het rapport Voor-werk II. Aannemelijk is dat Lifenet buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 2.500,00 is in overeenstemming met de gebruikelijke en redelijke tarieven en wordt daarom toegewezen.
4.16.
Lifenet vordert [gedaagden] te veroordelen tot betaling van een bedrag aan beslagkosten van € 2.077,98. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 763,36 voor verschotten en € 2.000,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 2.000,00). Nu echter een bedrag van € 2.077,98 is gevorderd, zullen de beslagkosten tot dit bedrag worden toegewezen.
4.17.
Nu niet gesteld of voldoende aannemelijk is gemaakt dat ten behoeve van Lifenet werkzaamheden zijn verricht die een hogere vergoeding rechtvaardigen dan is aanbevolen in het rapport Voor-werk II, zal de gevorderde vergoeding wegens buitengerechtelijke incassowerkzaamheden ambtshalve worden gematigd tot een bedrag gelijk aan twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, met een maximum van 15% van de hoofdsom, zijnde € 2.842,00.
4.18.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Lifenet worden begroot op:
- dagvaarding € 103,58
- griffierecht 3.715,00
- salaris advocaat
4.000,00(2,0 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 7.818,58

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Lifenet te betalen een bedrag van € 130.548,40 (honderddertigduizendvijfhonderdenachtenveertig euro en veertig eurocent), te vermeerderen met een bedrag aan rente van € 77.088,30 over de periode 31 mei 2006 tot en met 2 december 2013, alsmede te vermeerderen met de contractuele rente van 8% per jaar over de toegewezen hoofdsom met ingang van 3 december 2013 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten van € 2.077,98 en de buitengerechtelijke kosten van € 2.500,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Lifenet tot op heden begroot op € 7.818,58, alsmede in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2014.