ECLI:NL:RBGEL:2014:5567

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
1 september 2014
Zaaknummer
255267
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldleningsovereenkomst tussen eiser en H.K. Investments B.V.

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Vaarkamp, een bedrag van € 160.477,09 van de besloten vennootschap H.K. Investments B.V. (HKI), vertegenwoordigd door advocaat mr. J.O. de Wilde. De vordering is gebaseerd op een mondelinge geldleningsovereenkomst, subsidiair op onverschuldigde betaling en meer subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking. Eiser stelt dat hij in de periode van 2005 tot 2005 in totaal € 135.000,00 aan HKI heeft geleend, terwijl HKI betwist dat er sprake is van een geldleningsovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat HKI als financieringsmaatschappij fungeerde en dat de betalingen door eiser aan HKI niet als een lening kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelt dat de verjaringstermijn voor de vordering niet is verstreken, maar dat eiser de bewijslast heeft om aan te tonen dat er daadwerkelijk een geldleningsovereenkomst is gesloten. De rechtbank heeft eiser opgedragen bewijs te leveren van de gestelde overeenkomst en heeft verdere beslissingen aangehouden tot het bewijs is geleverd. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor uitlating door eiser over de wijze van bewijsvoering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/255267 / HA ZA 13-791
Vonnis van 18 juni 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. A. Vaarkamp te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
H.K. INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. J.O. de Wilde te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiser] en HKI genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 maart 2014
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 16 april 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
HKI is een financiële holding met als enig bestuurder en aandeelhouder [naam 1] (hierna: [naam 1]). [naam 1] is werkzaam als Development Agent voor Subway International B.V. in de regio Noord- en Midden Nederland.
2.2.
Vanaf 2003 is de Subway-vestiging aan het Willemsplein te Arnhem gedreven door een (andere) vennootschap van [naam 1]. Deze vennootschap is op enig moment hernoemd tot ‘Anomop Beheer B.V.’ (hierna: Anomop).
2.3.
Begin 2005 is [naam 1] in contact gekomen met [eiser]. In de eerste helft van 2005 werd [eiser] (middelijk) franchisenemer van de nieuw geopende Subway-vestigingen in Meppel, Groningen en Kampen. [eiser] was tevens geïnteresseerd in het verkrijgen van de (mede-)eigendom van de Arnhemse Subway-vestiging voor zijn dochter.
2.4.
In de periode tussen 24 mei 2005 tot en met 23 september 2005 heeft [eiser] driemaal een bedrag van € 45.000,00 aan HKI overgemaakt, de tweede maal – op 10 juni 2005 – en de derde maal – op 23 september 2005 – onder vermelding van ‘Voorschot Arnhem’ .
2.5.
Anomop is begin 2007 Anomop in staat van faillissement verklaard en per 7 april 2009 opgehouden te bestaan.
2.6.
Bij exploot van 22 oktober 2013 heeft [eiser] HKI gesommeerd om binnen twee dagen na betekening de hoofdsom van € 135.000,00, vermeerderd met onder meer een bedrag van € 20.250,00 aan incassokosten, terug te betalen.
2.7.
Bij de stukken bevindt zich een door [eiser] opgesteld overzicht dat bestaat uit 7 bladen. Deze bladen hebben de volgende inhoud, voor zover hier relevant:
Blad 01:
Opstelling uitgaven [eiser] inzake Arnhem / Ede – [naam 2]
Overzicht uitgegeven bedragen:
Datum Rek.nr. T.n.v. Bedrag
240505 (…) 45.000,00
100605 (…) 45.000,00
130905 (…) 45.000,00
171205 (…)
100.000,00
235.000,00
Kosten gemaakt t.b.v. probleem Ede
170706 KPMG
13.935,00
Totaal directe uitgaven door [eiser] 248.935,00
Blad 02
Het geheel ziende als lening m.i.n. van een rente berekening volgens 1 mnd Euribortarief
(…)
Totaal direct uitgaven (incl. rente) door [eiser] AFGEROND 316.000,00
Blad 03
Door [eiser] per datum 31-12-2010 gemaakte kosten:
Voorstel is deze kosten aan [eiser] te retourneren met € 2.000,--/ maand
(…)
Daar de schuld zich heeft opgebouwd gedurende +/- 5 jaar kan men er ook van uitgaan deze schuld in een termijn van 5 jaar af te lossen. Hiervoor zie berekening op blad 4.
Blad 04
Door [eiser] per datum 31-12-2010 gemaakte kosten:
Voorstel is deze kosten aan [eiser] te retourneren in 5 jaar incl. rente
(…)
De aflossing zou dus moeten dus zijn € 6.000,00/maand
Kampen 31-12-2010
Blad 05
Notitiepunten – in het kort – uit bespreking:
1ePartijen zijn het er over eens dat er nu eindelijk wat meer op papier gezet moet worden dan alleen de notities betreffende gestorte bedragen en de data van de stortingen.
2e[naam 2] wil het door [eiser] gestorte bedrag graag blijven zien als een 50% eigendom voor [eiser] van de Subway vestiging Willemsplein Arnhem 32191.
3e[naam 2] beseft ook dat een bedrag van € 235.000,- wel een erg hoog bedrag is voor een 50% eigendom van de vestiging Willemskade Arnhem maar stelt daartegenover dat hij ook kosten gemaakt heeft voor de heropening van de vestiging Molenstraat Hengelo 40333.
4eDe jaarstukken van vestiging Willemskade Arnhem zijn nog niet klaar maar [naam 2] zegt dat er in 2010 voor het eerst echte winst is gemaakt.
5e(…)
6e(…)
7e(…)
Blad 06
Besproken oplossingsmogelijkheden voor naaststaande problemen:
1ePartijen dragen ieder voor zich de lasten van gemaakte kosten c.q. negatieve rendementsopbrengst zonder dit onderling te verrekenen.
2e(…)
3eOpbrengst vestiging Hengelo komt in zijn geheel ten goede aan [eiser].
4eEr wordt nu vastgelegd dat [eiser] voor 50% eigenaar is van vestiging Willemskade Arnhem. Hetgeen betekend dat vanaf boekjaar 2010 de gemaakte winst voor 50% aan [eiser] wordt uitgekeerd.
5eIn principe zal getracht worden de vestiging Willemskade Arnhem voor een bedrag van minimaal 2x de inleg van [eiser] te verkopen.
6eIn tegenstelling tot het hier onder 5e genoemde zou [naam 2] graag zien dat zijn dochter (mede)eigenaar(es) van de vestiging Arnhem wordt.
7e[eiser] zal trachten e.e.a. uit te zoeken voor de juridische vastlegging van het geheel rekening houdend met het onder 6e genoemde.
Blad 07
1e[eiser] kan zich vinden in het hiernaast onder 1e t/m 5e genoemde met natuurlijk overleg betreffende de genoemde tijdelijke financiering.
2eVoor de 50% / 50% eigenaar van partijen zal een oplossing gezocht moeten worden hoe de beslissingsbevoegdheid wordt bepaalt.
3eVoor het naaststaande onder 6e genoemde heeft [eiser] alle begrip en zal hiermee ook rekening houden in zijn oplossingsvoorstel, waarbij dus voor de verrekening zal worden uitgegaan van het door [eiser] ingelegde bedrag voor vesting Willemskade Arnhem € 235.000,--
Accoord voor verslaglegging van het bovenstaande als blad 01 t/m 07 genoemd.
20 juli 2011 [naam 2]
[eiser]

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de veroordeling tot betaling van HKI aan [eiser] van het hieronder gespecificeerde bedrag van € 160.477,09, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 135.000,00 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige voldoening, met veroordeling van HKI in de kosten van de procedure, de kosten van de gelegde beslagen daaronder begrepen.
3.2.
Genoemd bedrag wordt als volgt gespecificeerd:
- hoofdsom € 135.000,00
- buitengerechtelijke incassokosten € 20.250,00
- omzetbelasting over de bik € 4.252,50
- rente tot 26 november 2013
€ 974,59
Totaal: € 160.477,09
[eiser] baseert zijn vordering primair op een mondelinge geldleningsovereenkomst, subsidiair op onverschuldigde betaling en meer subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking.
3.3.
HKI voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ten aanzien van de primaire grondslag van de vordering heeft HKI – kort samengevat – als verweer gevoerd dat er geen sprake is van een geldlening en dat, indien hiervan toch moet worden uitgegaan, een vordering tot terugbetaling van de geldlening op grond van artikel 3:307 BW is verjaard.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat voor zover zou komen vast te staan dat tussen partijen een geldleningsovereenkomst bestaat, genoemd verjaringsverweer niet opgaat. Anders dan HKI immers veronderstelt, is de in lid 1 van artikel 3:307 BW bedoelde termijn van 5 jaren niet van toepassing. Ook al was in dit geval geen tijd voor de nakoming bepaald, ligt in de door [eiser] gestelde overeenkomst zelf al besloten dat opeising niet binnen afzienbare tijd zal plaatsvinden. Hij stelt immers dat hij een renteloze lening heeft verstrekt omdat hij grootse plannen had met [naam 1] – die financiële problemen had – en dat hij voornemens was om de (mede-)eigendom van de Arnhemse vestiging te verwerven. Met het oog op verbintenissen tot nakoming na onbepaalde tijd is in lid 2 een bijzondere regel opgenomen. Te denken valt aan de verbintenis tot teruggave van de in bewaring gegeven of geleende zaak of van een geleende geldsom. In deze gevallen begint de in lid 1 bedoelde termijn van 5 jaren pas te lopen met de aanvang van de dag volgende op die waartegen de schuldeiser aan de schuldenaar heeft medegedeeld tot opeising over te gaan. Gesteld noch gebleken is echter dat [eiser] tussen september 2005 en 22 oktober 2008 een dergelijke mededeling aan HKI/[naam 1] heeft gedaan. Op 22 oktober 2013, de dag van de sommatie, was de verjaringstermijn van 5 jaren dan ook niet voltooid. Voorts is duidelijk dat de aan het slot van lid 2 bedoelde verjaringstermijn van 20 jaren evenmin was voltooid op 22 oktober 2013.
4.3.
Nu vaststaat dat een eventuele vordering tot nakoming van een geldleningsovereenkomst niet is verjaard, dient te worden beoordeeld of – zoals [eiser] stelt en door HKI wordt betwist – sprake is van een geldleningsovereenkomst.
4.4.
[eiser] onderbouwt zijn stelling dat sprake is van een geldlening als volgt. In maart 2005 gaf [naam 1] aan wat problemen te hebben met wat onlangs geopende en nieuw te openen Subway-vestigingen, met name aangezien hij zich via HKI garant zou hebben gesteld. Om die reden vroeg hij of [eiser] hem financieel zou kunnen ondersteunen in de vorm van een lening aan HKI. Aangezien [eiser] en [naam 1] grotere plannen met elkaar hadden, en [eiser] geïnteresseerd was om een Subway-vestiging in Arnhem in (mede-) eigendom te verkrijgen, heeft [eiser] HKI aan een tijdelijke financiering geholpen. De omschrijving ‘Voorschot Arnhem’ bij de overboekingen had te maken met het feit dat het voortbestaan van de Subway-vestiging in Arnhem onzeker was doordat [naam 1] in een gerechtelijke procedure zou zijn verwikkeld. Wat HKI echter met het geldbedrag heeft gedaan doet niet ter zake aangezien [eiser] het geldbedrag aan HKI heeft geleend. De bedoeling was dat later met dat bedrag mogelijk de mede-eigendom in een nog op te richten B.V. voor de exploitatie van Subway Arnhem zou worden verkregen en de lening alsdan zou worden ‘omgezet’. Naast de onderhavige lening heeft [eiser] op basis van een schriftelijke koopovereenkomst van 2 april 2005 aan [naam 1] (in privé) een bedrag van € 100.000,00 betaald voor de genoemde Subway-vestiging in Arnhem. Uiteindelijk is [eiser] nooit (mede-)eigenaar geworden van deze vestiging, ook niet nadat een doorstart is gemaakt na het faillissement van Anomop. Dat partijen een tijdelijke financiering beoogden blijkt uit het onder 2.7 (gedeeltelijk) weergegeven overzicht. Dit overzicht is in december 2010 al aan [naam 1] overhandigd, is tijdens de eerste helft van 2011 door [eiser] en [naam 1] besproken en is op 20 juli 2011 door zowel [naam 1] als [eiser] ondertekend. Er worden op dit overzicht rentepercentages, looptijden en aflossingsschema’s genoemd (zie blad 02, 03 en 04) en er wordt over ‘tijdelijke financiering’ gesproken (zie blad 07, onder 1e). In het gesprek zijn een aantal oplossingsmogelijkheden aan bod gekomen. Hoewel [eiser] het door [naam 1] ondertekende gespreksverslag uiteindelijk retour ontving met de mededeling dat ze er samen wel uit zouden komen, is dit niet gebeurd.
4.5.
HKI stelt dat het bedrag van € 135.000,00 niet ten titel van geldlening aan HKI is verstrekt. In de eerste plaats is het bedrag niet aan HKI voldaan maar aan Anomop, en heeft HKI slechts gefungeerd als ‘doorgeefluik’. HKI fungeerde in die periode als financieringsmaatschappij voor onder meer Anomop. In de tweede plaats was het geen lening maar een kapitaalstorting ten gunste van Anomop, in verband met de beoogde verwerving van de (mede-)eigendom van Subway Arnhem. Dat blijkt ook uit de omschrijving bij de twee laatste betalingen van € 45.000,00. Er is geen schriftelijke geldleningsovereenkomst, er is nooit rente betaald en [eiser] heeft HKI ook nooit aangesproken op het betalen van rente. Door het faillissement van Anomop is het door [eiser] in Anomop gestorte kapitaal verdwenen. Daarna zijn enkele besprekingen gevoerd waarin [naam 1] coulance halve heeft willen bezien of een voor beide partijen bevredigende regeling kon worden bereikt. [naam 1] betwist dat hij, al dan niet namens HKI, heeft erkend dat HKI nog € 135.000,00 verschuldigd is aan [eiser] en betwist dat hij het door [eiser] overgelegde overzicht voor akkoord heeft ondertekend. De handtekening lijkt niet op die van hem, aldus [naam 1]. [naam 1] heeft ter zitting verklaard dat hij via een e-mailbericht van [eiser] van 27 augustus 2013 voor het eerst in het bezit is gekomen van een ongetekend exemplaar van het betreffende overzicht en dat hij in oktober/november 2013 voor het eerst een getekend exemplaar onder ogen heeft gekregen. Hij kan zich niet herinneren dat hij dit document in juli 2011 al zou hebben besproken met [eiser]. De door [eiser] gewenste eigendomsoverdracht van de gezamenlijk gedreven Subway-vestiging in Hengelo is door Subway International B.V. afgewezen als gevolg van tekortkomingen in de (administratieve) formaliteiten aan de zijde van [eiser].
4.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. De stelling van [eiser] dat het bedrag van € 135.000,00 ten titel van geldlening aan HKI is verstrekt, wordt door HKI gemotiveerd betwist. Bovendien blijkt deze stelling ook niet, althans niet duidelijk, uit het door [eiser] overgelegde overzicht. Hieruit dient eerder te worden afgeleid dat [eiser] in een later stadium deze kwalificatie aan de betaling heeft gegeven (‘Uitgegeven bedragen’ onder blad 01, ‘Het geheel ziende als lening’ onder blad 02, ‘waarbij dus voor de verrekening zal worden uitgegaan van het door [eiser] ingelegde bedrag voor vestiging Willemskade Arnhem € 235.000,-- ‘onder blad 07). De drie bedragen van € 45.000,00 worden opgeteld bij het aan [naam 1] overgemaakte bedrag van € 100.000,00 en voor het totaalbedrag van ‘door [eiser] gemaakte kosten’ (zie bovenaan blad 03) heeft [eiser] eind 2010/begin 2011 kennelijk oplossingsrichtingen weergegeven, althans mogelijkheden waardoor [naam 1] dit bedrag ten goede van [eiser] zou kunnen laten komen. Daar komt bij dat (vooralsnog) niet van de waarheid van de in het overzicht opgenomen verklaringen van [eiser] en [naam 1] kan worden uitgegaan, nu HKI bij monde van [naam 1] de inhoud daarvan betwist en de echtheid van de ondertekening door [naam 1] niet wordt erkend (zie artikel 159 Rv.). Gelet op de inhoud van het overzicht is overigens eveneens mogelijk dat partijen aanvankelijk een andere bedoeling hadden dan het aangaan van een geldleningovereenkomst tussen [eiser] en HKI, maar dat partijen in een later stadium zijn overeengekomen dat de terbeschikkingstelling van het bedrag van € 135.000,00 als een geldlening zou worden aangemerkt, tenzij alsnog verrekening zou plaatsvinden in verband met de verwerving van (mede-) eigendom van de Arnhemse Subway-vestiging. Vooralsnog kan echter niet worden vastgesteld dat thans sprake is van een geldleningsovereenkomst tussen partijen.
4.7.
Nu [eiser] zich beroept op het rechtsgevolg van zijn stelling dat [eiser] en HKI, bij monde van [naam 1], een renteloze geldleningovereenkomst voor een bedrag van € 135.000,00 zijn aangegaan c.q. een eerdere kapitaalstorting van [eiser] is omgezet in een geldlening, en deze stelling door HKI gemotiveerd wordt betwist, heeft [eiser] daarvan de bewijslast en zal hij ingevolge zijn bewijsaanbod tot het bewijs hiertoe worden toegelaten.
4.8.
Slaagt [eiser] in het leveren van dat bewijs dan zal de vordering tot terugbetaling van het bedrag van € 135.000,00 worden toegewezen. Slaagt hij daarin niet, dan zal de vordering worden afgewezen aangezien de rechtbank van oordeel is dat de vordering niet toewijsbaar is op grond van de subsidiaire grondslag, onverschuldigde betaling, dan wel op grond van de meer subsidiaire grondslag, ongerechtvaardigde verrijking. Gelet op hetgeen [eiser] heeft gesteld omtrent de aanleiding voor het fourneren van het onderhavige bedrag, moet worden geconcludeerd dat de geldsom niet zonder rechtsgrond is gegeven. Er is derhalve niet voldaan aan de vereisten voor een vordering tot teruggave als bedoeld in artikel 6:203 BW. Daar komt bij dat een dergelijke vordering ingevolge artikel 3:309 BW inmiddels zou zijn verjaard. Ook van ongerechtvaardigde verrijking in de zin van artikel 6:212 BW is geen sprake nu de eventuele verrijking van HKI niet zonder redelijke grond heeft plaatsgevonden. Indien [eiser] het bedrag niet ten titel van lening ter beschikking heeft gesteld, moet immers op grond van zijn eigen stellingen worden geconcludeerd dat hij dit heeft gedaan om [naam 1]/HKI uit de financiële problemen te halen, met het oog op de mogelijke verkrijging van de mede-eigendom van Subway Arnhem dan wel met het oog op een (nog) nauwere samenwerking/participatie in de Subway-keten. Van ongerechtvaardigde verrijking kan onder deze omstandigheden niet worden gesproken, nog daargelaten het ook ten aanzien van deze grondslag door HKI gevoerde verjaringsverweer.
4.9.
Bij het eventueel oproepen van getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat [eiser] en HKI, bij monde van [naam 1], een renteloze geldleningovereenkomst voor een bedrag van € 135.000,00 zijn aangegaan, c.q. een eerdere kapitaalstorting van [eiser] is omgezet in een geldlening,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
2 juli 2014voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [eiser], indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [eiser], indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op woensdagen in de periode vanaf medio augustus tot en met oktober 2014 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.S.T. Belt in het gerechtsgebouw te Arnhem aan Walburgstraat 2 - 4,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2014.