ECLI:NL:RBGEL:2014:5664

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
4 september 2014
Zaaknummer
248961
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot afgifte van stukken in faillissement Matrassen Hannibal B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een incident tot afgifte van stukken op basis van artikel 843a Rv, ingediend door [gedaagde sub 2] in het faillissement van Matrassen Hannibal B.V. De curator, aangesteld na het faillissement van de vennootschap, heeft [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor een tekort in de faillissementsboedel. [gedaagde sub 2] vordert inzage in documenten die betrekking hebben op de vorderingen van schuldeisers, waaronder de belastingdienst en UWV, om zich adequaat te kunnen verweren tegen de aansprakelijkstelling. De curator heeft echter verweer gevoerd, stellende dat er geen recht op inzage bestaat en dat de vordering van [gedaagde sub 2] een 'fishing expedition' is. De rechtbank heeft de vordering van [gedaagde sub 2] afgewezen, oordelend dat de gevraagde documenten te vaag en algemeen zijn en niet voldoen aan de vereisten van artikel 843a Rv. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen rechtmatig belang is aangetoond voor de gevraagde inzage en dat de vordering van [gedaagde sub 2] niet kan worden toegewezen. Tevens is [gedaagde sub 2] veroordeeld in de kosten van het incident, die zijn begroot op € 452,00. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde sub 2].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/248961 / HA ZA 13-561
Vonnis in incident van 12 februari 2014
in de zaak van
[curator]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Matrassen Hannibal B.V.,
kantoorhoudende te Nijmegen,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. drs. M.R. Roethof te Arnhem,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagde,
eiser in het incident,
advocaat mr. P.W.H. Stassen te Eindhoven,
3.
[gedaagde sub 3],
volgens de GBA zonder vaste woon- en verblijfplaats binnen en buiten Nederland, feitelijk verblijvende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. M. van Hunnik te Barneveld.
Partijen zullen hierna respectievelijk de curator, [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1]
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 3]
  • de incidentele conclusie houdende verzoek op grond van artikel 843a Rv van [gedaagde sub 2]
- de conclusie van antwoord in incident van de curator.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Het incident is vooralsnog te plaatsen in het volgende feitelijke kader.
2.2.
Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 21 juni 2011 is het faillissement uitgesproken van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Matrassen Hannibal B.V., met aanstelling van [curator] voornoemd tot curator.
2.3.
Gefailleerde is in 2003 opgericht als Sanders Holding B.V. en diende als pensioenholding van de toenmalige aandeelhouder en bestuurder. In 2006 is de vennootschap overgenomen door [gedaagde sub 2] en omgedoopt in de huidige naam, Matrassen Hannibal B.V. Eind 2010 heeft [gedaagde sub 2] de onderneming overgedragen aan [naam]. Deze heeft vervolgens [gedaagde sub 1] als bestuurder aangesteld.

3.De vorderingen in de hoofdzaak

3.1.
De curator vordert in de hoofdzaak bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
een verklaring voor recht dat gedaagden als bestuurders dan wel feitelijk beleidsbepalers van Matrassen Hannibal B.V. hun taak onbehoorlijk hebben vervuld ex artikel 2:248 BW,
een verklaring voor recht dat gedaagden ter zake dit onbehoorlijk bestuur aansprakelijk zijn voor het bedrag van de schulden van Matrassen Hannibal B.V. voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan,
dat gedaagden hoofdelijk bij wege van voorschot op voldoening van dit tekort worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 319.588,79, vermeerderd met de wettelijke rente,
subsidiair
een verklaring voor recht dat gedaagden niet hebben voldaan aan de op hen rustende verplichting uit hoofde van artikel 2:9 BW tot een behoorlijke vervulling van de op hen rustende taak als bestuurders dan wel feitelijk beleidsbepalers van Matrassen Hannibal B.V.,
een verklaring voor recht dat gedaagden ter zake deze onbehoorlijke taakvervulling aansprakelijk zijn voor het bedrag van de schulden van Matrassen Hannibal B.V. voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan,
dat gedaagden hoofdelijk bij wege van voorschot op voldoening van dit tekort worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 319.588,79, vermeerderd met de wettelijke rente,
meer subsidiair
een verklaring voor recht dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld jegens de schuldeisers van Matrassen Hannibal B.V. ex artikel 6:162 BW,
een verklaring voor recht dat gedaagden ter zake dit onrechtmatig handelen aansprakelijk zijn voor het bedrag van de schulden van Matrassen Hannibal B.V. voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan,
dat gedaagden hoofdelijk bij wege van voorschot op voldoening van dit tekort worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 319.588,79, vermeerderd met de wettelijke rente.
Voorts vordert de curator dat gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede de nakosten.
3.2.
De curator legt - kort samengevat - het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. Er is in de eerste plaats sprake van onbehoorlijk bestuur aan de zijde van [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] en dus van bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:248 BW als gevolg van het schenden van de deponerings- en boekhoudplicht. Daarnaast heeft noch [gedaagde sub 1], noch [gedaagde sub 2], noch [gedaagde sub 3] het loon van de werknemers doorbetaald, nadat deze loonverplichting was blijven bestaan als gevolg van een onjuiste ontslagaanzegging. Dit nalaten heeft ertoe geleid dat de werknemers het faillissement hebben aangevraagd. Evenmin hebben gedaagden enige actie ondernomen om de verschuldigde onderhuurpenningen voldaan te krijgen. Zij hadden als bestuurder dan wel feitelijk beleidsbepaler echter de moeite dienen te nemen om debiteuren aan te schrijven en vorderingen te innen. Dit levert ook een grond op om de aansprakelijkheid van de bestuurders ex artikel 2:248 BW aan te nemen. Ten slotte is er door gedaagden, maar in ieder geval door [gedaagde sub 3], voor gezorgd dat de winkel van gefailleerde is leeggehaald. De goederen van gefailleerde konden derhalve niet meer worden verkocht ten baten van gefailleerde. Door het onttrekken van activa aan de boedel van gefailleerde hebben gedaagden niet gehandeld zoals het een redelijk bestuurder betaamt. De curator stelt verder dat er ook sprake is van onbehoorlijke taakvervulling ex artikel 2:9 BW en dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld tegenover gefailleerde als gevolg van het voeren van een ondeugdelijke administratie, het op een onjuiste manier ontslaan van de werknemers en het leeghalen van de winkel. Het tekort in het faillissement bedraagt naar het zich laat aanzien € 299.337,52, vermeerderd met de faillissementskosten, tot op heden begroot op € 20.251,27.

4.De vordering in het incident

4.1.
[gedaagde sub 2] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis dat de curator wordt veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een afschrift van de volgende documenten aan hem te verstrekken:
- ( (kopieën van) brieven/faxen en/of e-mails met betrekking tot de door de schuldeisers in het
faillissement van Matrassen Hannibal B.V. ingediende vorderingen,
- ( (kopieën van) de bij deze documenten/vorderingen behorende specificaties en/of andere
verificatoire bescheiden.
Meer specifiek betreft het volgens [gedaagde sub 2] de vorderingen van de belastingdienst en UWV, ingediend in het faillissement van Matrassen Hannibal B.V., alsmede alle overige vorderingen ingediend in genoemd faillissement.
Tevens vordert [gedaagde sub 2] dat de curator wordt veroordeeld in de kosten van dit incident, vermeerderd met de nakosten en wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde sub 2] legt het volgende aan zijn incidentele vordering ten grondslag. De curator stelt [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk voor het tekort in de faillissementsboedel groot € 319.588,79, vermeerderd met wettelijke rente. [gedaagde sub 2] berust niet in deze aansprakelijkstelling en wenst hiertegen gedegen verweer te kunnen voeren. Ook wil hij nagaan waarop de vorderingen van met name de belastingdienst en UWV zijn gestoeld. Daarvoor is de aan de curator verzochte informatie noodzakelijk. Het is van groot belang dat [gedaagde sub 2] de juistheid van deze vorderingen kan onderzoeken en zo nodig betwisten. Ook dient hij te kunnen onderzoeken of bijvoorbeeld aanslagen van de fiscus ambtshalve zijn en of daar nog rechtsmiddelen tegen openstaan. Hij heeft daar nu geen enkel zicht op. Volgens [gedaagde sub 2] is aan alle voorwaarden van artikel 843a Rv voldaan.
4.3.
De curator voert gemotiveerd verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
De curator stelt voorop dat een verzoek als het onderhavige dient te worden afgewezen wegens het ontbreken van een wettelijk recht op inzage. De curator verwijst in dit verband in de eerste plaats naar het zogenaamde Jomed II-arrest (Hoge Raad 21 januari 2005, JOR 2005, 105), waarin is overwogen, aldus de curator, dat met betrekking tot de door de curator gevoerde boekhouding van het beheer en de vereffening van de failliete boedel, geen plaats is voor een vordering op de curator op grond van artikel 3:15j BW. De curator stelt dat nu laatstgenoemd artikel ruimer is dan artikel 843a Rv een verzoek aan de curator tot inzage in de faillissementsadministratie op grond van artikel 843a Rv eveneens dient te worden afgewezen.
5.2.
Dit betoog faalt. In genoemde Jomed-zaak oordeelde de Hoge Raad dat met betrekking tot de door de curator gevoerde boekhouding van het beheer en de vereffening van de failliete boedel, naast de in artikel 76 Fw aan de commissie uit de schuldeisers gegeven bevoegdheid ten allen tijde raadpleging van de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, op het faillissement betrekking hebbende, te vorderen en de bevoegdheid van een individuele schuldeiser op de voet van artikel 69 Fw en binnen de grenzen van die bepaling een bevel aan de curator uit te lokken die boekhouding open te leggen of daarin inzage te verlenen, geen plaats is voor een daartoe strekkende vordering op grond van artikel 3:15j BW. Met andere woorden: gaat het om toezicht op het door de curator gevoerde beheer en beleid, dan is er naast de regeling(en) in de Faillissementswet geen plaats voor een vordering ex artikel 3:15j BW.
5.3.
In de onderhavige zaak gaat het echter niet om het verkrijgen van informatie in het kader van het toezicht op het door de curator gevoerde beheer en beleid. Hier gaat het om een oud-bestuurder van een failliete vennootschap, die door de curator wordt aangesproken uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:248 BW en die in dat verband nadere informatie van de curator wenst te ontvangen over alle door de schuldeisers in het faillissement ingediende vorderingen, teneinde zich gedegen te kunnen verweren tegen het verwijt van de curator. Dit betreft dus een geheel andere situatie.
5.4.
De curator verwijst ook nog naar een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch (van 14 november 2012, JOR 2013, 68), waarin is bepaald dat een bestuurder ook tijdens het faillissement recht heeft op inzage in de administratie van de gefailleerde zelf. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit echter niet zonder meer, zoals de curator stelt, maar niet nader concretiseert, dat – a-contrario geredeneerd – een bestuurder geen recht heeft op inzage in de faillissementsadministratie.
5.5.
Op grond van artikel 843a Rv kan hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten onder meer inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Deze bijzondere exhibitieplicht vormt een uitzondering op de hoofdregel dat iemand onder hem berustende bescheiden niet aan een ander ter inzage hoeft af te geven.
5.6.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat artikel 843a Rv niet voorziet in een onbeperkt recht op inzage van bescheiden jegens degene die deze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, maar dat deze bepaling het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk stelt van vier cumulatieve vereisten, te weten:
a. eiser dient een rechtmatig belang bij afgifte of inzage te hebben,
b. het moet gaan om bepaalde bescheiden,
c. die bescheiden moeten zien op een rechtsbetrekking waarbij eiser partij is,
d. die bescheiden moeten ter beschikking staan of onder berusting zijn van degene tegen wie
afgifte of inzage daarvan wordt gevorderd.
5.7.
Niet in geschil is dat de curator de gevraagde bescheiden tot zijn beschikking dan wel onder zijn berusting heeft en dat hij tot op heden geen afschrift daarvan aan [gedaagde sub 2] heeft verstrekt.
5.8.
De curator betwist dat is voldaan aan het vereiste dat het moet gaan om bepaalde bescheiden. [gedaagde sub 2] vordert immers afschriften van de volledige crediteurenadministratie behorende tot de faillissementsadministratie. Volgens de curator kan dit niet anders worden aangeduid dan als een zogenaamde ‘fishing expedition’.
5.9.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 26 oktober 2012, LJN: BW9244, na te hebben aangenomen dat er een redelijke grond is voor de veronderstelling dat er enige relevante stukken bestaan, in rechtsoverweging 3.8.2 overwogen:
“De vordering heeft betrekking op een onderwerp dat nauwkeurig is afgebakend door omschrijving van het dossier en het noemen van de bij de stukken betrokken personen en instanties. Daarmee zijn de bescheiden waarvan afschrift wordt gevorderd voldoende concreet in de vordering aangewezen om te worden aangemerkt als ‘bepaald’ in de zin van artikel 843a Rv. De omstandigheid dat de bescheiden niet individueel omschreven zijn doet hieraan niet af, nu zij eiser niet bekend waren.”
5.10.
Voldoende lijkt derhalve (thans) te zijn dat het bestaan van de bescheiden in voldoende mate vaststaat en dat de bescheiden, afhankelijk van de omstandigheden van het geval - waarbij het erom gaat wat in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van de verzoeker kan worden verlangd, waarbij in het bijzonder zijn (on)bekendheid met die bescheiden een rol speelt -, voldoende concreet zijn aangewezen en afgebakend, bijvoorbeeld naar onderwerp en personen.
5.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is van voldoende concreet aangewezen en afgebakende bescheiden in dit geval geen sprake. [gedaagde sub 2] vordert immers afschrift van (kopieën van) brieven/faxen en/of e-mails met betrekking tot de door de schuldeisers in het faillissement van Matrassen Hannibal B.V. ingediende vorderingen, alsmede (kopieën
van) de bij deze documenten/vorderingen behorende specificaties en/of andere verificatoire bescheiden, hetgeen te vaag en te algemeen is. Dit komt feitelijk neer op een afschrift van de volledige crediteurenadministratie behorende tot de faillissementsadministratie, zoals de curator ook stelt. Daarmee heeft de vordering van [gedaagde sub 2] trekken van een fishing expedition, waarvoor artikel 843a Rv nadrukkelijk geen ruimte biedt.
5.12.
De slotsom is dat de vordering van [gedaagde sub 2] zal worden afgewezen. Of [gedaagde sub 2] een rechtmatig belang heeft bij afgifte van de gevorderde bescheiden kan verder in het midden blijven.
5.13.
[gedaagde sub 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident. Deze kosten worden aan de zijde van de curator begroot op
€ 452,00 (1 punt x tarief € 452,00).

6.De beoordeling in de hoofdzaak

6.1.
Aangezien [gedaagde sub 2] nog niet heeft geconcludeerd van antwoord, zal de zaak naar de rol worden verwezen om hem daartoe de gelegenheid te geven.

7.De beslissing

De rechtbank
in het incident
7.1.
wijst het gevorderde af,
7.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de kosten van het incident, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 452,00,
7.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
7.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
26 maart 2014voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde sub 2].
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2014.
Coll.: MvG