In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een sportcentrum, gelegen aan de [A-straat 1] te [Z]. Eiseres, de eigenaar van het sportcentrum, had beroep ingesteld tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem vastgestelde waarde van € 1.224.000 per 1 januari 2012. De heffingsambtenaar had deze waarde gebaseerd op de Taxatiewijzer Sport, maar eiseres betwistte deze waarde en stelde dat de waarde van het sportcentrum op € 1.053.000 moest worden vastgesteld, gebaseerd op een taxatie door [B], WOZ-taxateur.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde, zoals bedoeld in artikel 17 van de Wet WOZ. Eiseres had onvoldoende onderbouwing gegeven voor haar stelling dat de vervangingswaarde lager zou moeten zijn dan de door verweerder gehanteerde waarde. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht de waarde had vastgesteld op € 626 per m², zoals vermeld in de Taxatiewijzer Sport, en dat eiseres niet had aangetoond dat deze waarde onjuist was.
De rechtbank concludeerde dat de opvatting van eiseres dat de restwaarde op nihil moest worden gesteld, onjuist was. De rechtbank oordeelde dat de technische levensduur en de economische levensduur niet gelijk zijn en dat verweerder terecht geen aanleiding had gezien om van de taxatiewijzer af te wijken. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werd medegedeeld dat zij binnen zes weken hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.