ECLI:NL:RBGEL:2014:5726

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
10 september 2014
Zaaknummer
05/862968-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Kleinrensink
  • mr. Gerbranda
  • mr. Cremers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op ex-vriendin in Zutphen met voorbedachten rade

Op 10 september 2014 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 25 november 2013 zijn ex-vriendin in Zutphen heeft vermoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weloverwogen en met voorbedachten rade handelde. De verdachte had zijn ex-vriendin, die 44 jaar oud was, in haar eigen woning om het leven gebracht. De rechtbank overwoog dat de verdachte vol wraakgevoelens was over de beëindiging van hun relatie en dat hij zijn eigen wens om zowel haar als zichzelf te laten sterven boven het recht op leven van zijn ex-vriendin stelde. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict, waarbij het leven van het slachtoffer ontnomen werd, wat onherstelbaar verdriet en gemis veroorzaakte bij haar kinderen en familie. De rechtbank volgde de eis van de officier van justitie en legde een gevangenisstraf van twaalf jaar op, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn psychische problemen, verantwoordelijk was voor zijn daden en dat de straf passend was gezien de ernst van de moord en de impact op de nabestaanden. Daarnaast werden vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de emotionele en financiële schade van de nabestaanden erkende.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Team strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 05/862968-13
Uitspraak d.d. 10 september 2014
Tegenspraak
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres],
momenteel gedetineerd in de [verblijfplaats].
Raadsman: mr. E. Bülbül, advocaat te Arnhem.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
27 augustus 2014.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 november 2013 te Zutphen
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg,
die [slachtoffer] met kracht vastgepakt en/of naar de grond gewerkt, waarbij hij
een hand op de mond en/of op neus van die [slachtoffer] heeft gedaan/gelegd en/of
hij (vervolgens) bovenop die [slachtoffer] is gaan liggen, en/of hij zijn hand op
de mond en/of neus van die [slachtoffer] heeft gehouden (smoren) en/of die [slachtoffer]
de keel heeft dichtgeknepen/gedrukt (gewurgd) en door samendrukkend geweld de
lucht heeft ontnomen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding tot het onderzoek
Op maandag 25 november 2013 kreeg de politie omstreeks 14:26 uur opdracht van de regionale meldkamer om naar de [straat 1] in Zutphen te gaan. Aldaar zou de dochter thuis zijn gekomen en haar moeder levenloos in de woonkamer hebben aangetroffen.
Toen de politie ter plaatse kwam, was de ambulancedienst al aanwezig. De vrouw, naar later bleek [slachtoffer], was overleden. Ter plaatse arriveerde vervolgens de Tactische Recherche, de GGD-arts en het Team Forensische Opsporing, dat vervolgens samen met de arts met de schouw is begonnen. Omstreeks 17:00 uur werd de schouw beëindigd.
Diezelfde dag omstreeks 17:15 uur kreeg de politie in Arnhem Noord, belast met de noodhulp surveillance, een oproep om naar het adres [straat 2] in Arnhem te gaan, waar de bewoner een poging had gedaan om zichzelf van het leven te beroven. De bewoner, zijnde verdachte, werd na behandeling in zijn woning per ambulance overgebracht naar het ziekenhuis. In zijn woning werd een brief gevonden waarin verdachte afscheid nam van zijn familie en schreef dat hij [slachtoffer] had vermoord. Ook in de brievenbus van zijn dochter werd een afscheidsbrief aangetroffen. Door de aanwezige ambulancedienst werd aangegeven dat het hier mogelijk zou gaan om [slachtoffer] op het adres [straat 1] te Zutphen. De meldkamer werd hiervan vervolgens in kennis gesteld en de noodhulp surveillance kreeg daarop te horen dat collega’s uit Zutphen al op dit adres waren in verband met een lijkvinding.
Op grond van de informatie uit de gevonden afscheidsbrieven en het aantreffen van het overleden slachtoffer is verdachte als zodanig op 26 november 2013 aangehouden.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde moord, omdat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte rade. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht aan de hand van zijn schriftelijk requisitoir.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De raadsman heeft zijn standpunt ter zitting toegelicht aan de hand van zijn pleitnotie.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangezien verdachte zowel bij de politie [2] als ter terechtzitting [3] duidelijk en ondubbelzinnig een bekennende verklaring heeft afgelegd, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en een verkorte uitwerking.
Naast de verklaring van verdachte – zakelijk weergegeven - dat hij net zo lang de keel van het slachtoffer heeft dichtgeknepen tot zij niet meer bewoog en ademde, zijn voor het bewijs voorhanden de bevindingen van de politie over het aantreffen van het stoffelijk overschot van het slachtoffer op 25 november 2013 in haar woning in Zutphen [4] en de bevindingen van arts/ patholoog dr. [patholoog] die het lichaam van het slachtoffer heeft onderzocht.
De patholoog heeft (gering) letsel in de spieren naast de bovenste hoorn van het strottenhoofd geconstateerd dat kan zijn veroorzaakt door botsend of samendrukkend geweld op de hals. De beschadigingen van de huid en de stuwingen in het gelaat en de bindvliezen van de ogen kunnen zijn ontstaan door samendrukkend geweld op de hals en op/rond de mond. Een doodsoorzaak was echter volgens de patholoog niet aan te wijzen. [5] In antwoord op aanvullende vragen heeft de patholoog uitleg gegeven over onder meer het geringe letsel dat bij het slachtoffer werd aangetroffen en over de letsels in de hals van het slachtoffer. [6] Een verstikking ten gevolge van omsnoerend geweld op de hals al dan niet in combinatie met smoren kan volgens de patholoog worden uitgesloten, noch aangetoond. Ten aanzien van de letsels in de hals heeft de patholoog uiteengezet dat de druk die nodig is voor het dichtdrukken van de halsaders niet groot hoeft te zijn en dat daarom gering letsel of zelfs het ontbreken van letsel in de hals een wurghandeling niet hoeft uit te sluiten. Indien er bij sectie geen andere verklaring voor het overlijden wordt gevonden en er letsels zijn die passen bij geweldsinwerking bijvoorbeeld op de hals of de mond dan is verstikking een aannemelijke of waarschijnlijke doodsoorzaak. In het voorliggende geval werd geen andere mogelijke verklaring voor het overlijden gevonden.
Verder zijn in samenhang met de verklaringen die verdachte daarover heeft afgelegd, voorhanden de door hemzelf geschreven (afscheids)brieven aan zijn kinderen [7] , zijn ouders [8] en de kinderen en ouders van het slachtoffer [9] , zoals aangetroffen in de woning van verdachte, in de brievenbus bij zijn dochter [10] en in de woning van het slachtoffer [11] . De afscheidsbrieven heeft hij naar eigen zeggen de avond voor zijn daad geschreven. In bijvoorbeeld de van tevoren geschreven brief aan haar ouders schrijft hij haar te hebben vermoord.
Ten aanzien van de verweten voorbedachte rade bij de levensberoving, overweegt de rechtbank in het bijzonder nog dat verdachte ter terechtzitting zakelijk weergegeven heeft verklaard dat hij al op vrijdagavond aan het slachtoffer via Whats App heeft gevraagd hoe laat ze maandag ging werken en dat hij toen al had bedacht wat hij met die informatie ging doen, dat hij zondag definitief had besloten dat hij haar de volgende dag – op maandag – om het leven ging brengen, dat hij maandagochtend ook van huis is vertrokken om zijn plan ten uitvoer te brengen en dat hij haar vervolgens in haar eigen woning de keel heeft dichtgeknepen tot zij niet meer bewoog en ademde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot een bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde moord.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 25 november 2013 te Zutphen
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg,
die [slachtoffer] met kracht vastgepakt en naar de grond gewerkt, waarbij hij een hand op de mond en/of op neus van die [slachtoffer] heeft gedaan/gelegd en hij zijn hand op de mond en/of neus van die [slachtoffer] heeft gehouden (smoren) en die [slachtoffer] de keel heeft dichtgeknepen/gedrukt (gewurgd) en door samendrukkend geweld de lucht heeft ontnomen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert het navolgende strafbare feit op: moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een multidisciplinair rapport opgemaakt, bestaande uit een rapport van psychiater drs. [psychiater] van 13 mei 2014 en een rapport van de psycholoog drs. [psycholoog] van 12 mei 2014. Bij deze rapporten is gevoegd een rapport opgemaakt door de forensisch milieuonderzoeker [onderzoeker].
Uit de bevindingen en de daaruit voortvloeiende eensluidende conclusie van de psychiater en de psycholoog komt naar voren dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde lijdende was aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een depressieve stemmingsstoornis en middelenafhankelijkheid en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Volgens deze deskundigen kan het tenlastegelegde verdachte daarom verminderd worden toegerekend.
De rechtbank maakt deze conclusie tot de hare en zal verdachte verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren.
Daarbij heeft de officier van justitie het volgende van belang geacht:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord, één van de ernstigste strafbare feiten uit het Wetboek van Strafrecht, in de uiterste gevallen bedreigd met een levenslange gevangenisstraf. Het is een delict met een onomkeerbaar gevolg, de dood van een medemens, en verdachte is daar verantwoordelijk voor. Het slachtoffer in deze zaak was een vrouw die vol in het leven stond, [slachtoffer], moeder van twee kinderen die haar nodig hebben/hadden. Haar ouders zijn begrijpelijkerwijs zeer ontdaan door het verlies van hun dochter en de wijze waarop en de door verdachte genoemde reden waarom ze om het leven is gebracht. Het verdriet van de directe familieleden en de andere mensen die om [slachtoffer] gaven, is immens, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaring die de vader ter zitting heeft uitgesproken.
Als strafverzwarend is aan te merken het extra lijden / de extra schok die de ouders en kinderen van het slachtoffer hebben moeten ondergaan toen zij enkele dagen na het overlijden van het slachtoffer geconfronteerd werden met brieven waarin verdachte botweg schreef hun moeder/ dochter vermoord te hebben omdat ze een monster was dat moest worden gestopt.
Gelet op de ernst van het feit en de benoemde omstandigheden past een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf van lange duur.
Bij het formuleren van de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte en met de conclusie van de deskundigen inhoudende dat het gepleegde verminderd aan verdachte kan worden toegerekend ten gevolge van de combinatie van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en een depressieve stemmingsstoornis.
Bij een moord als deze past in het huidige tijdsgewricht van straftoemeting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 jaren. Met name vanwege de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, acht de officier van justitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 jaren op zijn plaats.
Door de raadsman is verzocht om de door de gedragsdeskundigen gegeven adviezen en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen over te nemen. Bij verdachte is een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis geconstateerd. Een rode draad in de bevindingen van de beide deskundigen is het negatieve zelfbeeld, de sterke behoefte aan bevestiging door anderen en een gebrekkig ontwikkelde identiteit van verdachte. Daarnaast was er sprake van een depressieve stoornis en afhankelijkheid van verdovende middelen. Verdachte bevond zich voorafgaand aan het tenlastegelegde in een negatieve spiraal. De relatiebreuk met het slachtoffer werd door hem vanwege de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis als zeer bedreigend, letterlijk levensbedreigend, ervaren. De poging om zichzelf na het ten laste gelegde feit van het leven te beroven, was dan ook geen willekeurige wanhoopsdaad maar paste bij het beeld van een persoon wiens leven door de relatiebreuk was gestopt. Zijn existentiële angst was bewaarheid geworden. Het was geen neerwaartse spiraal meer maar het absolute dieptepunt was voor verdachte bereikt. Zijn depressieve stoornis en de verdovende middelen deden de rest. Volgens de deskundigen werd verdachte significant beïnvloed in zijn denken, voelen en handelen en moet hij als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Het recidiverisico wordt als laag beoordeeld en geadviseerd wordt om aan verdachte een bijzondere voorwaarde van behandeling op te leggen bij een voorwaardelijk strafdeel als de op te leggen straf een voorwaardelijk strafdeel mogelijk zou maken.
Een gepaste sanctie is vanuit dat perspectief bezien, rekening houdende met alle relevante feiten en omstandigheden, een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, waarvan een gedeelte van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich laat behandelen voor zijn stoornissen, aldus de raadsman.
De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte is weloverwogen in de vroege ochtend van 25 november 2013 vanuit Arnhem op weg gegaan naar Zutphen en heeft daar zijn destijds 44-jarige ex-vriendin [slachtoffer] in haar eigen woning vermoord. Verdachte was naar eigen zeggen vol wraakgevoelens over het beëindigen van hun relatie door het slachtoffer. Verdachte heeft zijn eigen wens om haar en zichzelf te laten sterven, laten prevaleren boven het recht op leven van zijn ex-vriendin. Moord is een bijzonder ernstig delict. Het meest elementaire van het slachtoffer, haar leven, is haar ontnomen. Het slachtoffer in deze zaak stond, volgens de nabestaanden na een moeilijke periode weer volop in het leven, was blij met haar nieuwe baan en de band die zij had met haar kinderen. Verdachte heeft met zijn daad - een delict met een onomkeerbaar gevolg - onherstelbaar verdriet en gemis aan haar kinderen, haar ouders, haar zus en overige familie en alle anderen die haar na hebben gestaan, toegebracht. Zij zullen de rest van hun levens met het verlies van het slachtoffer en het leed moeten leven. Verdachte heeft de twee opgroeiende kinderen hun moeder – met wie zij in gezinsverband leefden en met wie zij een hechte band hadden en die zeer belangrijk voor hen was – ontnomen.
De kwetsende brieven van verdachte aan de ouders en kinderen van het slachtoffer, waarmee zij enkele dagen na het overlijden werden geconfronteerd, hebben zonder twijfel nog eens extra pijn veroorzaakt.
Uit de door de vader van het slachtoffer ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt op indrukwekkende wijze van het grote verdriet van de familie en de grote invloed die het gemis van hun dochter, zuster en moeder op hun leven heeft en zal hebben.
Deze moord heeft daarnaast de rechtsorde ernstig geschokt, met name binnen de Zutphense gemeenschap. De rechtbank overweegt dat het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden zoals bijvoorbeeld verplichte behandeling en zoals geadviseerd door de psycholoog en psychiater, wettelijk slechts mogelijk is bij het opleggen van een gevangenisstraf van maximaal vier jaren. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke lage straf op geen enkele wijze recht doet aan de bijzondere ernst van de door verdachte gepleegde moord en de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer. Voor zover behandeling is geïndiceerd zal die mogelijkerwijs te zijner tijd kunnen plaatsvinden in hat kader van de wettelijk geregelde voorwaardelijke invrijheidsstelling of in het kader van detentiefasering.
De rechtbank houdt tot slot bij de straftoemeting rekening met de omstandigheid dat verdachte geen strafblad heeft.
Gezien al het bovenstaande, acht de rechtbank een strafoplegging zoals door de officier gevorderd, waarbij duidelijk ook rekening is gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, passend en geboden.
Vorderingen tot schadevergoeding en/of schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[benadeelde partij 1]heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 22.330,22, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde. De vordering ziet op een bedrag van € 4.830,22 in verband met kosten lijkbezorging en een bedrag van € 17.500,00 in verband met shockschade subsidiair immateriële schade meer subsidiair affectieschade.
De benadeelde partij
[benadeelde partij 2]heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde. De vordering ziet op shockschade subsidiair immateriële schade meer subsidiair affectieschade.
De benadeelde partij
[benadeelde partij 3]heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 64.804,64, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde. De vordering ziet op een bedrag van € 20.000,00 in verband met schokschade, een bedrag van € 20.000,00 in verband met immateriële schade subsidiair affectieschade en een bedrag van € 24.804,61 in verband met gederfd levensonderhoud.
De benadeelde partij
[benadeelde partij 4]heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 23.395,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde. De vordering bestaat uit een bedrag van € 20.000,00 in verband met shockschade subsidiair immateriële schade meer subsidiair affectieschade en een bedrag van € 3.395,00 terzake gederfd levensonderhoud.
De raadsvrouw van de benadeelde partijen, mr. D.W. Jansen, heeft de vorderingen ter terechtzitting nader toegelicht aan de hand van haar schriftelijke toelichting. Door de raadsvrouw is verzocht de wettelijke rente over de materiële schade toe te kennen vanaf
27 augustus 2014 (zittingsdag) en de wettelijke rente over het voorschot immateriële schade vanaf 25 november 2013. De raadsvrouw heeft verder verzocht om toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor zover de rechtbank een deel van de vorderingen niet toe zou wijzen, heeft de raadsvrouw verzocht de benadeelde(n) voor dat gedeelte niet ontvankelijk te verklaren, zodat de weg naar de civiele rechter open blijft.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de ouders, zoon en dochter elk voor een deel kunnen worden toegewezen. De vordering van vader bevat louter materiële componenten en is in die zin geheel toewijsbaar. De vorderingen van de zoon en dochter zijn in het licht van de heldere toelichting eveneens toewijsbaar waar het
de gevorderde gederfde levensonderhoudskosten betreft. Daarnaast hebben de moeder, zoon en dochter een immateriële schadevergoeding gevraagd. De door moeder, zoon en dochter gevorderde bedragen aan shock-schade zijn toewijsbaar want er is aanwijsbaar psychisch lijden (geweest) in de vorm van een door een psycholoog benoemde PTSS. Nu er in de huidige stand van het civiele recht geen grond te vinden lijkt voor toekenning van affectieschade, kan de immateriële schadevergoeding ten behoeve van de zoon en dochter voor zover die boven de shockschade uit gaat niet worden toegekend.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen terzake shockschade/immateriële schade/affectieschade dienen te worden afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing, althans dat de benadeelden niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen. Door de raadsman is onder meer aangevoerd dat van een waarneming van het om het leven brengen van het slachtoffer geen sprake is geweest, evenmin als van een directe confrontatie met de gevolgen daarvan, hetgeen de twee belangrijkste grondslagen zijn voor het toekennen van een vergoeding wegens shockschade zoals bedoeld in het zogenaamde Taxibus-arrest. De vorderingen van de zoon en dochter voor zover strekkende tot vergoeding van gederfde inkomsten zijn louter gebaseerd op hypotheses en dienen eveneens als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen, althans niet-ontvankelijk te worden verklaard. De vordering van de vader wat betreft de gemaakte begrafeniskosten kan worden toegewezen.
Kosten lijkbezorging
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van [benadeelde partij 1] kan worden toegewezen wat betreft de gestelde uitvaartkosten, nu deze materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit, de vordering in zoverre niet is weersproken en de vordering de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt. De verdachte is voor deze schade - naar burgerlijk recht - aansprakelijk.
Shockschade
Confrontatie met een schokkende gebeurtenis kan leiden tot psychische aandoeningen die vermogensschade en ander nadeel veroorzaken. Onder omstandigheden kan sinds het Taxibus-arrest deze zogenoemde shockschade voor vergoeding in aanmerking komen. Er moet dan sprake zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld voortvloeiende uit een
hevige emotionele shockdoor
het waarnemen van het misdrijfof
door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. In dit geval is de rechtbank voor oordeel dat voorshands niet zonder meer en overduidelijk is gebleken dat aan de strenge eisen die aan een toekenning van dergelijke schade worden gesteld is voldaan, nu van waarnemen van de moord zelf in ieder geval geen sprake is en het zeer de vraag is of wel sprake is van ‘een directe confrontatie met de gevolgen daarvan’, waarbij de rechtbank opmerkt dat aanvankelijk werd uitgegaan van een natuurlijke dood.
Een nadere beoordeling levert een onevenredige belasting van de strafzaak op en lijkt bij uitstek geschikt voor beoordeling door de civiele rechter. De benadeelden zullen in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
Immateriële schade ex artikel 6:106 lid 1 onder c, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)
Een aanspraak op vergoeding van immateriële schade kan bestaan indien voldaan is aan het in artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder a, BW neergelegde vereiste dat het oogmerk heeft bestaan immateriële schade toe te brengen, en, gelet op artikel 6:95, aan het vereiste dat, voor zover hier van belang, het doden van het slachtoffer een onrechtmatige daad jegens de benadeelde oplevert. Artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder a, en artikel 6:108 bestrijken derhalve van elkaar te onderscheiden (categorieën van) gevallen, met dien verstande dat zich gevallen kunnen voordoen waarin beide regelingen van toepassing zijn.
In de onderhavige zaak is de rechtbank van oordeel dat niet zonder meer evident uit de stukken naar voren komt dat verdachte met zijn daad tevens erop was gericht om immateriële schade aan de nabestaanden toe te brengen. Nader beoordeling levert een onevenredige beoordeling op van de strafzaak en lijkt bij uitstek geschikt voor beoordeling door de civiele rechter.
Affectieschade
Directe nabestaanden kunnen op basis van artikel 6:108 BW in de strafrechtelijke procedure een civiele vordering indienen. Dit leidt ertoe dat schade buiten de in dit artikel geregelde gevallen, niet voor vergoeding in aanmerking komt. Zo hebben nabestaanden geen recht op smartengeld wegens het verdriet dat het overlijden van een naaste bij hen zelf veroorzaakt. Weliswaar is een wetsvoorstel “zorg en affectieschade“ aanhangig, maar dit voorstel vormt pas mogelijkerwijs in de toekomst een wettelijke basis voor toekenning van immateriële schade. Die wettelijke basis is er op dit moment niet. Dit leidt er toe dat de vorderingen op basis van affectieschade zullen worden afgewezen.
Derving levensonderhoud [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4]
Door de kinderen van het slachtoffer zijn vorderingen ingediend terzake de derving van levensonderhoud. Deze vorderingen zijn als zodanig betwist door de raadsman, aangezien de gevorderde bedragen zijn gebaseerd op een hypothese gebaseerd op cijfers van het NIBUD.
In hoeverre kinderen behoefte hebben aan een vergoeding ter zake van gederfd levensonderhoud doordat hun moeder is overleden, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer inkomen, leeftijd, gezinssamenstelling, taken binnen het gezin, vaste lasten een rol kunnen spelen. Daarover bestaat in casu geen expliciete duidelijkheid. Dat de kinderen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade hebben geleden waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is, staat echter naar het oordeel van de rechtbank wel vast. In zoverre maakt de rechtbank dan ook gebruik van haar bevoegdheid om de schade in redelijkheid te begroten en wel op een bedrag van € 12.000,= voor [benadeelde partij 3] en een bedrag van € 2000,= voor [benadeelde partij 4]. De rechtbank zal de benadeelden voor het overige niet ontvankelijk verklaren in hun vorderingen en zij zullen zij zich wat dat betreft tot de burgerlijke rechter moet wenden.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een bedoelde geldbedragen ten behoeve van genoemd slachtoffers.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
 verklaart, zoals hiervoor overwogen,
bewezendat verdachte
het tenlastegelegdeheeft begaan;
 verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
moord
en verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaar;
 beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
navolgende benadeelde partijenvan de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf na te melden datum en met de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden steeds begroot op nihil:
Benadeelde partij Bedrag

1.[benadeelde partij 1] € 4.830,22

(wettelijke rente vanaf 27 augustus 2014);
2.
[benadeelde partij 3] € 12.000,00
(wettelijke rente vanaf 25 november 2013);
3.
[benadeelde partij 4] € 2.000,00
(wettelijke rente vanaf 25 november 2013);
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] -ieder voor zich
- voor het overige niet-ontvankelijkin de vordering;
 legt aan veroordeelde tevens de
verplichting op aan de Staatten behoeve van het /de navolgende slachtoffer(s) te betalen de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf na te melden datum, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal hechtenis zal kunnen worden toegepast van na te melden duur zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Slachtoffer Bedrag Hechtenis

1.[benadeelde partij 1] € 4.830,22 58 dagen

(wettelijke rente vanaf 27 augustus 2014);
2.
[benadeelde partij 3] € 12.000,00 95 dagen
(wettelijke rente vanaf 25 november 2013);

3.[benadeelde partij 4] € 2.000,00 30 dagen

(wettelijke rente vanaf 25 november 2013);
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
Aldus gewezen door mr. Kleinrensink, voorzitter, mr. Gerbranda en mr. Cremers, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
10 september 2014.
Mr. Gerbranda is buiten staat mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit delen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het stamproces-verbaal van de regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, District IJsselstreek, Team Recherche IJsselstreek, gedateerd 13 februari 2014, opgemaakt door de verbalisant brigadier [verbalisant] (voor zover niet anders is vermeld).
2.Processen-verbaal verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpag. 57, 58, 60, 61, 62, 81, 92, 93 en 94
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 27 augustus 2014
4.Relaas van bevindingen, doorgenummerde dossierpag. 213, 215, 216
5.Rapport NFI d.d. 7 januari 2014, opgemaakt door de arts en patholoog Dr. [patholoog], pagina 4 en 5
6.Briefverslag NFI inzake aanvullende vragen betreffende sectie 2013-324 gedateerd 7 mei 2014, opgemaakt door de patholoog Dr. [patholoog] voornoemd
7.handgeschreven brief, doorgenummerde dossierpag. 83/84
8.handgeschreven brief, doorgenummerde dossierpag. 86
9.handgeschreven brief, doorgenummerde dossierpag. 85
10.Relaas van bevindingen, doorgenummerde dossierpag. 220, 238
11.Relaas van bevindingen, doorgenummerde dossierpag. 396, 399, 400, en aangetroffen brieven gericht aan [benadeelde partij 4] [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], doorgenummerde dossierpag. 402, 403, 405, 406