ECLI:NL:RBGEL:2014:6022

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 september 2014
Publicatiedatum
23 september 2014
Zaaknummer
05/780060-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Gilhuis
  • A. van Lookeren Campagne
  • P. Knoop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op echtgenote met fles en stok

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 september 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn echtgenote. De verdachte heeft op 29 mei 2014 in Hattem zijn echtgenote meermalen met een fles en een houten stok op het hoofd geslagen, met de intentie haar van het leven te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een melding van de verdachte zelf aan de politie, werd aangetroffen met bebloede handen en polsen. De verdachte heeft tijdens het onderzoek en de zitting zijn daden gedeeltelijk bekend, maar heeft vrijspraak bepleit op basis van een onbewuste impuls. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de poging tot doodslag, onderbouwd door de verklaringen van de aangeefster en de medische rapporten die het letsel bevestigen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met de aangeefster. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 2.688,60 aan de aangeefster toegewezen, ter compensatie van de geleden schade. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld door een psycholoog, en heeft geadviseerd tot ambulante behandeling en begeleiding door de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: 05/780060-14
Uitspraak d.d. 22 september 2014
Tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in het [verblijfplaats].
Raadsman: mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 september 2014.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 mei 2014, in de gemeente Hattem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn echtgenote, althans een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een fles en/of met een houten hamer/stok, althans met een hard voorwerp (met kracht) in/op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 29 mei 2014, in de gemeente Hattem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn echtgenote, althans een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een fles en/of met een houten hamer/stok, althans met een hard voorwerp (met kracht) in/op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding van het onderzoek
Op 29 mei 2014 omstreeks 03:00 uur kreeg de regionale meldkamer van de politie een melding van een man dat hij zijn echtgenote had geprobeerd te vermoorden. Hij zou zijn eigen polsen hebben doorgesneden met een stanleymes. Hij zou zijn echtgenote hebben geslagen en zij zou hoofdletsel hebben. Het voorval had zich afgespeeld aan de [adres] te Hattem. Het slachtoffer was naar huisnummer [nummer] gevlucht. Verbalisanten zagen ter plaatse een man, naar later bleek verdachte, met bebloede handen en polsen. Hierop werd verdachte aangehouden.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Ter terechtzitting heeft zij de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte in een onbewuste opwelling zijn vrouw met een fles bovenop het hoofd heeft geslagen. Toen verdachte weer bij zinnen kwam, was het al voorbij. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het handelen naar zijn uiterlijke verschijningsvorm gericht was op voltooiing van het misdrijf (doodslag) en evenmin dat hij bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden heeft aanvaard. De raadsman heeft verder aangevoerd dat de tenlastelegging een dubbel opzet vereist: het voornemen gericht op het opzettelijk veroorzaken van het tenlastegelegde gevolg.
De raadsman heeft ten slotte aangegeven dat mishandeling zou kunnen worden bewezen verklaard nu verdachte zijn echtgenote opzettelijk pijn en letsel heeft toegebracht, maar dat dit misdrijf is niet ten laste gelegd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit op de bewezenverklaarde wijze heeft begaan en baseert zich hierbij op de redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de volgende bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] [2] ;
- een letselrapport van GGD IJsselland van 3 juni 2014 [3] ;
- een proces-verbaal van bevindingen [4] ;
- een proces-verbaal sporenonderzoek [5] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte bij de politie [6] , bij de rechter-commissaris [7] en ter terechtzitting [8] .
Gelet op verdachtes bekennende verklaring wordt met deze opsomming volstaan.
De rechtbank is, gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, van oordeel dat verdachte meermalen met een fles én een houten hamer/stok op het hoofd van aangeefster heeft geslagen. Verdachte heeft bij zijn aanhouding verklaard dat hij aangeefster met een fles meerdere keren op het hoofd heeft geslagen en dat hij ook met een stok heeft geslagen. [9] Ter terechtzitting heeft verdachte ontkend met de stok te hebben geslagen. De rechtbank acht het slaan met een houten hamer/stok bewezen mede in aanmerking genomen dat aangeefster ook heeft verklaard dat zij zag dat verdachte een stok van ongeveer 50 cm pakte. Die stok had aan het uiteinde een soort blok waarop plakband zat en magneetjes. [10]
Uit het onderzoek van de plaats delict blijkt dat op de eettafel een bebloede hamer lag. Deze hamer was mogelijk zelfgemaakt van hout met op het slagvlak metalen buisjes gemonteerd. [11]
De rechtbank vindt tevens bevestiging voor het slaan met een stok in het gegeven dat in het letselrapport van aangeefster is vermeld dat aangeefster hoofdletsel heeft door meerdere slagen op het hoofd. Verder is vermeld dat het letsel past bij direct inwerkend stomp geweld zoals bijvoorbeeld door het slaan met een fles of stok. Aangeefster had ook letsel aan armen en handen dat past bij direct inwerkend stomp geweld zoals bijvoorbeeld het slaan met een fles of stok. [12]
Op grond van het vorenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank bewijs voorhanden voor de aan verdachte tenlastegelegde poging tot doodslag. Het met een zekere kracht met een fles en een stok op/tegen het hoofd van een ander slaan, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het trachten te beëindigen van het leven van een ander, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte daartoe het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad. Dit impliceert het tenlastegelegde voornemen. De rechtbank acht in dit verband van belang dat in het letselrapport is vermeld dat iedere slag of stoot op het hoofd potentieel dodelijk kon zijn [13] . Daarnaast acht de rechtbank de uitlatingen van verdachte van belang, zoals de
112-melding dat hij had geprobeerd zijn vrouw te vermoorden [14] en zijn verklaring bij de politie direct na het voorval, inhoudende dat hij aangeefster wilde doodmaken. [15]
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 29 mei 2014, in de gemeente Hattem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn echtgenote, van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen, met een fles en met een houten hamer/stok, (met kracht) op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:

Primair: Poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte
Door drs. [psycholoog], GZ-psycholoog, is op 1 augustus 2014 een rapport over verdachte opgemaakt. In dit rapport wordt – onder meer – het volgende geconstateerd/geconcludeerd.
Bij betrokkene is sprake van zwakbegaafdheid. In de persoonlijkheid worden bovendien enkele afhankelijke en borderline kenmerken gezien. Een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken en misbruik van alcohol zijn op het moment van het opstellen van het rapport in remissie. De problematiek heeft betrokkene beïnvloed in zijn keuzevrijheid en vrijheid van handelen.
Betrokkene heeft zich in de afgelopen jaren in toenemende mate afhankelijk opgesteld van zijn vrouw. Hierin speelde mee dat hij door zijn zwakbegaafdheid praktische ondersteuning nodig had, maar in de afgelopen jaren was ook meer zorg voor betrokkene nodig gezien zijn lichamelijke gezondheid. Dit leidde tot toenemende gevoelens van onzekerheid over zichzelf en de relatie, terwijl betrokkene vanuit zijn persoonlijkheid al jaloers was aangelegd. Zijn angst om alleen achter te blijven werd aangewakkerd door zijn eigen idee te kort te schieten en toen zijn vrouw van hem wilde scheiden, heeft betrokkene een aanpassingsstoornis met depressieve klachten ontwikkeld. Dit kwam tot uiting in somberheid. Gevoelens van boosheid en krenking kwamen naar boven. Dit gebeurde tijdens het tenlastegelegde in zeer sterke mate, omdat betrokkene plots werd geconfronteerd met het feit dat zijn vrouw een andere partner had. Betrokkene voelde zich vernederd, gekrenkt en verdrietig. Hij werd ook geconfronteerd met zijn eigen tekortkomingen in de afgelopen jaren en het angstige vooruitzicht alleen achter te blijven, terwijl hij zorgbehoevend was. Dit heeft tot zoveel emotionele druk geleid bij betrokkene dat zijn draagkracht ernstig werd overschreden. Vanuit zijn zwakbegaafdheid zijn betrokkenes probleemoplossende vermogens al beperkt en zo heeft het kunnen gebeuren dat hij tot een hevige impulsdoorbraak is gekomen. Het forse alcoholgebruik heeft hierbij ongetwijfeld een verder ontremmende functie gehad.
Geadviseerd wordt betrokkene bij een bewezenverklaring als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt voormelde bevinding en conclusie van de psycholoog over zodat zij de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar zal beschouwen. De verminderde toerekenbaarheid sluit de strafbaarheid van de verdachte niet uit. Nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is hij strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft verbleven. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf heeft de officier van justitie de volgende bijzondere voorwaarden gekoppeld, te weten de door de reclassering in het reclasseringsrapport geformuleerde voorwaarden, een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod. Ten slotte heeft de officier van justitie de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gevorderd, inhoudende een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar dient te worden verklaard. Daarbij dient een vervangende hechtenis voor de duur van zeven dagen per overtreding te worden bepaald, met een maximum van zes maanden in de periode van twee jaren.
De raadsman heeft bij een eventuele bewezenverklaring van het feit bepleit een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Aan het voorwaardelijk deel kunnen de in het reclasseringsadvies vermelde bijzondere voorwaarden worden verbonden. De raadsman heeft verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen. De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van een klassieke poging tot doodslag of zware mishandeling, waarbij de dader bewust het slachtoffer iets probeert aan te doen. Verdachte handelde veeleer impulsief. Het recidiverisico is gering nu het voorval zich heeft afgespeeld in een specifieke context.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig misdrijf, te weten poging tot doodslag op zijn echtgenote. Hij heeft aangeefster [slachtoffer] meerdere malen met een fles en een stok op het hoofd geslagen. Het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen, is ernstig. Zij had wonden op haar hoofd die door middel van 36 hechtingen moesten worden gehecht. [slachtoffer] had door de handelwijze van verdachte het leven kunnen verliezen. Verdachte heeft daardoor een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Naast het lichamelijk letsel dat [slachtoffer] hierbij heeft opgelopen, en de littekens waarmee zij achterblijft, leert de ervaring dat slachtoffers van geweldsmisdrijven daar ook nog lange tijd de psychisch nadelige gevolgen van kunnen ondervinden. Daarvan is ook hier sprake, zoals blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer]. Het gaat om een ernstig geweldsdelict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en dat leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het door verdachte gepleegde feit slechts een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur passend is.
De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 29 juli 2014 niet eerder voor geweldsfeiten met Justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank houdt verder rekening met de hiervoor vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank houdt verder rekening met het rapport van drs. [psycholoog], GZ‑psycholoog van 1 augustus 2014 en het reclasseringsadvies van 2 september 2014.
Door de psycholoog is naar voren gebracht dat betrokkenes beperkte probleemoplossingsvaardigheden en neiging tot afhankelijkheid en krenkingsgevoeligheid kenmerken zijn uit de persoonlijkheid en de intellectuele beperking en deze er voor zouden kunnen zorgen dat betrokkene opnieuw zo afhankelijk, jaloers en controlerend wordt. Betrokkenes middelengebruik zou in vergelijkbaar spanningsvolle en emotionele situaties tot ontremd gedrag kunnen leiden. Betrokkene zou dan echter eerst een nieuwe relatie aan moeten gaan, omdat de relatie met zijn huidige partner reeds is verbroken. In deze relatie zou dan opnieuw een dergelijke afhankelijkheid moeten ontstaan door de jaren heen, waarbij de gevoelens van jaloezie naar de voorgrond treden en betrokkene dusdanig gekrenkt wordt dat hij tot ontremd gedrag zal komen. Omdat sprake moet zijn van een wisselwerking tussen specifieke situationele omstandigheden en betrokkenes kwetsbaarheden, wordt de kans op recidive op korte termijn laag geschat en op langere termijn laag tot matig. Geadviseerd wordt tot een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek en
praktische ondersteuning op het gebied van huisvesting, financiën en dagbesteding.
In het reclasseringsrapport is vermeld dat het recidiverisico wordt ingeschat als laaggemiddeld. Het delict lijkt, mede omdat zijn huwelijk thans voorbij is, situationeel bepaald. Hij heeft geen strafblad en toont redelijk inzicht in zijn problemen. Wel zijn interventies nodig. Mocht toch blijken dat de relatie in een later stadium toch voortgezet gaat worden, zal dit risico's opleveren. Ingeschat wordt dat er een laaggemiddeld risico op het onttrekken aan voorwaarden is. Betrokkene toont zich bereidwillig de geboden hulpverlening te accepteren.
Geadviseerd wordt een meldplicht en een behandelverplichting bij JustAct of soortgelijke ambulante forensische zorg en een contactverbod met aangeefster.
Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij zich kan vinden in het advies. Hij heeft aangegeven dat hij in gesprek wil gaan met zijn echtgenote en dat zij niet bang voor hem hoeft te zijn.
De rechtbank leidt uit de bevindingen van de psycholoog en de reclassering af dat het recidivegevaar gering is en dat een ambulante behandeling van de verdachte noodzakelijk is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gelet op de duidelijke conclusie van de psycholoog en de reclassering en gelet op de problematiek, een voorwaardelijk strafdeel dient te worden opgelegd met de bijzondere voorwaarden van onder meer toezicht en begeleiding door de reclassering, een meldplicht en een behandelverplichting, één en ander zoals beschreven in het voormelde rapport van de reclassering. De rechtbank acht het derhalve niet nodig dat naast deze bijzondere voorwaarden een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd. Daarbij is mede van belang dat de door de officier van justitie gevorderde periode mogelijk langer duurt dan door de reclassering noodzakelijk wordt geacht.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend ziet de rechtbank aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf te volgen, in die zin dat wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die door de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft verbleven, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal hieraan de voorwaarden verbinden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport van 2 september 2014.
In beslag genomen voorwerpen
Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de rechtbank over de volgende in beslag genomen voorwerpen dient te beslissen, te weten kleding van verdachte, messen, een hamer en een fles (nummers 1 tot en met 4 en 8 tot en met 12 op de beslaglijst).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen hamer en de fles verbeurd dienen te worden verklaard. De in beslag genomen kleding van verdachte en messen dienen te worden teruggegeven aan verdachte.
De raadsman heeft hieromtrent geen standpunt ingenomen.
De onder verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
(beslaglijstnummer)
- 11. 1.00 STK Hamer, HOUT AAHD6806NL;
- 12. 1.00 Fles, PROSECCO AAHD6807N,
volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de volgende voorwerpen aan de veroordeelde, te weten:
- 1. 1.00 STK Schoeisel, AAGV8993N;
- 2. 1.00 STK Shirt, AAHD7406NL;
- 3. 1.00 STK Broek kleur: blauw, AAHD7407NL;
- 4. 1.00 STK Ondergoed, AAHB4549N;
- 8. 1.00 STK Mes, zakmes, AAHB6803NL;
- 9. 1.00 STK Mes, breekmesje, AAHD6804NL;
- 10. 1.00 STK Mes, AAHB6805N.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 4.688,60 (€ 188,60 aan materiële schade en € 4.500,-- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen. De raadsman heeft zich ten aanzien van de immateriële schade op het standpunt gesteld dat deze schade dient te worden gematigd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het voorafgaand provocerend gedrag van de benadeelde partij een factor is die moet worden meegewogen. Gelet op het letsel van de benadeelde partij is een bedrag van € 500,-- als immateriële schade redelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding acht het gevorderde schadebedrag van € 188,60 aannemelijk geworden als vergoeding voor de ambulance, medicijnen en overige kosten.
De ervaring leert dat een slachtoffer door het handelen zoals ten laste is gelegd immateriële schade lijdt. Zulks blijkt ook uit de aangifte. Uit de toelichting op haar vordering, is naar voren gekomen welke psychische gevolgen de gedragingen van verdachte op aangeefster/de benadeelde partij hebben gehad. Dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, staat voor de rechtbank derhalve vast. De rechtbank zal een bedrag van € 2.500,-- toewijzen als vergoeding voor de immateriële schade. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte de benadeelde partij meerdere malen met een fles en een stok op het hoofd heeft geslagen, waardoor zij wonden op haar hoofd die zijn gehecht
.Dit handelen heeft zoals hiervoor reeds is beschreven een grote impact op de benadeelde partij gehad zowel in fysieke als in psychische zin. Dit blijkt genoegzaam uit het schadeonderbouwingsformulier en de schriftelijke slachtofferverklaring van de benadeelde partij. De rechtbank ziet in wat de raadsman over medeschuld naar voren heeft gebracht geen aanleiding om het bedrag verder naar beneden bij te stellen. De benadeelde partij [slachtoffer] zal voor het overige niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu de beoordeling van de vordering naar het oordeel van de rechtbank voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De vordering wordt derhalve toegewezen voor een bedrag van € 2.688,60, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 29 mei 2014. De verdachte is voor die schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33, 33a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het
primairtenlastegelegde heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:

Primair: Poging tot doodslag;

 verklaart verdachte strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
 bepaalt, dat een
gedeeltevan de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende
algemenedan wel
bijzondere voorwaardenniet heeft nageleefd;
 legt als algemene voorwaarden op dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 legt als bijzondere voorwaarden op dat de veroordeelde:
  • zich na zijn detentie op uitnodiging zal moeten melden bij de reclassering. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich gedurende de proeftijd houdt aan de afspraken en aanwijzingen die hem door de reclassering worden gegeven;
  • zich ambulant laat behandelen bij JustAct of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling zullen worden gegeven door of namens de instelling/behandelaar;
  • op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met aangeefster
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich niet zal ophouden op de Vierakker te Hattem of het werkadres van aangeefster, Huub van Doornestraat te Zwolle (vanaf de dag na de invrijheidstelling van veroordeelde), zolang als de reclassering dit nodig acht;
  • geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 11. 1.00 STK Hamer, HOUT AAHD6806NL;
- 12. 1.00 Fles, PROSECCO AAHD6807N;
 gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten:
1. 1.00 STK Schoeisel, AAGV8993N;
- 2. 1.00 STK Shirt, AAHD7406NL;
- 3. 1.00 STK Broek kleur: blauw, AAHD7407NL;
- 4. 1.00 STK Ondergoed, AAHB4549N;
- 8. 1.00 STK Mes, zakmes, AAHB6803NL;
- 9. 1.00 STK Mes, breekmesje, AAHD6804NL;
- 10. 1.00 STK Mes, AAHB6805N;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit tot betaling van
schadevergoeding aan de benadeelde partij[slachtoffer], van een bedrag van
€ 2.688,60vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2014, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 2.688,60 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2014, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 36 (zesendertig) dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 verklaart de
benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering.
Aldus gewezen door mrs. Gilhuis, voorzitter, Van Lookeren Campagne en Knoop, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 september 2014.
Mr. Knoop is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0615-2014072688, politie Noord- en Oost-Gelderland, district Noordwest-Veluwe, team Epe, gesloten en ondertekend op 29 juli 2014 door [verbalisant], brigadier van politie.
2.Proces-verbaal van aangifte door aangeefster [slachtoffer], p. 51-53.
3.Letselrapportage van de GGD, IJsselland, met bijlagen (foto’s) van [arts 1] en [arts 2], beiden forensisch arts, van 3 juni 2014, p. 55-76.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 29 mei 2014, p. 95.
5.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 78.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 27 en processen-verbaal van verhoor van verdachte, p. 134, 141.
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris op 30 mei 2014.
8.Proces-verbaal van de terechtzitting van 8 september 2014.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 27.
10.Proces-verbaal van aangifte door aangeefster A.C.M. van [slachtoffer], p. 52.
11.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 78.
12.Letselrapportage van de GGD, IJsselland, met bijlagen (foto’s) van [arts 1] en [arts 2], beiden forensisch arts, van 3 juni 2014, p. 56.
13.Letselrapportage van de GGD, IJsselland, met bijlagen (foto’s) van [arts 1] en [arts 2], beiden forensisch arts, van 3 juni 2014, p. 57.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 110.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 27.