In deze zaak vordert eiser, een aannemer, betaling van openstaande facturen van gedaagde, eveneens een aannemer, die in het verleden een samenwerking met eiser heeft gehad. Eiser stelt dat gedaagde wanprestatie heeft gepleegd door zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet na te komen, terwijl eiser zijn verplichtingen wel is nagekomen. De vordering betreft een totaalbedrag van € 41.333,09, dat is opgebouwd uit verschillende facturen, waaronder bedragen voor geleverde diensten en materialen. Gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat hij nog bedragen aan eiser verschuldigd is. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken en de verklaringen van partijen tijdens de comparitie. De rechtbank oordeelt dat de dagvaarding niet nietig is, ondanks dat eiser zijn vordering summier heeft onderbouwd. De rechtbank wijst een deel van de vordering toe, namelijk de betaling van twee facturen uit 2012 en 2013, maar wijst de meeste vorderingen af, omdat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de overige facturen. De rechtbank concludeert dat gedaagde niet aansprakelijk is voor de kosten die eiser in rekening heeft gebracht voor gebruik van werkplaats en andere faciliteiten, omdat hierover geen duidelijke afspraken zijn gemaakt. Eiser wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan gedaagde.