Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[gedaagde],
DE MUL ZEGGER ADVOCATEN,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 7 mei 2014,
- het proces-verbaal van comparitie van 11 juli 2014 en de daarin genoemde processtukken.
2.De feiten
Rohrmoser Bau-Holz GmbH(…)
3.Het geschil
4.De beoordeling
- [gedaagde] heeft [eiser] gedurende enige tijd juridische bijstand verleend. Dat volgt immers genoegzaam uit de overgelegde stukken waaruit het contact tussen beide partijen blijkt. Uit die stukken volgt ook dat tussen [eiser] en [gedaagde] oppervlakkig gesproken is over de zaak die [naam 3] jegens [eiser] aanhangig heeft gemaakt.
- Ten tijde van de belangenbehartiging door de Oostenrijkse advocaat Masser heeft [gedaagde] correspondentie van Masser aan [eiser] – zonder inhoudelijke toelichting – doorgezonden.
- Ook staat vast dat [gedaagde], namens ‘zijn mandant’ [eiser] op 31 augustus 2005 Glaser heeft verzocht zijn mandant te vertegenwoordigen met betrekking tot twee gerechtelijke procedures bij de rechtbank Saalfelden en Salzburg (r.o. 2.5.). Dat betrof niet de in het geding zijn procedure van [naam 3] tegen [eiser] en [naam 1], getuige de brief van Glaser van 16 februari 2007 (r.o. 2.8.), waarin hij aangeeft dat hij voor die procedure geen opdracht heeft gekregen tot vertegenwoordiging.
- In de zaak tegen Raiffeissenbank Saalfelden regGenmbH heeft [gedaagde] namens [eiser] aan Glaser gevraagd wat de kansen van hoger beroep waren (r.o. 2.6. en 2.7.).
- Met betrekking tot de gerechtelijke procedure van [naam 3] staat vast dat [eiser] in eerste instantie begin februari 2007 bij verstek is veroordeeld en dat tot dat moment [eiser] in die procedure dan ook niet rechtsgeldig was vertegenwoordigd. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] zulks wel aan [gedaagde] had opgedragen. Glaser heeft het verstek eind februari/begin maart 2007 gezuiverd en zich vervolgens als advocaat in die verzetprocedure gesteld. Hoe dat concreet is gegaan en wie aan Glaser de opdracht heeft gegeven om zich als advocaat te stellen is gesteld, noch gebleken (uit de overgelegde stukken).
- Ook staat vast dat Glaser op 28 november 2007 zich als advocaat in de procedure tussen [naam 3] en [eiser] heeft terug getrokken (althans op die datum heeft hij dat aan [gedaagde] geschreven). Dit was het resultaat van een tussen [naam 1] en [eiser] gesloten compromis waarin zij waren overeengekomen dat [naam 1] de procedure tegen [naam 3] verder zou ‘begeleiden’. (Over de betrokkenheid van [gedaagde] bij dit compromis wordt hierna verder ingegaan).
- Tijdens een zitting in de zaak tegen [naam 3] op 7 januari 2009 werd [eiser], die wel in persoon aanwezig was, niet vertegenwoordigd door een advocaat. Tegen het tussenvonnis van 17 april 2009 is namens [eiser] geen appel ingesteld. Tot aan het eindvonnis van 24 januari 2012 is [eiser] niet meer vertegenwoordigd door een Oostenrijke advocaat.
- Glaser werd door [gedaagde] betaald;
- Glaser werkte onder regie van [gedaagde], waarvan ter onderbouwing is gewezen op de brief van Glaser aan [gedaagde] van 5 juli 2007 (r.o. 2.9.);
- Het initiatief om Glaser zich als advocaat te laten onttrekken (november 2007) uit de Oostenrijkse procedure van [naam 3] kwam van [gedaagde], althans [gedaagde] heeft daar als belangenbehartiger van [eiser] mee ingestemd. Dat is immers het gevolg van het op 3 september 2007 met [naam 1] gesloten compromis waarbij [eiser] zich door [gedaagde] liet vertegenwoordigen;
- [eiser] mocht er, na de onttrekking door Glaser, op vertrouwen dat hij goed vertegenwoordigd was in de procedure tegen [naam 3] gelet op de betrokkenheid van [gedaagde] bij de vaststellingsovereenkomst van 3 september 2007.
het standpunt van de heer [eiser] te verkrijgen.
Heden de 3 september 2007 hebben [eiser] en [naam 1] het volgende besproken en overeengestemd”r.o. 2.10.). Evenmin volgt de aanwezigheid van [gedaagde] bij het compromis van 3 september 2007 uit diens schrijven aan [naam 1] van 23 december 2010 (r.o. 2.31). [gedaagde] heeft voorts gewezen op zijn versie van het compromis van 3 september 2007 (productie 8 conclusie van antwoord) waaruit volgt dat hij de schriftelijke vastlegging op 5 september 2007 ‘ter info’ gefaxt heeft gekregen. Dat [gedaagde] [eiser] in weerwil van de afspraken van 3 september 2007 heeft geadviseerd om Glaser als advocaat te laten optreden volgt voorts uit de niet betwiste concept brief van 19 september 2007 (r.o. 2.12.). [gedaagde]’s aanwezigheid bij de bespreking van 1 april 2010 (ter afwikkeling van de overeenkomst van 3 september 2007, r.o. 2.29.) is verder bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde] opdracht had om de belangen van [eiser] te behartigen in de Oostenrijkse procedure niet relevant, nu op die datum het tussenvonnis van 17 april 2009 en de daaraan verbonden appeltermijn reeds was verstreken (vide r.o. 4.3.).
- Reeds op 28 november 2007 heeft Glaser aan [gedaagde] (met dikgedrukte letters) geschreven:
- Glaser heeft vervolgens bij brief van 18 februari 2008 rechtstreeks aan [eiser] geschreven:
- [gedaagde] heeft een en ander herhaald bij brief van 26 februari 2008 aan [eiser] waar hij schrijft:
- Glaser heeft vervolgens bij brief van 30 april 2008 aan [gedaagde] geschreven:
- [gedaagde] heeft [eiser] bij brief van 23 mei 2008 geattendeerd op voornoemde brief van Glaser van 30 april 2008:
- Glaser heeft op 5 januari 2009 nog aan [gedaagde] geschreven:
- En in de brief van 30 april 2009 van Glaser aan [eiser] schrijft Glaser nogmaals:
5.160,00(2,0 punten × tarief € 2.580,00)