ECLI:NL:RBGEL:2014:6239

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
2 oktober 2014
Zaaknummer
14/1371
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van drank- en horecavergunning wegens slecht levensgedrag leidinggevende

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Café Goffertzicht, een horecagelegenheid in Nijmegen, en de burgemeester van de gemeente Nijmegen. De burgemeester had op 16 december 2013 de drank- en horecavergunning van Café Goffertzicht ingetrokken en een last onder bestuursdwang opgelegd, gericht op sluiting van de inrichting. Dit besluit werd door de burgemeester in een later besluit op 11 februari 2014 bevestigd, waarop Café Goffertzicht beroep instelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester de vergunning had ingetrokken op basis van het feit dat de leidinggevende van het café, [naam leidinggevende], in het verleden was veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet en de Wegenverkeerswet. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de leidinggevende niet voldeed aan de eis van goed levensgedrag, zoals vereist door de Drank- en Horecawet. De rechtbank benadrukte dat de wet geen ruimte biedt voor beleidsvrijheid bij de intrekking van de vergunning wanneer niet aan de eisen wordt voldaan.

Tijdens de zitting op 15 juli 2014 zijn de leidinggevenden van het café verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door een ambtenaar en twee gemachtigden. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester terecht had gehandeld en verklaarde het beroep van Café Goffertzicht ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/1371

Uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

v.o.f. Café Goffertzicht, te Nijmegen, eiseres

(gemachtigde: mr. G.J. Gerrits),
en

de burgemeester van de gemeente Nijmegen te Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende drank- en horecawetvergunning ingetrokken en een last onder bestuursdwang, gericht op sluiting van de inrichting, opgelegd.
Bij besluit van 11 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 maart 2014 is het bestreden besluit geschorst, met dien verstande dat Café Goffertzicht, gesloten blijft op de dagen waarop NEC een uit- of thuiswedstrijd speelt.
Het onderzoek ter zitting in het beroep heeft plaatsgevonden op 15 juli 2014. Namens eiseres zijn [namen leidinggevenden] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Ö. Dalar, werkzaam bij de gemeente Nijmegen, en door mrs. H. Zeilmaker en J. Hagelaars, gemachtigden.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 25 augustus 2008 heeft verweerder op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW) vergunning verleend voor het uitoefenen van het horecabedrijf aan Café Goffertzicht. Als leidinggevenden zijn hierin genoemd [namen]. Op 31 augustus 2012 heeft het Openbaar Ministerie [naam leidinggevende] wegens overtreding van artikel 8, tweede lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 een geldboete van € 500,- opgelegd en hem de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van 65 dagen. Op 11 oktober 2011 is [naam leidinggevende] door de politierechter te Arnhem voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren.
2.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de DHW is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Ten aanzien van het betoog van eiser dat de Beleidsregel handhaving Horeca-inrichtingen van toepassing is, overweegt de rechtbank dat, aangezien in artikel 31, eerste lid, van de DHW imperatief is bepaald wanneer een DHW-vergunning wordt ingetrokken, de Beleidsregel handhaving Horeca-inrichtingen uit 2007, noch de in 2013 gewijzigde beleidsregel thans van toepassing is. Voor beleidsvrijheid inzake intrekking laat voornoemd artikellid immers geen ruimte. Dat artikel 31, eerste lid, van de DHW wel ruimte biedt om te beoordelen of de situatie van dat artikellid zich voordoet, doet hier niet aan af.
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW voldoen leidinggevenden van het horecabedrijf en het slijtersbedrijf aan de eis dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn.
Op grond van artikel 8, tweede lid, van de DHW worden bij algemene maatregel van bestuur naast de in het eerste lid gestelde eisen andere eisen ten aanzien van het zedelijk gedrag van leidinggevenden gesteld en kan de in dat lid, onder b, gestelde eis nader worden omschreven.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de DHW – voor zover van belang – wordt een vergunning door de burgemeester ingetrokken indien:
b. niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikelen 8 en 10 geldende eisen.
De in artikel 8, tweede lid, van de DHW bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 (hierna: het Besluit).
3.
Niet in geschil is dat [naam leidinggevende] op 11 oktober 2011 door de politierechter is veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet en dat de officier van justitie hem op 31 augustus 2012 een boete van € 500,- heeft opgelegd wegens rijden onder invloed. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 september 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ8312) overweegt de rechtbank dat in het Besluit geen nadere omschrijving is gegeven van de eis dat leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Gelet hierop zijn er geen beperkingen opgelegd ten aanzien van feiten of omstandigheden die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken. Niet vereist is dat aan de beoordeling van verweerder een onherroepelijke veroordeling ten grondslag ligt. Verweerder heeft daarom bij zijn oordeel dat [naam leidinggevende] in enig opzicht van slecht levensgedrag is, naast de veroordeling door de politierechter ook betekenis mogen toekennen aan de door de officier van justitie opgelegde boete.
4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gezien hetgeen onder 3. is overwogen, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [naam leidinggevende] niet voldoet aan het vereiste dat hij als leidinggevende van Café Goffertzicht niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Gelet op het imperatieve karakter van de toepasselijke wettelijke bepalingen was verweerder reeds daarom gehouden de vergunning in trekken. Hetgeen overigens namens partijen is aangevoerd behoeft dan ook geen nadere bespreking.
5.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van der Linde, voorzitter, mr. D.J. Post en mr. R.J.B. Schutgens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.