ECLI:NL:RBGEL:2014:6250

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
2 oktober 2014
Zaaknummer
253448
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van bankvoorwaarden en gevolgen van niet ontvangen bankafschriften

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Gelderland, ging het om de toepasselijkheid van bankvoorwaarden en de gevolgen van het niet ontvangen van bankafschriften door de gedaagden. De eiseres, de Coöperatieve Rabobank Randmeren UA, had gedaagden aangeklaagd voor betaling van een vordering die voortvloeide uit een geldlening en verschillende rekening-courantverhoudingen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet hadden aangetoond dat zij de bank niet hadden geïnformeerd over het niet ontvangen van de bankafschriften, waardoor zij verantwoordelijk bleven voor de gevolgen van het niet ontvangen van deze documenten. De rechtbank stelde vast dat de bankafschriften digitaal beschikbaar waren en dat de gedaagden de bankvoorwaarden niet hadden betwist. Hierdoor werd aangenomen dat de bankafschriften als goedgekeurd golden.

De rechtbank beoordeelde de vorderingen van de bank en concludeerde dat de gedaagden hoofdelijk moesten betalen voor de openstaande bedragen, inclusief rente en kosten. De rechtbank wees de vorderingen van de bank toe, met uitzondering van een vordering die niet voldoende was onderbouwd. De gedaagden werden ook veroordeeld tot betaling van de beslagkosten en de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 6 augustus 2014 door mr. M.S.T. Belt en is uitvoerbaar bij voorraad.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig informeren van de bank over het niet ontvangen van bankafschriften en de gevolgen van het niet betwisten van de bankvoorwaarden door de gedaagden. Dit vonnis heeft implicaties voor de verantwoordelijkheden van zowel banken als klanten in het kader van hun rechtsverhouding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/253448 / HA ZA 13-739
Vonnis van 6 augustus 2014
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK RANDMEREN UA,
gevestigd te Nijkerk,
eiseres,
procesadvocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
behandelend advocaat mr. B.S. Matser,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te [plaats],
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. M.P.H. van Maanen Winters te Zwolle.
Partijen zullen hierna de Bank en gedaagden gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 maart 2014
  • de akte na comparitie, tevens houdende overlegging producties, van de Bank
  • de antwoordakte van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank de Bank in de gelegenheid gesteld om bij akte een onderbouwing te geven van de hoogte van de vordering.
2.2.
De Bank heeft in haar akte allereerst een beroep gedaan op haar bankvoorwaarden (2009) en meer in het bijzonder op de consequenties van de artikelen 18, 19 en 20 van deze bankvoorwaarden. Deze waren reeds overgelegd bij dagvaarding maar de Bank had zich in dat stadium ter zake van de onderbouwing van haar vordering niet beroepen op genoemde bepalingen. Uit deze bepalingen volgt – kort weergegeven – dat [gedaagden] de aan hen ter beschikking gestelde rekeningafschriften en andere gegevens zo spoedig als mogelijk moeten controleren. Indien er iets onjuist in staat vermeld, dan dient dat schriftelijk binnen 13 maanden nadat die gegevens ter beschikking zijn gesteld te worden betwist. Indien dat niet is gebeurd, dan hebben deze gegevens als goedgekeurd te gelden. Indien [gedaagden] geen bericht van de Bank ontvangen, terwijl zij weten of zouden moeten weten dat zij een bericht van de Bank kunnen verwachten, stellen zij de Bank daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis.
2.3.
[gedaagden] hebben de toepasselijkheid van de genoemde bankvoorwaarden niet betwist zodat ervan uit wordt gegaan dat deze van toepassing zijn op de rechtsverhouding tussen partijen. De rechtbank moet voorts vaststellen dat, voor zover juist is dat [gedaagden] nimmer bankafschriften hebben ontvangen doordat deze naar het adres van de broer van [gedaagde sub 1] zouden zijn gezonden, dit voor rekening en risico van [gedaagden] komt. Gesteld noch gebleken is immers dat zij de Bank hebben geïnformeerd omtrent het niet ontvangen van bankafschriften en dat de Bank niet zou hebben voldaan aan een verzoek om de afschriften naar een (nieuw) adres te sturen dat door [gedaagden] aan de Bank is opgegeven. Uit de door de Bank overgelegde bankafschriften blijkt overigens dat deze in ieder geval deels naar [adres] zijn gestuurd zodat onaannemelijk is dat [gedaagden] geen bankafschriften zouden hebben ontvangen. Bovendien staat als onweersproken vast dat de bankafschriften alle digitaal beschikbaar waren voor [gedaagden] Voorts volgt uit de toepasselijke bankvoorwaarden dat een uittreksel uit de bankadministratie van de Bank tot volledig bewijs strekt, behoudens door de cliënt geleverd tegenbewijs. Nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagden] de juistheid van de verzonden bankafschriften, opgaven en Financiële Jaaroverzichten tijdig en schriftelijk hebben betwist, wordt van de juistheid van deze gegevens uitgegaan.
2.4.
De Bank heeft voorts in het geding gebracht de rekeningafschriften van de bankrekeningen van [gedaagden] (exclusief bankrekening 1359.37.205), alsmede een specificatie van de financieringen en het verloop ervan:
rekeningafschriften 3685.46.411 en jaaroverzichten (1-3-2008 t/m 7-2-2014)
rekeningafschriften 3670.12.591 en jaaroverzichten (1-1-2008 t/m 28-2-2014)
rekeningafschriften 3677.74.262 en jaaroverzichten (1-3-2008 t/m 20-3-2014)
rekeningafschriften 3114.932.213 hypotheek
nota van afrekening hypotheek 3114.932.213
opgaaf vordering van de Bank per heden en in rekening gebrachte rentebedragen per rekening
2.5.
Uit het als productie F1 overgelegde overzicht volgt dat de vordering per 7 april 2014 een bedrag beloopt van € 213.082,81 exclusief lopende rente vanaf 1 april 2014. Anders dan [gedaagden] betogen, kan uit het feit dat dit bedrag hoger is dan het in de dagvaarding genoemde bedrag niet worden geconcludeerd dat de hoogte van de vordering van de Bank ook voor haarzelf niet duidelijk is. Het verschil wordt simpelweg verklaard door de nadere rente die is vervallen. Wat wel opvalt is dat de vordering van € 99,63 uit hoofde van de rekening-courant met [nummer] niet meer voorkomt op dat overzicht. Het lijkt er dan ook op dat de Bank deze vordering heeft laten vervallen. Nu zij ter zake van deze rekening ook geen rekeningafschriften of andere bescheiden heeft overgelegd, zal de rechtbank dit deel van de vordering afwijzen.
2.6.
De vorderingen ter zake van de overige drie rekening-courant-rekeningen en de vordering uit hoofde van de hypothecaire geldlening zijn integraal toewijsbaar. Gelet op het onweersproken beroep van de Bank op de artikelen 18, 19 en 20 van de toepasselijke bankvoorwaarden, alsmede de nadere onderbouwing die de Bank met de bij akte overgelegde producties heeft gegeven, is voldoende bewezen dat de Bank ter zake van deze rekeningen de in de dagvaarding vermelde bedragen van [gedaagden] te vorderen heeft.
2.7.
[gedaagden] hebben nog als verweer gevoerd dat geen stukken zijn overgelegd van het bouwdepot en dat er geen definitieve nota van afrekening is overgelegd. Hierover wordt het volgende overwogen. Uit het onder D overgelegde bankafschrift van 18-02-2008 blijkt dat de Bank op 15-02-2008 een bedrag van € 375.000,00 aan [gedaagden] heeft verstrekt. De daarop volgende bankafschriften laten zien dat tot maart 2013 niet is afgelost op deze hypothecaire lening en dat in de loop der jaren een achterstand in de betaling van de rente is ontstaan. Uit het bankafschrift van 11 maart 2013 blijkt dat op 7 maart 2013 € 325.883,00 is afgelost, welk bedrag overeenstemt met de als productie E overgelegde (voorlopige) nota van afrekening van de notaris. Nu [gedaagden] geen concrete aanwijzingen hebben dat de definitieve afrekening zou hebben afgeweken van de voorlopige nota van afrekening, wordt aan deze opmerking voorbij gegaan. Met de genoemde producties heeft de Bank voldoende onderbouwd dat het restant van de hoofdsom van de hypothecaire geldlening thans nog een bedrag van € 49.117,00 bedraagt. Wat er in 2008 is gebeurd met het genoemde bedrag van € 375.000,00 en of dit bedrag geheel of gedeeltelijk in een bouwdepot is gestort, behoeft de Bank niet aan [gedaagden] uit te leggen. Dit is immers onder de verantwoordelijkheid van [gedaagden] zelf geschied. Voldoende is dat vaststaat dat de Bank het bedrag van € 375.000,00 aan [gedaagden] heeft verstrekt en dat hiervan € 325.883,00 is afgelost.
2.8.
De conclusie van het voorgaande is dat zal worden toegewezen:
1. uit hoofde van geldlening [nummer]
  • restant hoofdsom € 49.117,00
  • achterstallige rente tot en met 28-2-2013 58.513,96
  • rente ad 5% per jaar vanaf 1-3-2013 t/m algehele voldoening p.m.
2. uit hoofde van rekening-courant [nummer]
  • debetsaldo € 88.622,18
  • rente ad 10,2% per jaar vanaf 1-3-2013 t/m algehele voldoening p.m.
3. uit hoofde van rekening-courant [nummer]
  • debetsaldo € 4.115,81
  • rente ad 12% per jaar vanaf 1-3-2013 t/m algehele voldoening p.m.
4. uit hoofde van rekening-courant [nummer]
  • debetsaldo € 706,21
  • rente ad 12,2% per jaar vanaf 1-3-2013 t/m algehele voldoening p.m.
_______________
Totaal € 201.075,16
2.9.
De Bank vordert [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 862,13 voor verschotten (€ 589,00 griffierecht en € 273,13 explootkosten) en € 2.000,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 2.000,00).
2.10.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Bank worden begroot op:
- dagvaarding € 109,76
- griffierecht 3.126,00
- salaris advocaat
5.000,00(2,5 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 8.235,76

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de Bank te betalen een bedrag van € 201.075,16 (tweehonderdéénduizendvijfenzeventig euro en zestien eurocent), te vermeerderen met de hierboven onder r.o. 2.8 gespecificeerde contractuele rente over de toegewezen bedragen met ingang van 1 maart 2013 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.862,13,
3.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de Bank tot op heden begroot op € 8.235,76,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2014.