ECLI:NL:RBGEL:2014:6254

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
2 oktober 2014
Zaaknummer
263738
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-echtgenoten over economische eigendom van woning na echtscheiding en boekwinstverantwoording

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen ex-echtgenoten die onder 'koude uitsluiting' zijn getrouwd en gezamenlijk een vennootschap onder firma (v.o.f.) hebben gedreven. De man heeft de juridische eigendom van de woning, maar de vrouw stelt dat hij tekort is geschoten in zijn verplichtingen als medevennoot door de boekwinst van de woning verkeerd te verantwoorden. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen een onjuist beeld hadden van de economische eigendom van de woning na de overbrenging van vennootschaps- naar privévermogen. De vrouw vordert onder andere de boekwinst die haar toekomt, vergoeding van bouwkosten en een veroordeling tot overdracht van mede-eigendom van de woning. De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat er geen grond is voor de vordering tot overdracht van mede-eigendom, omdat er geen bewijs is van een overeenkomst die dit verplichtte. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de economische eigendom van de woning en heeft verdere beslissingen aangehouden tot de einduitspraak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/263738 / HA ZA 14-258
Vonnis van 6 augustus 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. V.J.A. Hetterscheidt te Doetinchem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. N.G. Cornelissen te Enschede.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure onder de rolnummers 13-92 en 14-258

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in de zaak onder rolnummer 13-92 van 10 april 2013
  • de akte houdende wijziging van eis in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 5 juni 2013
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 9 oktober 2013
  • het ambtshalve royement van de zaak onder rolnummer 13-92 op 29 januari 2014
  • de heropening van de zaak onder rolnummer 14-258
  • de akte houdende uitlating tevens wijziging van eis van [eiseres]
  • de antwoordakte van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar onder ‘koude uitsluiting’ getrouwd geweest. Zij zijn gescheiden en het echtscheidingsvonnis is op 26 maart 2012 ingeschreven.
2.2.
Partijen werkten vanaf 1976 samen in de exploitatie van hotel [adres]. Dit hotel had [gedaagde] – met inbegrip van de onroerende zaak, gebouwen en grond, waar het gedreven werd – in 1972 van zijn ouders overgenomen.
2.3.
De eenmanszaak waaronder het hotel werd gedreven, is op 15 januari 1990 omgezet in een vennootschap onder firma met partijen als vennoten. De economische eigendom van de onroerende zaak waar het hotel gedreven werd, is ingebracht in deze v.o.f.
2.4.
De vennootschapsakte behandelt de inbreng in de artikelen 4 en volgende. Art. 4 houdt onder meer het volgende in.
De vennoten hebben ingebracht en brengen bij deze in de vennootschap alsnog in, hun volledige kennis, arbeid en vlijt, alsmede hun relaties en vergunningen op de uitoefening van voormeld bedrijf betrekking hebbend.
Bovendien heeft [[gedaagde]] ingebracht en brengt hij bij deze in de vennootschap alsnog in, de tot 15 januari 1990 door hem voor eigen rekening gedreven onderneming als voormeld (…) in haar volledigheid met de daartoe behorende aktiva (…).
(…).
De alsvoren in lid 2 van dit artikel bedoelde aktiva omvatten het economische belang van de bedrijfsgebouwen met ondergrond, bedrijfsterreinen alsmede de bedrijfswoning (…).
(…)
Van de door de vennoten ingebrachte (…) aktiva (…) blijkt uit de boeken der vennootschap.
2.5.
Art. 5 lid 1 van de vennootschapsakte bepaalt vervolgens:
Ieder der vennoten wordt voor het bedrag of de waarde van zijn/haar inbreng in geld en/of zaken gecrediteerd in de boeken van de vennootschap op een kapitaalrekening.
2.6.
Eind jaren negentig is de woning met erf en tuin aan [adres] (hierna ook: de woning) gebouwd op een van het hotelterrein afgesplitst stuk grond. De woning is kadastraal bekend [plaats], [perceel]. Na de afsplitsing gelden als kadastrale gegevens voor de onroerende zaak waar het hotel en restaurant worden gedreven, [plaats], [perceel].
2.7.
Toen de bouw van de woning aangevangen of net gereed was, heeft de belastingdienst een onderzoek uitgevoerd. De Belastingdienst/Ondernemingen Winterswijk heeft in een rapport van 14 december 1999 aangegeven dat de woning verplicht privé gehouden moest worden. Hierover staat in het rapport onder meer:
In 1996 is er op een deel van het zakelijk perceel gestart met de bouw van een privé-woning. De oppervlakte van dit perceel bedraagt (…). Deze ondergrond dient verplicht naar privé-vermogen overgebracht te worden. de waarde op de balans bedraagt f 14.479 en de taxatie (…) bedraagt f 250.000, zodat het verschil als boekwinst belast dient te worden. de correctie bedraagt in 1996 f 235.521.
2.8.
Vervolgens heeft de boekhouder van de v.o.f. dit verschil tussen de waarde van de grond en de boekwaarde als boekwinst verwerkt in de rekening-courant van de vennoten [eiseres] en [gedaagde]. In het overzicht privé-mutaties behorend tot het jaarrapport 1999 van de v.o.f. is bij ‘overname grond van zaak’ voor [gedaagde] een bedrag van f 8.117,00 opgenomen en voor [eiseres] een bedrag van f 6.642,00.
2.9.
Bij notariële akte van 29 maart 2001 hebben partijen samen [gedaagde](hierna [gedaagde]) opgericht. [eiseres] nam hierin deel met 5138 aandelen en [gedaagde] met 6687. Beiden werden directeur.
2.10.
Blijkens de akte van inbreng hebben partijen ter storting op de aandelen ingebracht de gehele door de v.o.f. gedreven onderneming. Voorts wordt ingebracht ‘het landhotel “[adres]”(…), kadastraal bekend [plaats] [perceel], groot één hectare negentien aren drie en negentig centiaren’ dat door [gedaagde] in privé in eigendom verkregen is op 30 oktober 1972 en met hypotheken belast is. De woning is niet in het vermogen van de b.v. ingebracht.
2.11.
[eiseres] heeft beslag laten leggen op de onroerende zaken aan [adres].

3.Het geschil

in conventie

3.1.
In de heropende procedure heeft [eiseres] de eis, die zij ter gelegenheid van de comparitie van partijen van 5 juni 2013 had gewijzigd, opnieuw gewijzigd.
3.2.
De eis kan tot aan de einduitspraak gewijzigd worden en omdat de wijziging naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde, verwerpt de rechtbank het bezwaar van [gedaagde] tegen de eiswijziging. Iets anders is dat de gewijzigde eis, zoals [gedaagde] terecht stelt, niet zonder meer begrijpelijk is; de gevolgen hiervan komen voor rekening van [eiseres].
3.3.
[eiseres] vordert in de eerste plaats de boekwinst van de grond voor zover die haar toekomt. [gedaagde] is als medevennoot tegenover haar tekortgeschoten of heeft jegens haar onrechtmatig gehandeld door de boekwinst verkeerd te verantwoorden. Dit heeft haar een schade berokkend van € 230.118,69.
In de tweede plaats vordert zij vergoeding van de in de vennootschapsperiode gemaakte bouwkosten van de woning voor zover die door haar gedragen zijn ad € 229.711,29 omdat zij via de v.o.f. heeft bijgedragen in de bouw van de aan [gedaagde] toebehorende woning.
In de derde plaats vordert [eiseres] kennelijk, zoals ook eerder werd gevorderd, veroordeling van [gedaagde] tot overdracht in mede-eigendom van de helft van de woning. Zij stelt dat [gedaagde] steeds te kennen heeft gegeven haar in de waarde van de woning te willen laten delen en legt ter ondersteuning van deze stelling een ongedateerde e-mail van [gedaagde] over waarin sprake is van zijn deel in de waarde van het woonhuis en het deel dat [eiseres] – in haar plaats de kinderen van partijen – toe zou komen.
Tevens vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader in.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert [eiseres] te gebieden mee te werken aan de doorhaling van de onder 2.11 bedoelde beslagen met veroordeling in de kosten.
3.6.
[eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader ingaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Centraal staan in deze zaak de goederenrechtelijke positie van de woning en haar verbintenisrechtelijke positie in de verhouding tussen partijen.
4.2.
Vast staat dat de economische eigendom van de grond waarop de woning later werd gebouwd, in de v.o.f. is ingebracht (2.3). De juridische eigendom bleef bij [gedaagde]. Toen de woning werd gebouwd ging de economische eigendom daarvan, de natrekking volgend, ook behoren tot het vermogen van de v.o.f. De economische eigendomssituatie – dus de verbintenisrechtelijke situatie die de waarde van de onroerende za(a)k(en) die juridisch tot het privévermogen van [gedaagde] behoorde(n) bij de v.o.f. liet – veranderde immers niet door de bouw van de woning en de kadastrale afsplitsing van het terrein.
4.3.
Die veranderde wel toen de belastingdienst haar onder 2.7 bedoelde onderzoek had verricht. De v.o.f. deed afstand van de economische eigendom van de woning. De vraag is hoe dit gebeurde.
4.4.
Boekhoudtechnisch werd de visie van de belastingdienst gevolgd doordat in het overzicht privé-mutaties bij het jaarrapport 1999 van de v.o.f. bij ‘overname grond van zaak’ voor [gedaagde] een bedrag van f 8.117,00 en voor [eiseres] een bedrag van f 6.642,00 werd opgenomen. Daarmee was de boekwaarde van de woning, f 14.759,00, verantwoord.
4.5.
De verwerking van de boekwinst in de positie van de twee vennoten mag boekhoudkundig duidelijk zijn, ze roept, zoals beide partijen stellen, de vraag op of zij ook juridisch juist is.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet op de stukken slechts aan de kant van [gedaagde] sprake geweest van een reële ‘overname grond van zaak’, namelijk van de economische eigendom van de woning.
4.7.
Hierbij is van belang wat de vennootschapsakte bepaalt ten aanzien van de inbreng (zie 2.4, 2.5). In art. 4 bepaalt deze onder meer dat [gedaagde] de tot het hotel-restaurant behorende activa inbrengt. Uit de boeken van de vennootschap blijkt de boekwaarde van de grond met de woning. Art. 5 van de vennootschapsakte bepaalt vervolgens de gerechtigdheid van de vennoten tot het vennootschapsvermogen:
Ieder der vennoten wordt voor het bedrag of de waarde van zijn/haar inbreng in geld en/of zaken gecrediteerd in de boeken van de vennootschap op een kapitaalrekening.
4.8.
Anders dan bijvoorbeeld in de vennootschapsakte is voorgeschreven voor de winstverdeling, zijn partijen dus niet ieder voor de helft in haar vermogen gerechtigd, maar naar rato van hun inbreng. De akte gaat er bovendien vanuit dat het ingebrachte als het geen deel meer uitmaakt van het vennootschapsvermogen, naar de inbrenger terugkeert.
4.9.
Hoewel partijen hebben ingestemd met het jaarrapport 1999 van de v.o.f., lijkt de conclusie te moeten zijn dat dit een fout bevat ten aanzien de van overname van ‘grond van de zaak’. De onttrekking van de economische waarde van de woning aan de vennootschap kon zonder nadere overeenkomst niet plaatsvinden ten gunste van [gedaagde] en [eiseres] samen. Van het bestaan van zo’n overeenkomst, die een fiscale voorziening zou moeten inhouden gelet op de bevoordeling van [eiseres] die zij zou impliceren, is vooralsnog niet gebleken.
4.10.
Uit de stukken blijkt echter wel dat beide partijen er vanuit gingen dat de woning – gebouwd voor hun gezin – hen toebehoorde. Dit misverstand heeft voortgeduurd tot in deze procedure. Ter zitting van 5 juni 2013 is bijvoorbeeld namens [gedaagde] aangegeven dat de economische eigendom van de woning bij de oprichting van [gedaagde], waarin de woning niet werd ingebracht, naar hem ging of bij de v.o.f. bleef. Op de vraag van de rechter wat er bij de oprichting van [gedaagde] met de waarde van de woning is gebeurd, is door [gedaagde] geantwoord dat er verrekening in de kapitaalrekening van de vennoten of in het aandelenbezit heeft plaatsgevonden, maar dat er nog niet voldoende gegevens voorhanden waren. Het bestaan van een misverstand blijkt voorts onder meer uit het onder 3.3 bedoelde e-mailbericht waarin [gedaagde] spreekt van zijn en [eiseres]’ deel van de woning.
4.11.
De rechtbank verwerpt op grond van het voorgaande de stellingen van [gedaagde] voor zover deze inhouden dat [eiseres] steeds heeft geweten wat het jaarrapport 1999 van de v.o.f. betekende en dat zij tijdig tegenover de v.o.f. had moeten ageren als dit een onjuistheid bevatte. [gedaagde] zelf was er in elk geval op 5 juni 2013 niet zeker van wat er met de economische eigendom van de woning gebeurd was en niet is gebleken dat hij reden heeft om aan te nemen dat [eiseres] dit wel was.
4.12.
Voor zover een misverstand de juridische eigendom van de woning betrof, is het irrelevant; die eigendom lag en bleef liggen bij [gedaagde].
4.13.
De economische eigendom, die bepaalt wie de waarde van de woning toekomt, is echter een verbintenisrechtelijk begrip waaraan partijen vrijelijk inhoud kunnen geven. Dit betekent dat als onduidelijkheid ten aanzien van de economische eigendom bestaat, nagegaan moet worden hoe partijen hun onderlinge verhouding vorm hebben gegeven.
4.14.
Wat betekent nu het voorgaande voor de vorderingen van [eiseres]?
4.15.
Dat [gedaagde] als medevennoot tegenover [eiseres] tekortgeschoten is of jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door de boekwinst verkeerd te verantwoorden in die zin dat hij van een privé-opname ter waarde van f 250.000,00 had moeten uitgaan in 1999, kan ten dele juist zijn. De economische waarde van de woning kwam hem ten goede en er lijkt geen sprake te zijn van privé-opnames door beide partijen. Gebleken is echter dat beide partijen een onjuist beeld hadden van de economische eigendom van de woning na de overbrenging van vennootschaps- naar privé-vermogen. Partijen zullen zich op dit onderdeel nader moeten uitlaten.
4.16.
De bouwkosten van de woning zijn gedragen door haar economisch eigenaar, de v.o.f. De bouw vond plaats ten behoeve van haar vennoten en hun gezin. Die vennoten stemden er dus mee in dat de v.o.f. de bouwkosten van de woning droeg. Noch bij de inbreng van de v.o.f. in [gedaagde] noch bij hun echtscheiding zijn ze overeengekomen dat een ander deze zou dragen. [eiseres] voert onvoldoende aan om een wijziging in deze door partijen gekozen situatie te kunnen brengen.
4.17.
Mocht ook hierbij de onduidelijkheid over de economische eigendom van de woning die bij partijen bestond, een rol hebben gespeeld, dan geldt het volgende. Bij toewijzing van de onder 4.15 bedoelde vordering – neerkomend op de erkenning van [eiseres]’ economisch medeëigenaarschap – bestaat er geen grond haar de bouwkosten te vergoeden. Zij en [gedaagde] hebben dan immers via de v.o.f. zelf betaald aan de woning die hun economische medeëigendom vormde. Bij afwijzing van de onder 4.15 bedoelde vordering geldt onverkort wat onder 4.16 is overwogen.
4.18.
Het derde onderdeel van [eiseres]’ vordering is gericht op veroordeling van [gedaagde] tot overdracht in mede-eigendom van de woning. Op dit onderdeel zal de vordering worden afgewezen. De stelling van [eiseres] dat [gedaagde] steeds te kennen heeft gegeven haar in de waarde van de woning te willen laten delen kan, zoals uit het voorgaande blijkt, samenhangen met het feit dat beide partijen mogelijk ervan uitgingen dat de economische eigendom van de v.o.f. op hen beiden was overgegaan. Blijkt dit het geval, dan is de vordering op dit onderdeel, na het onder 4.15 bedoelde overbodig. Het bestaan van een overeenkomst, verplichtend tot overdracht van de helft van de woning is niet uitdrukkelijk gesteld door [eiseres] en in de stukken is geen enkel aanknopingspunt voor het bestaan van zo’n overeenkomst te vinden.
4.19.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte over het onder 4.15 bedoelde uit te laten. Daarbij hanteert de rechtbank niet de gebruikelijke termijnen van twee weken, maar termijnen van vier weken, in verband met de vakantietijd, maar ook om partijen opnieuw in de gelegenheid te stellen met elkaar te overleggen zonder al te grote druk van de procedure.
in reconventie
4.20.
De rechtbank gaat ervan uit dat het beslag op[adres] inmiddels is opgeheven, zoals [eiseres] bij antwoord in reconventie heeft toegezegd te zullen doen.
4.21.
Het beslag op[adres] – de woning – moet geacht worden vervallen te zijn. Het verlof tot beslaglegging dateert van 19 november 2011 en is gegeven onder de voorwaarde dat binnen dertig dagen de eis in de hoofdzaak wordt ingesteld. Deze is ingesteld op 21 januari 2013. Dat deze eis niet gericht is op scheiding en deling zoals in het beslagrekest gesteld, behoeft gelet op het voorgaande geen behandeling meer.
4.22.
[eiseres] zal als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in reconventie worden veroordeeld.
4.23.
De rechtbank zal om proceseconomische redenen thans iedere beslissing aanhouden en tegelijk met de einduitspraak in conventie eindvonnis wijzen in reconventie.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
3 september 2014voor het nemen van een akte in conventie door [eiseres] over hetgeen is vermeld onder 4.19, waarna [gedaagde] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte in conventie kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2014.