ECLI:NL:RBGEL:2014:6307

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
14/5723
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking omgevingsvergunning voor vleermuizentoren in Klarenbeek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 7 oktober 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een geschil tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst. De zaak betreft de intrekking van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een vleermuizentoren op een perceel in Klarenbeek. De intrekking van de vergunning vond plaats op basis van de stelling dat de verzoeker bij de aanvraag onjuiste informatie had verstrekt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker bezwaar had gemaakt tegen de intrekking en een voorlopige voorziening had aangevraagd. Tijdens de zitting op 12 september 2014 is de verzoeker verschenen, terwijl de verweerder vertegenwoordigd werd door deskundigen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de intrekking van de vergunning een belastend besluit is en dat het aan de verweerder is om aan te tonen dat er sprake is van een onjuiste opgave door de verzoeker. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat nader onderzoek noodzakelijk is om te bepalen of de intrekking rechtmatig was. In de belangenafweging heeft de voorzieningenrechter het belang van de verzoeker, dat de toren niet afgebroken hoeft te worden, zwaarder laten wegen dan het belang van de verweerder. Daarom heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit en het primaire besluit geschorst en de verweerder opgedragen het griffierecht te vergoeden en de proceskosten van de verzoeker te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/5723

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorstte Twello, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de omgevingsvergunning met kenmerk Z-HZ_WABO-2011-000112 voor het plaatsen van een vleermuizentoren, inclusief fundering op het perceel [perceel] (hierna: het perceel) ingetrokken en verzoeker onder aanzegging van een dwangsom gelast de vleermuizentoren, inclusief fundering binnen twaalf weken geheel te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 2000 per week, met een maximum van € 12.000.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Nadien heeft verweerder bij besluit van 19 mei 2014 de begunstigingstermijn verlengd tot 12 weken na het te nemen besluit op bezwaar.
Naar aanleiding daarvan heeft verzoeker bij schrijven van 21 mei 2014 het verzoek ingetrokken. Daarbij is verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen. Bij uitspraak van 17 juli 2014 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen.
Bij besluit van 25 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2014. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door dr. ing. R. Mensink en T.J.W. Overeem.

Overwegingen

1.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.
Bij besluit van 17 mei 2011 heeft verweerder, op een daartoe strekkende aanvraag van 2 maart 2011, aan verzoeker een omgevingsvergunning verleend voor plaatsing in strijd met het bestemmingsplan van een vleermuizentoren op het perceel.
4.
Verweerder heeft de verleende omgevingsvergunning ingetrokken op grond van artikel 5.19, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (hierna: Wabo). Verweerder heeft hiertoe overwogen dat verzoeker onder onjuiste opgave de aanvraag heeft ingediend, omdat hij niet de intentie had een vleermuizentoren te bouwen.
Dit blijkt volgens verweerder uit de op 30 september 2013 gedane constatering dat er in afwijking van de verleende omgevingsvergunning is gebouwd. De toren is namelijk hoger dan is aangegeven op de tekening (9,20 meter in plaats van 7,55 meter) en er is een deur gebouwd waarmee de toren voor mensen toegankelijk wordt. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de afwijking ten aanzien van de deur inmiddels is verholpen, zodat thans als enige afwijking de hoogte van de toren resteert.
Verder blijkt de onjuiste opgave volgens verweerder uit de uitlatingen die verzoeker in de uitzending van ‘Editie NL’ van 28 februari 2011 en in de uitzending ‘Gelderse Koppen’ van TV Gelderland van 13 november 2013 heeft gedaan. In de uitzending van ‘Editie NL’ heeft verzoeker gezegd:
“Mijn vrouw, dat kan ik je wel verklappen, die zei: “Joh, als jij nou een vergunning wilt hebben voor deze toren dan moet je er een vleermuizentoren van maken.” En zo is het gegaan.”In ‘Gelderse Koppen’ heeft verzoeker gezegd:
“We gaan naar een folly (verzoeker).””Hoe heb je hier ooit vergunning voor gekregen voor zo’n ding? (verslaggever)””Ja, normaal krijg je dat natuurlijk niet, want dit is bestemmingsplan agrarisch en daar mag je niet zomaar een toren bouwen. Dus ik was van plan een toren te bouwen, en toen zei mijn vrouw, nadat ze op Vroege Vogels wat gezien had over vleermuizen op een oud defensiecomplex in Baarle Nassau,…, “Waarom vraag je geen vleermuizentoren aan?” ”Krijg je eerder een vergunning (verzoeker)”.
Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat eiser niets met de adviezen over de vleermuizentoren van door hem geraadpleegde deskundigen heeft gedaan. Verweerder heeft aangevoerd dat de toren, volgens die deskundigen, ongeschikt is om op voorhand te kunnen verwachten dat er zich vleermuizen zullen nestelen.
5.
Verzoeker heeft betoogd dat alle gegevens die door hem zijn verstrekt bij de aanvraag wat betreft het gebruiksdoel van het bouwwerk juist zijn. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij bij de aanvraag tot het bouwen van een vleermuizentoren altijd meerdere doelstellingen heeft gehad, namelijk het voorzien in onderdak voor vleermuizen, het ontwikkelen van het landschap, het geven van een recreatieve betekenis aan het landschap en het verrassen van mensen. Bij het laatste gebruiksdoel wordt de toren ook wel een ‘folly’ genoemd. In de door verweerder aangehaalde uitzendingen is alleen het laatstgenoemde aspect belicht. Dit toont volgens verzoeker echter niet aan dat de andere doelstellingen bij de aanvraag geen rol speelden.
6.
Ingevolge artikel 5.19, eerste lid, onder a, van de Wabo kan het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning of ontheffing te verlenen, de vergunning of ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken, indien de vergunning of ontheffing ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend.
7.
De vraag die partijen verdeeld houdt is of verweerder bevoegd was om de verleende bouwvergunning op grond van artikel 5.19, eerste lid, onder a, van de Wabo in te trekken. Hiervoor dient sprake te zijn van een onjuiste opgave door verzoeker bij de aanvraag van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het bij een belastend besluit zoals een intrekking van een vergunning, aan verweerder is om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor de uitoefening van zijn bevoegdheid tot intrekking is voldaan. Verweerder dient aan te tonen dat er een feitelijke grond is om tot intrekking over te gaan.
8.
Ter zitting zijn nadere bewijsmiddelen naar voren gebracht, door zowel verweerder als verzoeker. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat er naast de in het bestreden besluit genoemde uitlatingen, door verzoeker nog andere uitlatingen in de media zijn gedaan waaruit de onjuiste opgave blijkt. In dit verband stelt de voorzieningenrechter vast dat één van de uitlatingen die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, dateert van ruim twee jaar na de datum van de aanvraag – de datum in geding – waarbij verzoeker heeft aangetekend dat die uitlating door de programmamaker uit zijn verband is gehaald. Verzoeker heeft ter zitting aangevoerd dat hij reeds tijdens het bouwen van de toren vleermuisvoorzieningen heeft aangebracht en dat de toren geschikt is voor het verlenen van onderdak aan vleermuizen. Nu onderzoek naar deze nadere bewijsmiddelen van belang is bij beantwoording van de vraag of verweerder heeft aangetoond dat verzoeker een onjuiste opgave heeft gedaan bij de aanvraag, is nader onderzoek nodig. De voorlopigevoorzieningsprocedure leent zich niet voor dit onderzoek. Dit onderzoek zal plaats moeten vinden in de aanhangige bodemprocedure.
9.
Een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het besluit kan op grond van het vorenoverwogene niet gegeven worden. Het verzoek zal dan ook beoordeeld worden aan de hand van een belangenafweging. De voorzieningenrechter kent in het kader van die belangenafweging een groter gewicht toe aan het belang van verzoeker dat nakoming van de last voor hem zou betekenen dat hij de toren moet afbreken dan aan het belang van verweerder bij de nakoming van de last op korte termijn. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding het bestreden besluit en het primaire besluit te schorsen.
10.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht wat betreft de reiskosten vast op € 14,46. Ten aanzien van de door verzoeker opgegeven verletkosten overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) komen verletkosten van een partij in aanmerking voor vergoeding. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bbp kunnen deze kosten, afhankelijk van de omstandigheden, tussen de € 7 en € 78 per uur bedragen. Het namens verzoeker verzochte bedrag van € 375 voor het bijwonen van de zitting is niet gespecificeerd, zodat de voorzieningenrechter de vergoeding op het laagste tarief vaststelt (zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9511) en deze kosten bepaalt op € 21 (3 verleturen à € 7).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit en het primaire besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165 aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 35,46.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.C.J. Klaver, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.