ECLI:NL:RBGEL:2014:6315

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 augustus 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
227109
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking tussen twee besloten vennootschappen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland werd behandeld, heeft eiseres, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Cerdic B.V., een vordering ingesteld tegen gedaagde, Cerdic Nederland B.V., op grond van ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank heeft op 13 augustus 2014 vonnis gewezen in deze civiele procedure, waarin de feiten en het procesverloop uitvoerig zijn besproken. De procedure omvatte onder andere getuigenverhoren en het indienen van conclusies door beide partijen. Cerdic B.V. stelde dat Cerdic Nederland B.V. ongerechtvaardigd was verrijkt door betalingen die door Cerdic B.V. waren gedaan voor diensten en goederen die ten goede kwamen aan Cerdic Nederland B.V. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen, waarbij Cerdic Nederland B.V. betoogde dat de betalingen als schenkingen moesten worden beschouwd, wat door de rechtbank werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe verweren van Cerdic Nederland B.V. tardief en onvoldoende onderbouwd waren. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat Cerdic Nederland B.V. een bedrag van € 23.463,23 aan Cerdic B.V. moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 juli 2009. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak in het kader van het civiele recht, specifiek met betrekking tot ongerechtvaardigde verrijking en de verplichtingen van vennootschappen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/227109 / HA ZA 12-174
Vonnis van 13 augustus 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CERDIC B.V.,
gevestigd te Ede,
eiseres,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CERDIC NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Lunteren,
gedaagde,
advocaat mr. J.A. Endtz te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Cerdic en Cerdic Nederland genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 oktober 2012
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 7 februari 2013
  • het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor van 3 april 2013
  • het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor van 16 januari 2014
  • de conclusie na getuigenverhoor
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 3 oktober 2012. Cerdic Nederland betoogt in haar conclusie na enquête dat de rechtbank bij dat tussenvonnis ten onrechte voorbij is gegaan aan de context van de zaak, maar de rechtbank ziet dit anders en overweegt hieromtrent als volgt.
2.2.
In de eerste plaats betoogt Cerdic Nederland dat de rechtbank ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan het aspect dat, voor zover Cerdic Nederland al is verrijkt, dat niet ongerechtvaardigd is. Cerdic Nederland stelt zich op het standpunt dat de overname van (een deel van) de activa en passiva van Cerdic door Cerdic Nederland geen normale overname was, maar een familieafspraak om het vermogen van [naam 1] en [naam 2] (verder weer [naam 1] en [naam 2] te noemen) tegen gunstige voorwaarden over te dragen aan de kinderen. Dat Cerdic na de overname nog af en toe facturen betaalde voor Cerdic Nederland was volgens Cerdic Nederland een bewuste keuze van [naam 1] en [naam 2], omdat zij hun kinderen wilden helpen bij het opstarten van hun bedrijf. Alle betalingen die door Cerdic zijn verricht ten behoeve van Cerdic Nederland moeten dan ook worden gezien als schenkingen. Volgens Cerdic Nederland is de rechtbank in het tussenvonnis ten onrechte niet ingegaan op het voorgaande.
Voorts betoogt Cerdic Nederland dat de rechtbank in het tussenvonnis eveneens zonder nadere motivering voorbij is gegaan aan het gegeven dat [naam 2] via [naam 2] medebestuurder van Cerdic was en dat zij als bestuurder rechtstreeks bij het reilen en zeilen van Cerdic was betrokken en op detailniveau op de hoogte was van de administratie van de vennootschap.
2.3.
Cerdic heeft zich in haar antwoordconclusie na enquête verzet tegen het voeren van deze verweren in dit stadium van de procedure, nu deze verweren nog niet eerder zijn gevoerd. Bovendien kunnen deze verweren geen doel treffen volgens Cerdic.
Cerdic betwist dat sprake was van de thans gestelde onlogische en fiscaal onjuiste schenkingen en Cerdic meent dat Cerdic Nederland op dit punt niet eens heeft voldaan aan haar stelplicht. Volgens Cerdic was er geen rechtvaardiging voor de verrijking.
Verder bestrijdt Cerdic dat [naam 2] bij de dagelijkse administratie betrokken was en houdt Cerdic vol dat [naam 2] niet op de hoogte was van de door haar als malversaties aangemerkte transacties en betalingen. Volgens Cerdic heeft [naam 2] voor het eerst in 2010 de administratie onder ogen gekregen en heeft zij daarna meteen actie ondernomen jegens [naam 1] en Cerdic Nederland.
2.4.
De rechtbank overweegt dat het verweer dat sprake was van (welbewuste) schenkingen door [naam 1] en [naam 2] aan hun wederzijdse kinderen via de vermogens van Cerdic en Cerdic Nederland inderdaad nieuw is. Dit verweer is ook niet te rijmen met het bij conclusie van antwoord ingenomen standpunt van Cerdic Nederland, inhoudend dat ‘per slot van rekening geen sprake (was) van een verarming aan de zijde van Cerdic BV nu zij slechts facturen heeft betaald waar een prestatie jegens haar tegenover stond ofwel direkt aan haarzelf danwel, indirekt, via de betaalde overnamesom’ (zie haar randnummer 17 van die conclusie). Voor dit nieuwe standpunt is verder geen of onvoldoende steun te vinden in de afgelegde getuigenverklaringen. Het kan zijn dat door [naam 2] gezegd is dat Cerdic Nederland niet veel geld had en dat ‘de jongens nog moesten groeien’ en dit kan redengevend zijn geweest om bepaalde kosten vanuit Cerdic te betalen, maar dat impliceert nog niet dat de desbetreffende bedragen welbewust en rechtsgeldig zijn geschonken. Veeleer ligt voor de hand dat die kosten zijn voorgeschoten c.q. geleend, ook al is dat blijkbaar niet als zodanig vastgelegd en boekhoudkundig verwerkt.
Vanwege het vorenstaande gaat de rechtbank voorbij aan het nieuwe, tardieve en ontoereikend onderbouwde verweer dat sprake was van schenkingen door Cerdic aan Cerdic Nederland.
2.5.
De stelling van Cerdic Nederland dat [naam 2] bestuurder was van Cerdic en dat zij mede betrokken was bij de administratie, is niet nieuw. Dit heeft Cerdic Nederland bij antwoord ook al aangevoerd. Cerdic Nederland heeft daar reeds gesteld dat het weliswaar [naam 1] was die de betalingen uitvoerde en de boekhouding deed (randnummers 8 en 9), maar dat [naam 2] de post en de facturen sorteerde en aangaf welke facturen vanuit welke vennootschap betaald moesten worden (randnummer 10).
Dit doet echter niet ter zake. Vast staat dat de betalingen, waarover het gaat in dit geschil, zijn uitgevoerd in de periode waarin [naam 1] en [naam 2] beiden (indirect) bestuurder waren van Cerdic. Indien en voor zover komt vast te staan dat zij, al dan niet in gezamenlijk overleg, facturen, die voor Cerdic Nederland waren bestemd, hebben betaald vanaf de bankrekening van Cerdic, waardoor Cerdic Nederland ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van Cerdic, dan kan Cerdic op grond van de hoofdregel van artikel 6:212 BW verlangen dat haar schade wordt vergoed tot het bedrag van de verrijking van Cerdic Nederland.
2.6.
De rechtbank zal nu overgaan tot bespreking van de afzonderlijke facturen.
Ten aanzien van de factuur van Electran (2005) heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 3 oktober 2012 beslist dat het verweer van Cerdic Nederland onvoldoende gemotiveerd is, zodat de vordering van Cerdic op dit punt zal worden toegewezen. Ten aanzien van de facturen van LRV en SMC (2007/2008) is geen bewijslevering door Cerdic toegelaten, zodat de vordering van Cerdic op dit punt zal worden afgewezen. Voor wat betreft de overige facturen heeft de rechtbank aan beide partijen een aantal bewijsopdrachten gegeven. Hierna zal de rechtbank eerst ingaan op een aantal facturen waarvan evident is dat geen of ontoereikend bewijs is geleverd en vervolgens zal zij voor wat betreft de overige facturen per jaar en per factuur het door partijen aangedragen bewijs bespreken en concluderen of de partij aan wie bewijslevering is opgedragen, is geslaagd in dat bewijs.
2.7.
De rechtbank constateert dat ten aanzien van de facturen van Sneltransport Pater B.V. (2004), de Gouden Gids (2004) en XS4all (2005) geen bewijs is geleverd. Dat de factuur van de Gouden Gids op een andere onderneming zou zien, zoals Cerdic Nederland bij conclusie na enquête nog heeft gesteld, is door Cerdic Nederland onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank aan die enkele stelling voorbij zal gaan.
Nu aan Cerdic bewijslevering was opgedragen ten aanzien van de factuur van Sneltransport Pater B.V. en aan Cerdic Nederland van de facturen van de Gouden Gids en XS4all, leidt dit ertoe dat Cerdic de factuur van Sneltransport Pater B.V. dient te voldoen en Cerdic Nederland de facturen van de Gouden Gids en XS4all. Cerdic Nederland is tot de desbetreffende factuurbedragen ten koste van Cerdic verrijkt met de diensten van de Gouden Gids en XS4all.
2.8.
Ten aanzien van de facturen van Plant (2004 en 2005), Meeus (2005), Nic.at (2005) en Plant en Meeus (2006) geldt dat al deze facturen zien op de overdracht van één of meer domeinnamen. Cerdic Nederland heeft gesteld dat Cerdic het gebruik van de domeinnamen waarop die facturen zien, heeft gehouden zodat Cerdic de facturen dient te betalen. In de akte is echter bepaald dat Cerdic haar website aan Cerdic Nederland heeft overgedragen en dat Cerdic aan Cerdic Nederland het gebruiksrecht op haar naam heeft verleend. Cerdic Nederland is toegelaten tot het leveren van tegenbewijs, maar in dit verband heeft alleen getuige [naam 1] een verklaring afgelegd. Uit die verklaring volgt dat sprake was van een groot aantal domeinnamen, waarvan in eerste instantie alleen Cerdic.nl was overgedragen. De andere domeinnamen zijn later alsnog overgedragen aan Cerdic Nederland, maar wanneer dit precies was weet [naam 1] niet.
De rechtbank is van oordeel dat met de enkele verklaring van [naam 1] geen bewijs is geleverd tegen de in de akte opgenomen bepaling dat Cerdic haar website aan Cerdic Nederland heeft overgedragen en dat Cerdic aan Cerdic Nederland het gebruiksrecht op haar naam heeft verleend. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van de inhoud van de akte, op grond waarvan Cerdic Nederland de facturen van Plant, Meeus, Nic.at en Plant en Meeus zal dienen te voldoen.
2004
Roordink Bedrijfswagens
2.9.
Aan Cerdic Nederland is opgedragen te bewijzen dat, hoewel de bus aan Cerdic Nederland was overgedragen en Cerdic Nederland wordt geacht de opdracht tot het verrichten van die servicebeurt te hebben verstrekt bij het aanbieden van de bus, tussen partijen is afgesproken dat Cerdic de kosten van de grote servicebeurt c.a. voor haar rekening zou nemen.
2.10.
Door Cerdic Nederland is [naam 1] gehoord als partijgetuige. Hij heeft verklaard dat voornoemde afspraak is gemaakt tussen hem en [naam 2]. Voorts zijn als getuigen [naam 3] en [naam 1] gehoord. [naam 3] heeft verklaard dat hij weet dat de bedrijfsauto door Cerdic Nederland is overgenomen en dat er regelmatig mankementen aan die auto waren, maar hij heeft verklaard niets te weten over de kosten en een eventuele verdeling daarvan tussen Cerdic en Cerdic Nederland. [naam 1] heeft verklaard dat Cerdic Nederland de bus overnam van Cerdic en dat Cerdic de bus in orde zou maken. Hoe dit concreet is afgesproken en wat er is gezegd kan hij niet mededelen.
2.11.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door [naam 3] en [naam 1] afgelegde verklaringen niet volgt dat Cerdic de kosten van de servicebeurt van de door Cerdic Nederland overgenomen bedrijfsauto zou voldoen. Het enkele gegeven dat de factuur op naam van Cerdic is gesteld acht de rechtbank eveneens onvoldoende, gelet op overweging 4.3. van het tussenvonnis van de rechtbank van 3 oktober 2012. Nu [naam 1] slechts heeft verklaard als partijgetuige, komt aan zijn verklaring op grond van artikel 164 Rv beperkte bewijskracht toe en kan deze slechts dienen ter aanvulling van onvolledig bewijs, welk begin van bewijs in dit geval echter in het geheel niet is geleverd. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat de vordering van Cerdic kan worden toegewezen en dat de kosten van de factuur van 13 oktober 2004 ad € 1.665,95 voor rekening van Cerdic Nederland komen.
Pont Meyer
2.12.
Aan Cerdic Nederland is opgedragen te bewijzen dat de kosten voor een blind vernagelde sponning die na 1 oktober 2004 (na de bedrijfsoverdracht) is geleverd en die ten goede kwam van Cerdic Nederland, desondanks was begrepen in de overgedragen en door Cerdic Nederland betaalde 4290 meter redceder schroten.
2.13.
[naam 1] heeft als partijgetuige verklaard dat hij niet weet wanneer de betreffende sponning is geleverd, maar het ligt volgens [naam 1] niet voor de hand dat na een overname de voorraad nog in de week van de overname wordt aangevuld en nieuwe artikelen worden besteld. Cerdic Nederland heeft op 7 februari 2013 voorts [naam 3] en [naam 1] laten horen als getuigen. Beide getuigen hebben verklaard dat, nu de factuur is gedateerd op 7 oktober 2004, de bestelling (minstens) één of twee weken daarvóór geplaatst moet zijn.
2.14.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde verklaringen weliswaar blijkt dat de bestelling vóór de datum van de bedrijfsoverdracht moet zijn geplaatst, maar niet dat de bestelde sponning is inbegrepen in de overgedragen en betaalde redceder schroten. Daarmee is Cerdic Nederland niet geslaagd in het bewijs. Die sponning is aan Cerdic Nederland ten goede gekomen, maar betaald door Cerdic. Cerdic Nederland is ter zake verrijkt ten koste van Cerdic. Deze factuur ad € 1.515,33 komt dan ook voor rekening van Cerdic Nederland en de rechtbank zal de vordering van Cerdic op dit punt toewijzen.
Vloet Mill
2.15.
Vloet Mill heeft een factuur, gedateerd 13 oktober 2004, opgemaakt voor 500 stuks saunakappen. Uit de factuur blijkt niet wanneer die kappen zijn geleverd. Op de factuur wordt verwezen naar vier afleverbonnen, maar die afleverbonnen zijn niet in het geding gebracht. De factuur is in eerste instantie door Cerdic Nederland betaald en vervolgens door haar doorbelast aan Cerdic. Nu Cerdic betwist dat de doorbelasting terecht heeft plaatsgevonden, is aan Cerdic Nederland opgedragen te bewijzen dat die saunakappen op goede gronden zijn doorbelast aan Cerdic en dat deze onderdeel uitmaakten van de 530 stuks armatuur met roosters die zij van Cerdic heeft overgenomen en betaald middels de overnamesom.
2.16.
In dit verband heeft Cerdic Nederland [naam 1] als partijgetuige laten horen aan wiens verklaring ex artikel 164 Rv beperkte bewijskracht toekomt. Daarnaast zijn [naam 3] en [naam 1] gehoord als getuigen en heeft ook [naam 4] over deze factuur verklaard. [naam 2] heeft een algemene verklaring afgelegd over het factuurgedrag van Vloet Mill.
[naam 1] heeft verklaard dat hij ervan uit gaat dat de saunakappen zijn geleverd in de loop van september 2004. De laatste levering van 500 kappen was gefactureerd op 22 juli 2004 zodat de kappen van de factuur van 13 oktober 2004 nog vóór de voorraadtelling moeten zijn geleverd, gelet op het aantal kappen dat wekelijks nodig is.
[naam 3] heeft verklaard dat de kappen ver voor de factuurdatum zijn gemaakt en geleverd. Hij weet echter niet wanneer die kappen zijn geleverd.
[naam 1] heeft verklaard dat hij niet weet wanneer de kappen zijn geleverd en dat hij de bestelling niet zelf heeft geplaatst. Gelet op de voorraad d.d. 1 oktober 2004 kan het volgens [naam 1] niet zo zijn dat de aanwezige kappen allemaal afkomstig waren van de levering in juli 2004. Hij concludeert daaruit dat de saunakappen van de factuur van 13 oktober 2004 waren geleverd vóór de telling op 1 oktober 2004.
Hiertegenover staan de verklaringen van [naam 4] en [naam 2]. [naam 4] heeft verklaard dat hij, gelet op de datum van de factuur, aanneemt dat die factuur de voorraad betreft voor de maanden november, december en januari 2004. [naam 2] heeft verklaard dat volgens haar Vloet Mill binnen één week factureerde en soms vooruit.
2.17.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van [naam 3] en [naam 1] niet duidelijk blijkt wanneer de saunakappen zijn geleverd en dus ook niet dat de saunakappen, waarop de factuur van 13 oktober 2004 ziet, zijn begrepen in de overnamesom. Het enkele gegeven dat de factuur op naam van Cerdic is gesteld is voorts onvoldoende om aan te nemen dat de saunakappen ook door Cerdic betaald dienen te worden, gelet op overweging 4.3. van het tussenvonnis van de rechtbank van 3 oktober 2012. De verklaring van [naam 1] kan slechts strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs, welk bewijs in dit geval niet is geleverd. Nu Cerdic Nederland niet is geslaagd in de bewijsopdracht, dient de vordering van Cerdic te worden toegewezen. Cerdic Nederland heeft, naar de rechtbank aanneemt, die saunakappen verwerkt in de sauna’s die zij heeft verkocht en zij is tot het desbetreffende factuurbedrag ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van Cerdic, die tot dat bedrag schade heeft geleden.
Global Collect
2.18.
Aan Cerdic is opgedragen het bewijs van haar stelling dat de ongedateerde factuur van Global Collect, die ziet op een antivirus programma, een aan Cerdic Nederland overgedragen activum betreft en daarmee voor rekening van Cerdic Nederland dient te komen.
2.19.
Geen van de door Cerdic gehoorde getuigen heeft in dit verband een verklaring afgelegd. [naam 1] heeft een verklaring afgelegd, die inhoudt dat Cerdic Nederland een eigen anti virus programma heeft aangeschaft in 2004 en [naam 1] heeft verklaard dat er verschillende computers waren, ook thuis en dat op de thuiscomputer een antivirusprogramma zat.
2.20.
De rechtbank is van oordeel dat met deze verklaringen niet is komen vast te staan deze factuur ziet op een activum dat Cerdic aan Cerdic Nederland heeft overgedragen, zodat de vordering van Cerdic dient te worden afgewezen.
De Kempenaer
2.21.
Aan Cerdic is opgedragen te bewijzen dat de factuur van De Kempenaer van 31 december 2004 betrekking heeft op werkzaamheden waartoe Cerdic Nederland opdracht heeft gegeven.
2.22.
Cerdic heeft [naam 4] gehoord als getuige en [naam 2] als partijgetuige. [naam 4] heeft verklaard dat De Kempenaer de huisadvocaat was van Cerdic Nederland. Hij kan verder niets verklaren over de factuur van 31 december 2004.
[naam 2] heeft verklaard dat De Kempenaer de huisadvocaat was, in eerste instantie voor Cerdic en later voor Cerdic Nederland.
[naam 1] is ook gehoord als getuige. Hij heeft verklaard dat de factuur van 31 december 2004 werkzaamheden betreft die De Kempenaer heeft verricht in het kader van de afvloeiing van [naam 5]. [naam 1] is bij De Kempenaer geweest namens Cerdic.
2.23.
De rechtbank stelt voorop dat [naam 2] is gehoord als partijgetuige en dat haar verklaring op grond van artikel 164 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) alleen bewijs in het voordeel van Cerdic kan opleveren indien zij strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. [naam 4] heeft slechts verklaard over De Kempenaer in het algemeen en niet over de factuur van 31 december 2004. Daarmee resteert de verklaring van [naam 1] en deze is niet in het voordeel van Cerdic. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Cerdic niet is geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs, zodat de vordering van Cerdic op dit punt dient te worden afgewezen.
Salaris [naam 6]
2.24.
De rechtbank heeft Cerdic Nederland op dit punt toegelaten om bewijs te leveren tegen de in de akte opgenomen bepaling dat alle arbeidsovereenkomsten door Cerdic Nederland zullen worden overgenomen, zoals Cerdic heeft gesteld.
2.25.
In dit verband heeft [naam 1] als getuige verklaard dat al het personeel zou afvloeien en niet bij Cerdic Nederland in dienst zou treden. Alleen bij [naam 6] was dit anders, omdat hij zijn contract zou uitzitten aangezien dat voordeliger was. Overeengekomen is dat dit laatste ook voor rekening van Cerdic zou komen, aldus [naam 1]. [naam 6] heeft tot 1 januari 2005 wel hand en spandiensten verricht voor Cerdic Nederland.
Cerdic Nederland heeft ook ander bewijs geleverd.
[naam 3] heeft immers als getuige verklaard dat [naam 6] nog in dienst was toen [naam 3] zelf bij Cerdic Nederland in dienst kwam. Volgens [naam 3] zei [naam 6] in dienst te zijn bij Cerdic. [naam 6] zei dat het goedkoper was als hij nog drie maanden in dienst bleef omdat zijn contract dan was afgelopen. Anders zou men [naam 6] hebben moeten uitkopen. Volgens [naam 3] zeiden [naam 2] en [naam 1] ook dat [naam 6] in dienst van Cerdic was.
[naam 7], register accountant voor Cerdic, heeft verklaard dat [naam 6] uit dienst is getreden bij Cerdic op 31 december 2004. Dit blijkt ook uit de loonstaten, aldus [naam 7].
[naam 1] heeft verklaard dat [naam 6] nooit heeft gewerkt voor Cerdic Nederland.
2.26.
Tegenover deze verklaringen staan de verklaring van [naam 4], inhoudende dat [naam 6] wel degelijk is overgenomen door Cerdic Nederland en dat hij ook voor Cerdic Nederland heeft gewerkt en de verklaring van [naam 2], inhoudende dat [naam 6] na de overname voor Cerdic Nederland heeft gewerkt, maar door Cerdic is betaald.
2.27.
De rechtbank is van oordeel dat Cerdic Nederland met voornoemde getuigenverklaringen voldoende heeft bewezen dat de arbeidsovereenkomst met [naam 6] formeel niet is overgenomen door Cerdic Nederland en dat [naam 6] in dienst bleef bij Cerdic tot 1 januari 2005, zulks in weerwil van de inhoud van de akte op dit punt. Cerdic bleef formeel de werkgever die zijn salaris moest betalen. Met de verschillende getuigenverklaringen, in het bijzonder ook die van [naam 4] en van [naam 2], acht de rechtbank echter wel voldoende aangetoond dat [naam 6] in de periode van 1 oktober tot en met 31 december 2004 werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van Cerdic Nederland. De rechtbank stelt vast dat Cerdic Nederland in zoverre voordeel heeft genoten ten koste van Cerdic, die het loon betaalde. In beginsel kan dit worden aangemerkt als een (ongerechtvaardigde) verrijking van Cerdic Nederland ten koste van Cerdic, maar de getuigenverklaringen en de stellingen en producties van partijen bieden geen enkel handvat voor de begroting van dat voordeel aan de zijde van Cerdic Nederland, welke omvang bij een actie uit artikel 6:212 BW bepalend is voor de aanspraak op schadevergoeding.
Daarom wordt de vordering van Cerdic op dit onderdeel afgewezen.
UWV
2.28.
De rechtbank heeft Cerdic Nederland ook hier toegelaten om bewijs te leveren tegen de in de akte opgenomen bepaling dat de werkgeverslasten vanaf de overdracht van de onderneming voor haar rekening zouden komen.
2.29.
[naam 1] heeft als getuige verklaard dat door Cerdic Nederland geen personeelsleden zijn overgenomen.
[naam 3] heeft verklaard dat hij denkt dat [naam 8] in dienst was van Cerdic Nederland. [naam 9] was volgens hem in dienst van Cerdic. [naam 9] was in het verleden de monteur van Cerdic en hij is niet in dienst getreden bij Cerdic Nederland. [naam 3] is de opvolger van [naam 9]. [naam 3] is zelf per 1 oktober 2004 in dienst getreden.
[naam 1] heeft verklaard dat [naam 8], [naam 9] en [naam 10] nooit bij Cerdic Nederland in dienst zijn getreden. Er is in het geheel geen personeel overgenomen door Cerdic Nederland volgens [naam 1].
[naam 7], registeraccountant, heeft verklaard dat al personeel behalve [naam 6] per 30 september 2004 of eerder uit dienst is getreden. [naam 6] is op 31 december 2004 uit dienst getreden.
Door Cerdic Nederland is bij conclusie na enquête bovendien nog een schriftelijke verklaring van [naam 11], werkzaam bij [naam 11]. overgelegd waaruit volgt dat [naam 11] de loonadministratie van Cerdic Nederland heeft verzorgd in de jaren 2004 en 2005. Volgens [naam 11] zijn [naam 6], [naam 8], [naam 10] en [naam 9] niet in dienst geweest van Cerdic Nederland.
Ook is door Cerdic Nederland een verzamelloonstaat van Cerdic voor het jaar 2004 overgelegd waaruit blijkt dat voornoemde personen in 2004 in dienst zijn geweest van Cerdic. [naam 6] tot en met 31 december 2004 en [naam 8], [naam 10] en [naam 9] tot en met 30 september 2004.
2.30.
Daarnaast heeft [naam 4] verklaard dat [naam 9] na 1 oktober 2004 nog wel enige tijd op kantoor heeft gewerkt, maar dat [naam 9] voor zijn werkzaamheden werd betaald door Cerdic Nederland. Over [naam 8] kan hij niets verklaren. [naam 10] heeft volgens [naam 4] na de overname niet meer op kantoor gezeten.
[naam 2] heeft daarentegen verklaard dat [naam 8], [naam 10] en [naam 9] op basis van jaarcontracten werkten en dat zij na de overname voor Cerdic Nederland zijn blijven werken.
2.31.
De rechtbank is van oordeel dat Cerdic Nederland is geslaagd in het te leveren tegenbewijs nu de door haar gehoorde getuigen vrijwel unaniem verklaren dat het personeel niet is overgenomen door Cerdic Nederland, maar vertrok of in dienst bleef van Cerdic, welke verklaringen worden ondersteund door nader schriftelijk bewijs. Alleen [naam 2] heeft in deze anders verklaard, zodat de rechtbank haar verklaring op dit punt passeert. Wat er ook zij van het karakter van de facturen, gelet op het voorgaande komen de kosten van het UWV over het jaar 2004 voor rekening van Cerdic en hetzelfde geldt voor de nabetaling die dateert van maart 2005. Deze laatste nabetaling kan alleen zien op het jaar 2004, nu is komen vast te staan dat per 1 januari 2015 geen van de hiervoor genoemde werknemers nog in dienst was bij één van de ondernemingen. De vordering van Cerdic wordt in zoverre dan ook afgewezen.
Electran en Nuon
2.32.
De rechtbank heeft ten aanzien van de voorschotbetalingen op energieleveringen voor de maanden oktober, november en december 2004 overwogen dat er vooralsnog van kan worden uitgegaan dat partijen niet voor ogen heeft gestaan dat tussen hen na verloop van tijd de daadwerkelijk verbruikte energie nog zou worden afgerekend, waarbij Cerdic alsnog het verschil tussen de door haar vóór 1 oktober 2004 betaalde voorschotten en haar daadwerkelijke energieverbruik zou moeten bijpassen. De rechtbank heeft Cerdic Nederland bewijs opgedragen, waarbij Cerdic Nederland zal moeten bewijzen dat zij met Cerdic heeft afgesproken dat er nog een eindafrekening zou komen en dat het resultaat van die eindafrekening inhield dat Cerdic nog een bedrag ter grootte van de voorschotnota’s voor de maanden oktober, november en december 2004 diende te betalen.
2.33.
In dit verband heeft [naam 1] een verklaring afgelegd, inhoudende dat Cerdic Nederland de eindafrekening heeft betaald. De door Cerdic Nederland overgelegde bankafschriften bevestigen dat Cerdic Nederland die eindafrekeningen daadwerkelijk heeft voldaan.
2.34.
Uit de verklaring van [naam 1] blijkt echter niet van een afspraak als hiervoor bedoeld, terwijl de omstandigheid dat de eindafrekeningen door Cerdic Nederland zijn betaald niet bewijst dat Cerdic Nederland met Cerdic heeft afgesproken dat de daadwerkelijk verbruikte energie alsnog tussen beiden zou worden afgerekend. Ook de intentie van partijen bij de overname waarnaar Cerdic Nederland in de conclusie na enquête nog verwijst, bewijst niet het bestaan van een dergelijke afspraak. Nu Cerdic Nederland niet in het bewijs is geslaagd, wordt de vordering van Cerdic op dit onderdeel dan ook toegewezen. Cerdic Nederland heeft zich ten koste van Cerdic ongerechtvaardigd verrijkt door haar voorschotnota’s ten laste van Cerdic te brengen.
Belastingdienst
2.35.
Ten aanzien van deze factuur betreffende de wegenbelasting voor de maanden oktober, november en december 2010 (bedoeld is: 2004) voor een overgenomen voertuig heeft de rechtbank overwogen dat deze voor rekening van Cerdic Nederland komt tenzij zij kan bewijzen dat zij met Cerdic had afgesproken dat Cerdic dit zou betalen.
2.36.
Over deze factuur heeft [naam 1] verklaard dat hij met zijn vader heeft afgesproken dat de wegenbelasting van de bus zou worden verrekend met de uitlevering van een sauna voor de familie [naam 12].
2.37.
De rechtbank is van oordeel dat deze enkele verklaring onvoldoende is om aan te nemen dat Cerdic Nederland en Cerdic zijn overeengekomen dat Cerdic voornoemde rekening zou betalen. Ook de intentie van partijen bij de overname waarnaar Cerdic Nederland in de conclusie na enquête nog verwijst, bewijst niet het bestaan van een dergelijke afspraak. De vordering van Cerdic ligt daarmee voor toewijzing gereed.
Technische Unie
2.38.
Aan Cerdic is opgedragen om te bewijzen dat de vloercontactdoos krachtstroom voor natte reiniging is geleverd aan Cerdic Nederland en dat Cerdic Nederland daarmee
ongerechtvaardigd is verrijkt.
2.39.
In dit verband heeft [naam 4] verklaard dat [naam 3] medio 2005 een vochtbestendige vloercontactdoos heeft gemonteerd in de showroom van Cerdic Nederland.
Dit wordt bevestigd door [naam 3] en door [naam 1] en aangevuld door de getuigenverklaring van [naam 2].
2.40.
Uit deze verklaringen volgt dat de betreffende vloercontactdoos bij Cerdic Nederland is geplaatst en niet, zoals Cerdic Nederland had gesteld, bij een zoon van [naam 2]. Cerdic Nederland is verrijkt met deze door Cerdic betaalde vloercontactdoos, die voor rekening van Cerdic Nederland dient te komen. De vordering van Cerdic wordt in zoverre dan ook toegewezen.
Recy
2.41.
Volgens Cerdic zijn de door Recy geleverde producten ten goede gekomen aan Cerdic Nederland. Dit is door Cerdic Nederland gemotiveerd betwist door te stellen dat de producten van Recy via Cerdic zijn geleverd aan de familie [naam 12]. Cerdic heeft daarvoor betaald gekregen, aldus Cerdic Nederland. Aan Cerdic is opgedragen te bewijzen dat de door Recy geleverde producten aan Cerdic Nederland ten goede zijn gekomen.
2.42.
In dit verband heeft [naam 2] verklaard dat Cerdic Nederland de materialen kocht en dat die materialen door Recy werden geassembleerd, waarmee vervolgens sauna’s werden gebouwd. De sauna’s werden dan bij de klant afgebouwd door medewerkers van Cerdic Nederland.
2.43.
Voorts heeft [naam 1] verklaard dat de factuur van Recy van 5 oktober 2004 betrekking heeft op de sauna voor de familie [naam 12]. Dit betreft de vervaardiging van die sauna. Die sauna is door Cerdic in rekening gebracht aan [naam 12] d.d. 27 september 2004 en na 1 oktober geleverd door Cerdic Nederland. Als Cerdic Nederland de maakkosten van die sauna moet betalen, wil zij ook graag de opbrengst daarvan ontvangen.
2.44.
De rechtbank is van oordeel dat Cerdic niet is geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs dat de producten die door Recy zijn geleverd ten goede zijn gekomen aan Cerdic Nederland. Cerdic heeft slechts de verklaring van [naam 2] ingebracht terwijl de verklaring van [naam 1] die verklaring tegenspreekt. De vordering van Cerdic zal op dit punt dan ook worden afgewezen.
2005
Gemeente Ede
2.45.
De rechtbank heeft Cerdic Nederland toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands, op grond van de door beide partijen ondertekende akte, aangenomen stelling dat Cerdic Nederland de huur van het pand [adres] heeft overgenomen van Cerdic, zodat ook de gemeentelijke belastingen voor rekening van Cerdic Nederland zouden moeten komen.
2.46.
Cerdic Nederland heeft [naam 1] als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat de gemeentelijke belastingen nog één jaar door Cerdic betaald zouden worden omdat zij daar immers nog gevestigd was. Ook [naam 1] is gehoord. Hij heeft verklaard dat Cerdic Nederland de showroom te [plaats] huurde van Cerdic.
2.47.
Voorts volgt uit de verklaringen van [naam 2] en [naam 13] dat zij er van uit gingen dat de showroom in [plaats] is overgedragen aan de kinderen (de rechtbank begrijpt: Cerdic Nederland) omstreeks 2004.
2.48.
De rechtbank constateert dat slechts uit de verklaring van [naam 1] volgt dat Cerdic de gemeentelijke lasten nog een jaar zou doorbetalen. In het licht van de door anderen op dit punt afgelegde verklaringen is de rechtbank van oordeel dat geen tegenbewijs is geleverd tegen de akte waarin in artikel 1.3. is opgenomen dat Cerdic Nederland de rechten en verplichtingen uit het huurcontract tussen Cerdic en NS Stations integraal aanvaardt. De vordering van Cerdic wordt in zoverre dan ook toegewezen.
Mimave (ook wel Minave genoemd)
2.49.
Ten aanzien van de door Mimave geleverde baden geldt dat in geschil is aan wie deze baden toebehoren. Volgens Cerdic zijn de baden aan Cerdic Nederland geleverd, maar volgens Cerdic Nederland zijn deze baden aan Cerdic en [naam 2] [naam 1] geleverd. Nu het na de bedrijfsoverdracht geleverde baden betreft kan aan de akte geen bewijs worden ontleend en is aan Cerdic opgedragen te bewijzen dat de baden aan Cerdic Nederland zijn geleverd.
2.50.
[naam 2] heeft als partijgetuige verklaard dat zij niet bij de baden van Mimave is betrokken. Zij zag wel één van die baden in de showroom van Cerdic Nederland staan en trof nadien een factuur daarvoor aan in de boekhouding van Cerdic.
[naam 2] heeft verklaard dat er vier baden van Mimave waren en dat daarvan één bad bij Cerdic Nederland in de showroom stond. Cerdic maakte geen gebruik van die showroom volgens [naam 2]. De andere drie baden stonden in een magazijn aan [adres] en in 2007 zijn de baden naar de timmerfabriek Recy in Reek verplaatst. De baden waren volgens [naam 2] eigendom van Cerdic Nederland. Die baden zijn in 2008 verkocht aan [naam 1] senior of zijn vennootschap. Dat is gelijktijdig gegaan met de bedrijfsovergang.
[naam 4] verklaart dat hij en [naam 1] als vertegenwoordigers van Cerdic Nederland een showmodel hadden gezien en dat zij wel wat zagen in dat bad. Zij hebben [naam 1] gevraagd om te bemiddelen bij de aankoop en toen zijn vier van die baden gekocht. Eén van die baden heeft geruime tijd bij Cerdic Nederland in de showroom gestaan, de andere drie zijn gestald in de opslag. De baden zijn te koop aangeboden namens Cerdic Nederland, ook nog middels een advertentie, maar ze zijn nooit verkocht.
[naam 2] heeft verklaard dat zij ervan uit ging dat het bad van Aziatische makelij door de kinderen (de rechtbank begrijpt: Cerdic Nederland) te koop werd aangeboden en [naam 13] heeft verklaard niet te weten uit wiens naam [naam 1] het betreffende bad in de showroom in [plaats] aanbood.
2.51.
Hiertegenover heeft [naam 1] (voor wiens verklaring, anders dan Cerdic betoogt, de beperking van artikel 164 lid 2 Rv niet geldt, omdat niet Cerdic Nederland maar Cerdic de bewijslast draagt) verklaard dat hij na overleg met [naam 2] heeft besloten de baden te kopen. Hij heeft vier baden besteld om zo het alleenverkooprecht van die baden te verkrijgen in Nederland. Met hem bedoelt hij Cerdic, aldus [naam 1]. Eén van die baden is afgeleverd op het adres aan [adres]. [naam 1] verklaart (anders dan [naam 2]) dat Cerdic wel nog mede gebruik maakte van de showroom aan [adres]. De andere baden zijn geleverd bij de opslag aan [adres]. Die opslag was eigendom van Marad Holding, de holding van [naam 2] en [naam 1], van welke opslag alle werkmaatschappijen, waaronder Cerdic, gebruik maakten. Het bad was eigendom van Cerdic volgens [naam 1]. [naam 1] verklaart dat de baden uiteindelijk naar België zijn gebracht, omdat de opslag werd verkocht en de baden onverkoopbaar bleken. Onduidelijk is bij welke vennootschap de baden op de balans kwamen. [naam 1] meent zich te herinneren dat de baden bij Cerdic zijn geregistreerd en als onverkoopbaar afgevoerd.
2.52.
Verder verklaart ook [naam 1] dat [naam 2] en [naam 1] dat ene bad bij hen (dit wil zeggen bij Cerdic Nederland) in de showroom hebben gezet om te kijken of daar markt voor was, maar dat dat niet het geval bleek. [naam 1] bestrijdt dat Cerdic Nederland met die baden heeft geadverteerd. Volgens hem was die advertentie door [naam 2] geplaatst.
Uit de verklaring van [naam 3] volgt dat hij meent dat de baden niet van Cerdic Nederland, maar van [naam 1] waren. [naam 1] zou nog tegen hem gezegd hebben dat zij (dit wil zeggen Cerdic Nederland) die baden niet konden verkopen. Ook [naam 4] zou tegen [naam 3] hebben gezegd dat de baden niet van hen waren, maar van [naam 1] en [naam 2]. De baden waren onverkoopbaar en stonden een tijd lang in de opslag aan [adres], aldus [naam 3].
2.53.
De getuigen spreken elkaar tegen. Volgens sommige getuigen waren de baden van Cerdic Nederland, maar volgens anderen waren ze eigendom van Cerdic of een andere rechtspersoon dan wel van [naam 1] en/of [naam 2] in privé. De rechtbank heeft geen goede redenen om in deze nogal ondoorzichtige eigendomskwestie in deze warrige zaak met door elkaar lopende en verstoorde zakelijke en persoonlijke relaties meer geloof te hechten aan de getuigenverklaringen van de ene zijde dan aan die van de andere zijde. Schriftelijk bewijs ontbreekt, met uitzondering van de factuur van Mimave die aan Cerdic is geadresseerd, hetgeen in dit geval niet veel zegt omdat Cerdic Nederland ook gebruik kon maken van deze handelsnaam.
Wat beslissend is, is dat Cerdic de bewijslast draagt en dat Cerdic moest bewijzen dat de baden aan Cerdic Nederland zijn geleverd. Dat bewijs is niet overtuigend geleverd, waarbij in dit geding tussen Cerdic en Cerdic Nederland niet ter zake doet door wie uit wiens naam de baden dan wel zijn besteld en aan wie of welke rechtspersoon zij dan wel zijn geleverd. Niet bewezen is dat de baden besteld waren door- en geleverd zijn aan Cerdic Nederland en daarmee houdt het in dit geding op. Cedic Nederland kan niet geacht worden verrijkt te zijn geweest met die overigens onverkoopbare baden.
Dit deel van de vordering van Cerdic wordt afgewezen.
2007/2008
De Kempenaer
2.54.
Aan Cerdic is opgedragen te bewijzen dat de factuur betrekking heeft op
werkzaamheden waartoe Cerdic Nederland opdracht heeft gegeven.
Cerdic heeft [naam 4] gehoord als getuige en [naam 2] als partijgetuige. [naam 4] heeft verklaard dat de Kempenaer de huisadvocaat was van Cerdic Nederland. Hij kan verder niets verklaren over de factuur van 2007/2008.
[naam 2] heeft verklaard dat de Kempenaer de huisadvocaat was, in eerste instantie voor Cerdic en later voor Cerdic Nederland.
[naam 1] is ook gehoord als getuige. Hij heeft over deze factuur niets verklaard. Nu geen van de getuigen een verklaring heeft kunnen afleggen over deze factuur, is de rechtbank van oordeel dat Cerdic niet is geslaagd in de bewijslevering zodat haar vordering ook op dit punt dient te worden afgewezen.
De Telegraaf
2.55.
Ten aanzien van de kosten die in december 2007 zijn gemaakt voor een advertentie in de Telegraaf is Cerdic opgedragen te bewijzen dat deze advertentie door Cerdic Nederland is geplaatst.
2.56.
[naam 2] heeft verklaard dat [naam 1] namens Cerdic Nederland in 2007 een advertentie in de Telegraaf heeft geplaatst om te trachten de baden van Mimave alsnog te verkopen.
2.57.
[naam 3] heeft verklaard dat een foto van [naam 4] en [naam 1] bij een bad in de krant heeft gestaan, maar hij weet niet wanneer dat was.
[naam 1] heeft verklaard dat hij nooit in de Telegraaf heeft geadverteerd. Hij denkt dat [naam 2] die advertentie plaatste om de Mimave baden te verkopen.
[naam 1] heeft verklaard dat hij de advertentie in de Telegraaf heeft geplaatst om te proberen de baden van Mimave alsnog te verkopen.
2.58.
Ook hier acht de rechtbank het verlangde bewijs niet geleverd. Alleen [naam 2] verklaart met zoveel woorden dat de advertentie namens Cerdic Nederland is geplaatst, maar aan haar verklaring komt op grond van artikel 164 lid 2 Rv geen bewijskracht toe bij gebrek aan voldoende sterk en essentiële punten betreffend aanvullend bewijs. De foto van [naam 4] en [naam 1] bewijst niet dat zij namens Cerdic Nederland die advertentie hebben laten plaatsen en [naam 1] was destijds nog geen (indirect) bestuurder van Cerdic Nederland.
Ook dit deel van de vordering wordt afgewezen.
Resumerend
2.59.
Resumerend is de rechtbank van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen voor zover het betreft de facturen van: Elektran (2005, € 1.709,92), Gouden Gids (2005, € 3.591,12), XS4all (2005, € 23,20), Plant (2004, € 391,51 en € 53,55 en 2005, € 148,75, € 540,26, € 53,55, € 803,96 en € 391,51), Meeus (2005, € 299,13), Nic.at (2005, € 35,00), Plant en Meeus (2006, € 2.325,44) en voorts voor wat betreft de facturen van Roordink Bedrijfswagens (2004, € 1.665,95), Pont Meyer (2004, € 1.515,33), Vloet Mill (2004, € 8.234,80), Elektran en Nuon (2004, € 222,00 en € 963,18), Belastingdienst (2004 € 111,00), Technische Unie (2004 € 80,87) en Gemeente Ede (2005, € 303,20). In totaal zal de vordering derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 23.463,23.
2.60.
Ten aanzien van de facturen van LRV (2007/2008, € 293,93) en SMC (2007/2008, € 252,88), Sneltransport Pater B.V. (2004, € 107,10), Global Collect (2004, € 30,19), De Kempenaer (2004, € 367,22 en 2007/2008, € 369,26), het salaris van [naam 6] (2004, € 4.670,95), UWV (2004, € 5.172,61), Recy (2004, € 453,88), Minave (2005, € 21.420,00) en Telegraaf (2007/2008, € 495,40) zal de vordering van Cerdic worden afgewezen. Dit komt overeen met een bedrag van € 33.633,42.
2.61.
Nu de door Cerdic gevorderde rente niet is betwist, zal deze worden toegewezen vanaf 28 juli 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
2.62.
Omdat partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren, zodat ieder van de partijen de eigen proceskosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Cerdic Nederland om aan Cerdic te betalen een bedrag te betalen van
€ 23.463,23, te vermeerderen met de wettelijke over dit bedrag vanaf 28 juli 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.
bepaalt dat ieder van de partijen de eigen proceskosten draagt;
3.3.
verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2014.
Coll: LV