ECLI:NL:RBGEL:2014:6322

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 augustus 2014
Publicatiedatum
8 oktober 2014
Zaaknummer
268078
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake testament en conservatoire beslagen tussen erfgenamen

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, gaat het om een kort geding tussen erfgenamen over de geldigheid van een testament en de daaropvolgende conservatoire beslagen. De eiser, een broer van de overledene, vordert de opheffing van beslagen die door zijn nichten zijn gelegd op zijn bankrekening en auto. De nichten, gedaagden in deze procedure, hebben op hun beurt een vordering in reconventie ingesteld om de beslagen op hun rekeningen op te heffen. De voorzieningenrechter heeft op 14 augustus 2014 vonnis gewezen, waarbij de vorderingen van beide partijen zijn afgewezen. De zaak draait om de vraag of het testament van de overledene, dat de eiser als enige erfgenaam benoemt, geldig is, gezien de geestelijke toestand van de overledene ten tijde van het opmaken van het testament. De rechter overweegt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de overledene mogelijk niet wilsbekwaam was, wat de geldigheid van het testament in twijfel trekt. De rechter concludeert dat de vorderingen van de gedaagden niet summierlijk ondeugdelijk zijn, en dat de conservatoire beslagen gerechtvaardigd zijn om te waarborgen dat een eventueel verhaal mogelijk is in een toekomstige bodemprocedure. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/268078 / KG ZA 14-398
Vonnis in kort geding van 14 augustus 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.G. Hees te Huizen,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te [plaats],
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. W. van de Velde te Rhenen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de eis in reconventie
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagden].
1.2.
Vanwege de spoedeisendheid van de zaak is op 14 augustus 2014 vonnis gewezen. Hierna zullen de overwegingen van dat vonnis worden gegeven.
1.3.
[eiser] heeft betoogd dat de eis in reconventie en de door de advocaat van [gedaagden] toegezonden producties 29 t/m 37 buiten beschouwing dienen te worden gelaten, nu deze niet 24 uur voorafgaand aan de datum en het tijdstip van de zitting zijn ingediend. [gedaagden] hebben zich hiertegen verzet en aangegeven dat de dagvaarding eerst op 4 augustus 2014 is betekend, dat hun advocaat op 5 augustus 2014 terug is gekomen van vakantie en dat gelet op de data van de diverse producties deze niet eerder ingediend hadden kunnen worden.
1.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat de eis in reconventie gedateerd vrijdag 8 augustus 2014 die avond om 21:42 uur is gefaxt naar de advocaat van [eiser] en daardoor pas op maandagochtend 11 augustus 2014 (de dag van de zitting) is ontvangen/gelezen. Ook de voorzieningenrechter heeft de eis in reconventie pas maandagochtend 11 augustus 2014 voor het eerst onder ogen gekregen. Het kort geding stond die dag gepland om 15:30 uur. Weliswaar dient volgens het Procesreglement kort gedingen rechtbanken civiel/familie een vordering in reconventie 24 uur van te voren op schrift te worden ingediend, maar onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiser], nu dit niet is gebeurd, hierdoor in zijn belangen is geschaad. De advocaat van [eiser] heeft de vordering in reconventie – die net als de vordering in conventie opheffing van beslag behelst en daarmee gering in omvang is – nog kunnen bespreken met haar cliënt en, gezien de inhoud van de pleitnota, verweer hiertegen kunnen voeren. Bovendien moet een dergelijke vordering niet geheel onverwacht komen voor (de advocaat van) [eiser]. De voorzieningenrechter zal de eis in reconventie dan ook in behandeling nemen. Dit geldt evenwel niet voor de overgelegde producties 29 t/m 37, die door de advocaat van [gedaagden] op de dag van de zitting om 13:04 uur zijn gefaxt naar de rechtbank. De advocaat van [eiser] heeft geen kennis meer kunnen nemen van deze stukken, omdat zij reeds onderweg was naar de rechtbank voor de behandeling van de onderhavige zaak. Omdat het in totaal gaat om 33 pagina’s die de advocaat ook met haar cliënt wenst te bespreken, zullen deze – zoals de voorzieningenrechter reeds ter zitting heeft besloten – thans buiten beschouwing worden gelaten.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een broer van [naam 1] (hierna: erflater), die op 14 april 2014 is overleden. [gedaagden] zijn nichten van zowel [eiser] als van erflater.
2.2.
Erflater was niet gehuwd en had geen kinderen. Door zijn ziekte (erflater leed aan longkanker en was uitbehandeld) was erflater aan huis gekluisterd. [gedaagde sub 1] bezocht erflater minimaal eenmaal per week. Medio oktober 2013 besloot [eiser], die daarvoor enkel telefonisch contact met erflater had, de zorg voor erflater op zich te nemen, waarna hij zijn intrek heeft genomen in de woning van erflater, hetgeen zo is gebleven tot aan het overlijden van erflater.
2.3.
Rabobank Vallei en Rijn U.A. heeft erflater op 25 september 2013 medegedeeld dat zijn rekening was geblokkeerd vanwege ongebruikelijke transacties in de periode van april – september 2013.
2.4.
[gedaagde sub 1] heeft op 4 november 2013 bij de rechtbank Midden-Nederland een verzoekschrift ingediend tot onderbewindstelling en mentorschap van erflater.
2.5.
Op 16 december 2013 heeft notaris [naam 5] een testament opgemaakt voor erflater, waarin hij zijn broer [eiser] tot zijn enige erfgenaam benoemt. De akte is verleden in het ziekenhuis alwaar erflater op dat moment was opgenomen.
Op 12 juli 2013 had erflater een testament (de inhoud hiervan is onbekend) op laten maken bij notaris [naam 6] te [plaats], welk testament het testament van 28 maart 2013 (waarin kort gezegd een bedrag werd gelegateerd aan de toenmalige vriendin van erflater, mevrouw [naam 2] en haar dochter, en [gedaagden], en waarin laatstgenoemden als erfgenamen werden benoemd) opgemaakt bij diezelfde notaris herriep. Daarvoor had erflater op 11 juni 2010 een testament (waarin [gedaagden] als erfgenamen werden benoemd en waarin aan hen een bedrag werd gelegateerd) op laten maken bij notaris Elshof te Rhenen, dat het testament van 2 februari 1999 (waarin de vader van [gedaagden] tot enige erfgenaam werd benoemd), opgemaakt door notaris [naam 7] (Smit en Moormann notariaat) verving.
2.6.
Op 23 januari 2014 heeft [gedaagde sub 1] aangifte gedaan tegen [eiser] van bedreiging en van identiteitsfraude.
2.7.
De kantonrechter heeft naar aanleiding van het verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap op 3 februari 2014 met erflater bij hem thuis gesproken, alsmede met [eiser] en de heer [naam 3] (door [eiser] ingeschakeld om de administratie van erflater te bekijken/onderzoeken). De zaak is vervolgens behandeld ter zitting van 14 februari 2014, waarbij de heer [naam 4] (beoogd bewindvoerder/mentor), [eiser], [gedaagden] en hun advocaat en [naam 3] zijn verschenen en gehoord. Bij beschikking van 14 februari 2014 heeft de kantonrechter erflater onder bewind gesteld, met benoeming van Bonnerman & Partners B.V. tot bewindvoerder en mentor. In die beschikking is onder meer het volgende opgenomen:
Uit de stukken en de behandeling ter terechtzitting is voldoende aannemelijk geworden dat de rechthebbende als gevolg van lichamelijke of geestelijke toestand (tijdelijk of duurzaam) niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen en zijn niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
(…)
Ter zitting is besproken dat van verschillende kanten signalen komen dat in elk geval in 2013 ten onrechte (forse) bedragen van de rekening van rechthebbende zijn afgeschreven. De vermeldingen van redenen van overschrijven van deze bedragen op de bankafschriften, dan wel de personen aan wie deze bedragen zijn overgemaakt, roepen vragen op. Naast de normale taken die voortvloeien uit het bewindvoerderschap, verzoekt de kantonrechter de bewindvoerder (in redelijkheid) te onderzoeken of er daadwerkelijk geld van rechthebbende is ontvreemd en, indien dit het geval is, of in dit kader juridische stappen voor moeten worden gezet.
2.8.
[gedaagde sub 1] heeft op 3 februari 2014 aangifte gedaan tegen [eiser] van bedreiging en mishandeling.
2.9.
Bij brief van 21 februari 2014 heeft de bewindvoerder, [naam 8], [gedaagden] verzocht om tot terugbetaling van de aan het vermogen van erflater onttrokken gelden over te gaan, welk verzoek hij op 3 maart 2014 heeft herhaald.
2.10.
[gedaagde sub 2] heeft op 11 maart 2014 een bedrag van € 13.000,00 aan de bewindvoerder (terug)betaald. In haar brief aan de bewindvoerder van 11 maart 2014 heeft zij onder meer het volgende verklaard:
(…) Afgelopen zomer verteld hij (
erflater, de voorzieningenrechter) nog dat ik ook mocht delen in de erfenis.
Op het moment dat [gedaagde sub 1]
, de voorzieningenrechter) het pasje kreeg en het beheer over zijn financiën en omdat oom [naam 1] toentertijd terminaal was werd gezegd: “Neem maar wat je nodig hebt.” En “Begin maar vast met het verdelen van de erfenis”. Toen was het maar wat fijn dat er wat geld mijn kant op kwam.
Nu begrijp ik dat ik me heb laten verleiden door de omstandigheden. Dat was heel dom. (…)
2.11.
[gedaagde sub 2] heeft de bewindvoerder op 10 april 2014 voorgesteld om
€ 30,00 per maand terug te betalen.
2.12.
Op 15 april 2014 is erflater komen te overlijden. [eiser] heeft [gedaagden] hiervan niet op de hoogte gesteld, waardoor zij niet bij de uitvaart aanwezig zijn geweest.
2.13.
Op 17 april 2014 heeft [eiser] de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard.
2.14.
Bij e-mailbericht van 22 april 2014 heeft de bewindvoerder van erflater de advocaat van [gedaagden] verzocht zijn cliënten te verzoeken opgave te doen van de aan het vermogen van erflater onttrokken gelden (volgens de bewindvoerder een bedrag van minimaal € 77.900,00) en om tot terugbetaling over te gaan.
2.15.
De advocaat van [gedaagden] heeft bij e-mailbericht van 23 april 2014 notariskantoor Smit Moormann, althans notaris [naam 5], aansprakelijk gesteld, omdat de betreffende notaris op onrechtmatige wijze tegen de wil van erflater op 16 december 2013 een testament, waarin [eiser] werd benoemd tot enige erfgenaam, heeft gepasseerd, terwijl erflater op dat moment wilsonbekwaam was.
2.16.
Bij e-mailbericht van 5 mei 2014 heeft de advocaat van [gedaagden] de bewindvoerder medegedeeld dat zijn cliënten zich op het standpunt stellen dat zij nimmer op onrechtmatige wijze gelden hebben onttrokken aan het vermogen van erflater.
2.17.
Na daartoe verleend verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, hebben [gedaagden] op 21 juli 2014 ten laste van [eiser] voor een bedrag van € 2.000.000,00 conservatoir beslag gelegd op de bankrekening van [eiser] bij de coöperatie Coöperatieve Rabobank Vallei en Rijn U.A. en op de op zijn naam gestelde auto (merk Volkswagen, type Golf, TDI 66 KW, kleur groen, kenteken [nummer]).
2.18.
Na daartoe verleend verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft [eiser] op 28 juli 2014 ten laste van [gedaagde sub 1] voor een bedrag van € 143.000,00 conservatoir beslag gelegd op de bankrekening van [gedaagde sub 1] bij ING Bank N.V. en ABN Amro Bank N.V. en op de woning die eigendom is van [gedaagde sub 1] aan de [adres], kadastraal bekend als [nummer].

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert in conventie dat de voorzieningenrechter de onder 2.17. genoemde beslagen opheft, althans [gedaagden] veroordeelt deze binnen 24 uur, althans binnen een in goede justitie te bepalen tijdsbestek, na betekening van dit vonnis, op te heffen en [gedaagden] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagden] vorderen in reconventie dat de voorzieningenrechter de onder 2.18. genoemde beslagen opheft, althans [eiser] veroordeelt deze binnen 24 uur, althans binnen een in goede justitie te bepalen tijdsbestek, na betekening van dit vonnis, op te heffen en [eiser] veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.
4.2.
[eiser] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en reconventie

5.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, worden deze gezamenlijk besproken. Niet valt in te zien dat de voorzieningenrechter niet bevoegd zou zijn om kennis te nemen van de vordering in reconventie. De omstandigheid dat het verlof tot het leggen van het conservatoire beslag is verleend door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam maakt dat niet anders. Er bestaat voldoende verwantschap tussen de vorderingen in conventie (opheffing beslag dat is gelegd op grond van verlof dat is verleend door de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem) en de vorderingen in reconventie dat gezamenlijke behandeling van de vorderingen door één rechter vanuit proceseconomisch oogpunt wenselijk is.
5.2.
Het spoedeisend belang bij de vordering in conventie – voor zover dat al is vereist – volgt uit de aard van de zaak en is ook niet gemotiveerd weersproken door [gedaagden]. Dat van spoedeisendheid bij de vordering in reconventie geen sprake is, zoals door [eiser] is betoogd, kan voorshands niet worden aangenomen. [gedaagde sub 1] heeft – voor zover dat al niet moet worden verondersteld in een procedure op de voet van artikel 705 Rv – een spoedeisend belang bij het verkrijgen van helderheid omtrent de handhaving van het beslag, nu haar bankrekeningen zijn beslagen en haar beslagen woning te koop staat.
5.3.
[gedaagden] hebben conservatoir beslag gelegd op de bankrekening en auto van [eiser] en stellen daartoe dat zij een vordering op [eiser] hebben. Volgens [gedaagden] is het testament van 16 december 2013 nietig (ex artikel 3:34 lid 1 BW) dan wel vernietigbaar (ex artikel 4:43 lid 2 BW) en zijn zij, krachtens het daarvoor geldende testament van juli 2013 de erfgenamen van erflater. [eiser] heeft vanaf medio 2013 het doel gehad om de nalatenschap van zijn broer naar zich toe te trekken en erflater daarbij gemanipuleerd, aldus [gedaagden]. Dit terwijl erflater op dat moment aan een dusdanige stoornis leed dat zijn wil en verklaring niet meer overeenstemden. Tegen de wil van erflater in is dan ook het testament gewijzigd. [gedaagden] vrezen thans voor verduistering van de vermogensbestanddelen, nu de nalatenschap mogelijk reeds is uitgekeerd aan [eiser]. Om die reden hebben zij de conservatoire beslagen gelegd en zullen [gedaagden] in een nog aanhangig te maken bodemprocedure de (ver)nietig(baar)heid van het in december 2013 verleden testament inroepen.
5.4.
[eiser] heeft het voorgaande gemotiveerd betwist en conservatoir beslag gelegd op de bankrekeningen en de woning van [gedaagde sub 1]. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [gedaagde sub 1] in de periode van april t/m september 2013 zonder medeweten van erflater in totaal een bedrag van ruim € 100.000,00 heeft onttrokken aan zijn vermogen. Door [gedaagde sub 2] zou een bedrag van ruim
€ 22.000,00 zijn onttrokken, waarvan inmiddels € 13.000,00 is terugbetaald aan de bewindvoerder van erflater. [gedaagden] hebben onrechtmatig gehandeld (althans sprake is van onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking), waardoor [eiser] - als enig erfgenaam van erflater - schade heeft geleden, waarvoor hij [gedaagden] aansprakelijk acht. Voor zover [gedaagden] zich op het standpunt stellen dat sprake is van schenking heeft [eiser] aangevoerd dat zij misbruik hebben gemaakt van omstandigheden en dat de rechtshandelingen vernietigbaar zijn. [eiser] zal in een nog aanhanig te maken bodemprocedure voornoemde bedragen terugvorderen van [gedaagden] en heeft thans daartoe conservatoir beslag gelegd.
5.5.
Volgens artikel 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
5.6.
De vraag of het leggen van een conservatoir beslag als misbruik van recht en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt, dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op (een van) die goederen in zijn belangen wordt getroffen.
5.7.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In 2013 heeft erflater zijn testament driemaal veranderd, te weten in maart 2013, in juli 2013 en laatstelijk in december 2013.
Het testament van 11 juni 2010 (waarin [gedaagden] als erfgenamen werden benoemd en waarin aan hen een bedrag werd gelegateerd), is bij testament van 28 maart 2013 (waarin kort gezegd een bedrag werd gelegateerd aan de toenmalige vriendin van erflater, mevrouw [naam 2], en haar dochter en [gedaagden], en waarin laatstgenoemden als erfgenamen werden benoemd) herroepen. Laatstgenoemd testament alsook het testament van 12 juli 2013 (de inhoud hiervan is partijen onbekend, maar hoogstwaarschijnlijk worden hierin [gedaagden] als erfgenamen benoemd) is opgemaakt door notaris [naam 6] te [plaats], de vaste notaris van erflater, die op de hoogte was van de omstandigheden waarin erflater verkeerde. Het testament gedateerd 16 december 2013 is door een andere notaris ([naam 5] te [plaats]) opgemaakt, terwijl erflater met notaris [naam 6] in oktober en november 2013 nog contact had gehad over het opmaken van een nieuw testament. Niet weersproken is dat erflater slechts eenmaal met [naam 5] heeft gesproken en dat het vooroverleg met een medewerkster van het kantoor van [naam 5] heeft plaatsgevonden. Wat daar verder ook van zij, vast staat dat op het moment van het opmaken van het testament op 16 december 2013 erflater in het ziekenhuis was opgenomen met een klaplong, dat het niet goed met hem ging, dat hij (zware) medicatie gebruikte (met mogelijke bijwerkingen zoals sufheid) en dat hij onder die omstandigheden in aanwezigheid van notaris [naam 5] en [eiser] in een kamer in het ziekenhuis een handtekening heeft gezet. Op dat moment liep de aanvraag tot onderbewindstelling al. [gedaagden] hebben gesteld dat de betreffende notaris – mede gelet op het reeds aanhangige verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap – niet het zogenaamde Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening heeft gevolgd. In dat verband hebben [gedaagden] een brief van notaris [naam 6] overgelegd van 8 augustus 2014, waarin hij verklaart dat in zijn dossierverslag van 6 november 2013 is vermeld dat voorafgaand aan zijn bezoek aan erflater bijna alle indicatoren voor het niet passeren/handelen aanwezig waren.
5.8.
[eiser] heeft nog betoogd dat erflater in het geheel niet leed aan een geestelijke stoornis en daartoe verklaringen overgelegd van twee medewerkers die thuiszorg bij erflater verleenden, een verklaring van [naam 3] (financieel adviseur), van [naam 8] (bewindvoerder) en van notaris [naam 5]. Los van de omstandigheid dat zij niet allen (expliciet) verklaren dat erflater compos mentis was, geldt dat om te kunnen vaststellen dat erflater al dan niet leed aan een geestelijke stoornis een verklaring van een deskundige op dat gebied, bijvoorbeeld een arts, noodzakelijk is. Deze ontbreekt (thans) weliswaar, maar [gedaagden] hebben voldoende aangevoerd, waaruit volgt dat er vraagtekens kunnen worden geplaatst bij geestelijke gesteldheid van erflater ten tijde van het opmaken van het testament in december 2013, en mogelijk zelfs ook daarvoor. Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, maakt dat niet kan worden uitgesloten dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het testament van 16 december 2013 nietig dan wel vernietigbaar zal zijn vanwege het ontbreken van wilsbekwaamheid bij erflater. Dat de vordering van [gedaagden] op [eiser] summierlijk ondeugdelijk is, is dan ook onvoldoende aannemelijk geworden.
5.9.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat het zou gaan om een vordering van [gedaagden] op de nalatenschap en niet op hemzelf, zodat niet op zijn auto en rekeningen beslag had moeten/mogen worden gelegd. Ten aanzien daarvan wordt overwogen dat niet uitgesloten kan worden dat [eiser] reeds geld heeft overgemaakt van de lopende en/of spaarrekening van erflater naar zijn eigen rekening. Dit geldt temeer nu [eiser] ter zitting heeft verklaard dat er reeds betalingen zijn gedaan en dat hij niet precies weet hoeveel geld er thans, althans ten tijde van het overlijden van erflater op diens rekeningen staat/stond. Anders gezegd de geldstromen kunnen dus (inmiddels) gemengd zijn.
5.10.
Evenmin is sprake van vexatoir beslag, zoals [eiser] stelt onder verwijzing naar de onttrekkingen aan het vermogen van erflater door [gedaagden]. Dat er onttrekkingen aan het vermogen van erflater hebben plaatsgevonden, hebben [gedaagden] niet (langer) weersproken, maar dit maakt de door hen gelegde beslagen op zichzelf niet vexatoir, zeker niet indien in een bodemprocedure zal worden vastgesteld dat zij de enige wettige erfgenamen zijn. De vorderingen in conventie zullen dan ook worden afgewezen.
5.11.
Ten aanzien van de door [eiser] ten laste van [gedaagde sub 1] gelegde beslagen overweegt de voorzieningenrechter dat [gedaagde sub 2] geen belang heeft bij haar vordering tot opheffing. Ten laste van [gedaagde sub 2] is immers geen beslag gelegd. Voorts overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.12.
[gedaagden] heeft/hebben enige tijd de beschikking gehad over de bankpas van erflater en fungeerde(n) als een soort zaakwaarnemer/gemachtigde van erflater. Volgens [gedaagden] had erflater hen toegezegd dat zij alvast wat geld mochten hebben/verdelen. [gedaagden] hebben vervolgens in een periode van een half jaar meerdere (grote) bedragen naar hun rekeningen overgemaakt, opgenomen of van de rekening van erflater facturen betaald voor goederen en/of diensten die aan [gedaagden] waren geleverd en/of voor hen waren verricht. Dit is, aldus [gedaagden], steeds met instemming van erflater gebeurd, terwijl de voormalige partner van erflater en haar dochter meerdere malen
zondertoestemming van erflater geldbedragen aan het vermogen van erflater zouden hebben onttrokken. [eiser] heeft het voorgaande betwist.
5.13.
Ten aanzien van dat laatste punt stelt de voorzieningenrechter vast dat de bewindvoerder van erflater op verzoek van de kantonrechter onderzoek heeft gedaan naar de onttrokken gelden en dat hij heeft geconstateerd dat een bedrag van bijna € 78.000,00 door [gedaagden] is onttrokken aan het vermogen van erflater. In een bodemprocedure zal de stelling van [gedaagden] dat erflater hiermee instemde nader dienen te worden onderzocht, waarbij niet zonder meer voorbij kan worden gegaan aan de eigen stelling van [gedaagden] dat de erflater reeds vanaf medio 2013 aan een dusdanige stoornis leed dat zijn wil en verklaring niet meer overeenstemden. Vooralsnog kan – mede gelet op de brief van [gedaagde sub 2] van 11 maart 2014 en het terugbetalen door haar van een bedrag van € 13.000,00 – niet worden uitgesloten, dat [gedaagden] in een nog aanhangig te maken bodemprocedure zullen worden veroordeeld om de onttrokken bedragen terug te betalen aan de wettige erfgenaam van erflater. Nu het beslag er naar haar aard ertoe strekt om te kunnen waarborgen dat een eventueel verhaal mogelijk is, zal ook de vordering in reconventie tot opheffing van het beslag worden afgewezen.
5.14.
Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Op zowel de bankrekening van [eiser] als die van [gedaagde sub 1] is beslag gelegd. Niet valt in te zien dat het belang van [eiser] bij opheffing van het beslag dan wel dat van [gedaagde sub 1] in het onderhavige geval zwaarder zou wegen dan het belang dat beide partijen hebben bij handhaving ervan.
5.15.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten zowel in conventie als in reconventie worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 14 augustus 2014. De overwegingen waarop dit vonnis stoelt zijn afzonderlijk vastgelegd op 25 augustus 2014.