2.gebruik makend van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning, een afbeelding vervaardigen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake van het door hem bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan een gedeelte van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact ook als dit inhoudt een ambulante behandelverplichting zoals aangegeven in het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport.
Als redengevend voor zijn eis heeft de officier onder meer aangevoerd dat verdachte in totaal tien filmopnamen heeft gemaakt van [slachtoffer] en zodoende een aanzienlijke inbreuk heeft gemaakt op haar privacy. De officier vermeldt bovendien dat verdachte door [slachtoffer] werd ervaren als lief, zorgzaam en begripvol, een persoon in wie zij het volste vertrouwen had. De impact die het gebeuren op [slachtoffer] heeft gehad en zoals dat door haar is verwoord in haar slachtofferverklaring, is goed voorstelbaar. Een werkstraf zou niet passend zijn, gelet op de ernst van het feit en het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht.
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte geen relevant strafblad heeft en als first offender is aan te merken. Bovendien gaat het, slechts om één opname die onder de bepaling van artikel 240b zou kunnen worden gebracht. De raadsman brengt hierbij naar voren dat het niet om een ernstige vorm van kinderporno gaat. Verdachte is woonachtig in een kleine woongemeenschap waarin de tegen verdachte bestaande verdenking als een lopend vuurtje is rondgegaan en waarop hij ook voortdurend is en wordt aangesproken. In die zin is verdachte ook al gestraft.
Gezien de diverse jurisprudentie op dit terrein kan ook worden volstaan met het opleggen van een deels voorwaardelijke werkstraf naast één dag gevangenisstraf, waarbij als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke strafdeel kan worden verbonden reclasseringscontact en meewerken aan een onderzoek gericht op een ambulante behandeling. Het opleggen van een gevangenisstraf zou als onomkeerbaar gevolg hebben dat verdachte zijn werk en inkomen verliest, met alle gevolgen van dien.
De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft verschillende malen met een verdekt opgestelde camera opnamen gemaakt van [slachtoffer]. Hij heeft zodoende een gevoelige inbreuk gemaakt op haar privacy, hetgeen haar bijzonder zwaar valt nu [slachtoffer] hem als ex-partner van haar moeder volledig vertrouwde. Dat vertrouwen heeft verdachte ernstig beschaamd. Uit de ter terechtzitting door [slachtoffer] voorgelezen schriftelijke slachtoffer-verklaring blijkt ook de tweestrijd waarin zij verzeild is geraakt, haar beschadigd vertrouwen en haar toegenomen angst om bedrogen te worden, aangezien verdachte van alle mensen die zij kende wel de laatste was van wie zij zo iets had verwacht.
Ten voordele van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte blijkens zijn justitiële documentatie niet eerder is veroordeeld.
Door de reclassering is geadviseerd om bij schuldig bevinding aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden de meldplicht en, indien geïndiceerd, een ambulante behandelverplichting. De kans op recidive wordt laag ingeschat. Daarbij signaleert de reclassering als zorgpunt dat het door verdachte vermelde motief voor zijn handelen, de kick van een mogelijke ontdekking, en de omstandigheid dat hij zich naar zijn eigen zeggen niet gerealiseerd heeft welke impact en gevolgen een en ander zou kunnen hebben voor het slachtoffer, in schril contrast staat met het beeld dat van betrokkene naar voren is gekomen, een gevoelige man, die zich het lot van een ander aantrekt en altijd bereid is om anderen te helpen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de ernst van de feiten de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer rechtvaardigt. De rechtbank ziet evenwel in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de gevolgen die het opleggen van een vrijheidsstraf met zich zou brengen, aanleiding om verdachte niet een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen. De rechtbank zal naast een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf een forse werkstraf opleggen. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank zal daaraan de door de officier van justitie gevorderde proeftijd van drie jaar verbinden, teneinde de – weliswaar als laag ingeschatte – kans op recidive zoveel mogelijk te minimaliseren.
In beslag genomen voorwerpen
Door de officier is de onttrekking aan het verkeer gevorderd van de onder verdachte inbeslaggenomen SD-kaart.
Dit in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Vordering tot schadevergoeding en/of schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding – bij wijze van voorschot – tot een bedrag van € 1.185,95 (€ 1.000,00 wegens immateriële schade (smartengeld) en € 185,95 wegens materiële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2013, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde.
Bij de onderbouwing van de vordering is verwezen naar vergelijkbare jurisprudentie, te weten een vonnis van de rechtbank Alkmaar van 3 februari 2011, ECLI:NL:RBALK:2011:BP3038, waarbij aan slachtoffers van heimelijk filmen een bedrag van € 1.000,00 aan smartengeld werd toegekend. De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. D.W. Jansen, heeft de vordering ter terechtzitting nader toegelicht aan de hand van haar schriftelijke toelichting.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte heeft zich bereid verklaard de vordering te voldoen. De raadsman heeft de vordering niet betwist, behoudens op het punt van de toekenning van de wettelijke rente, hetgeen volgens de raadsman moet worden gerelateerd aan de datum waarop de camera voor het eerst werd ontdekt door [slachtoffer], namelijk in december 2013.
Nu niet is weersproken dat de benadeelde partij, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag en de vordering de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal deze vordering worden toegewezen. De wettelijke rente zal worden toegekend vanaf 12 december 2013, het moment waarop betrokkene ontdekte dat zij heimelijk was gefilmd en de schade ook daadwerkelijk heeft kunnen ontstaan.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedrag ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36b, 36c, 36f, 57, 139f en 240b van het Wetboek van Strafrecht.