12.2Kondaçki daarentegen heeft de Structured Inventory of Malingered
Symptomatology (SIMS) toegepast. De SIMS is blijkens zijn rapportage een betrouwbaar en valide (screenings)instrument om het simuleren van symptomen mee op te sporen. De SIMS bestaat uit 75 items verdeeld over 5 domeinen, waarvan bekend is dat zij zich lenen voor simulatie, waaronder cognitieve dysfuncties, depressie, neurologische stoornissen, psychose en geheugenstoornissen. Een score van 17 of hoger (afkappunt is 16) is een aanwijzing dat onderzochte de neiging heeft bepaalde symptomen te simuleren dan wel te aggraveren. De lijst (een Turkse vertaling) is door Kondaçki bij eiser mondeling afgenomen. Eiser had de gestelde vragen goed begrepen, bij onduidelijkheid werden de vragen herhaald. Eiser dacht veelal na voordat hij antwoord gaf. De antwoorden die hij gaf waren duidelijk en doorgaans weloverwogen gekozen. Eiser bleek een totaalscore van 55 te hebben, welke ver boven de afkapwaarde is. Oftewel er zijn sterke aanwijzingen dat eiser een duidelijke neiging vertoont een veelheid aan aspecifieke en onwaarschijnlijke symptomen te claimen. Simulatie dient derhalve overwogen te worden volgens Kondaçki.
13. Uit de rapportage van Bohlmeijer volgt dat hij zijn conclusies heeft gebaseerd op de afgenomen anamnese, de klachtenanamnese en de status preasens (verkregen hetero anamnetisch en middels het milieu-onderzoek) alsmede het psychiatrisch onderzoek en de klachtenlijst SCL-90. Verder is gebruik gemaakt van de informatie van Ditters. Zo te lezen heeft Bohlmeijer daarbij van belang geacht dat bij eiser sprake is van voortdurende achteruitgang met als voornaamste symptomen verlies van initiatief, verlies van contact met vrienden, verlies van affectieve uitingen naar gezinsleden. Eiser zou toenemend achterdochtig zijn geworden en is ervan overtuigd dat zijn gezin hem wil vergiftigen. Derhalve eet en drinkt hij niets wat ze hem aanbieden. Hij praat en maakt ruzie met mensen die er niet zijn. Bovendien vertoont hij agressief gedrag zonder aanleiding. Dat wordt bevestigd door de zeer hoge score op de subschaal hostiliteit van de SCL-90. De medicamenteuze behandeling tot nu toe lijkt vooralsnog te leiden tot sedatie, maar heeft de paranoïde waan niet wezenlijk beïnvloed. Over het geheel gezien zijn er tamelijk veel psychische klachten gelet op de klachten anamnese en de uitkomsten van de klachtenschaal SCL-90. Volgens Bohlmeijer is sprake van schizofrenie van het paranoïde type en psychotische stoornis NAO.
14. Mede gelet op hetgeen in rechtsoverweging 6.2 is vermeld is de rechtbank van oordeel dat de conclusies van Bohlmeijer onvoldoende inzichtelijk zijn en onvoldoende worden ondersteund door feitelijke aanknopingspunten of objectief medische gegevens. Zo heeft Bohlmeijer belang geacht aan verlies van contact met vrienden, maar blijkt uit de rapportage van Kondaçki dat eiser wel degelijk sociale contacten onderhoudt. De gestelde achterdocht en overtuiging dat zijn gezin hem wil vergiftigen wordt nergens anders in de medische stukken ondersteund. Evenmin wordt in het rapport van Renders noch van Kondaçki bevestigd dat eiser ruzie maakt en praat met mensen die er niet zijn. Verwezen wordt hierbij tevens naar de brief van Ditters van 1 november 2013 die expliciet vermeldt dat nimmer is gezien dat eiser met zijn moeder heeft gesproken. Met betrekking tot de door Bohlmeijer relevant geachte agressief gedrag verwijst de rechtbank naar de rapportage van Kondaçki waarin is te lezen dat eiser geen destructief gedrag heeft kunnen vermelden, niet eerder in een fysiek gevecht met iemand is geraakt, geen spullen heeft vernield in een bui van boosheid noch zichzelf iets heeft aangedaan. Verder is in het midden gebleven waarom hij zichzelf niet in de hand zou hebben wanneer hij boos is. Bovendien blijkt uit de medische stukken nergens van welke specifieke uitingen van agressie sprake zou zijn geweest. Eiser is ook nimmer in aanraking geweest met politie en justitie, zo heeft hij tegen Kondaçki verklaard. Tot slot heeft Bohlmeijer veel waarde gehecht aan de klachtenlijst SCL-90, maar ontbreekt een nader onderzoek naar de vraag of voor de door eiser kennelijk gestelde klachten voldoende objectief psychiatrische aanknopingspunten zijn te geven. Daarentegen heeft Kondaçki met behulp van twee afzonderlijke testen aangetoond dat eiser heeft ondergepresteerd en dat er sterke aanwijzingen zijn dat sprake is van simulatie. De bevindingen tijdens het milieu onderzoek leiden niet tot een ander inzicht nu deze waarnemingen betroffen van het gedrag van eiser door de sociaal psychiatrisch verpleegkundige in de thuissituatie en gedurende een korte tijd (zo te lezen heeft er slechts één bezoek plaatsgevonden).
15. Kondaçki heeft in zijn rapportage overwogen dat eiser (gedurende de twee afzonderlijke onderzoeksdagen) zich niet als een vitaal depressieve, noch als een psychotische man heeft gepresenteerd. Eerder een persoon die bij volle macht en bij helderheid van geest tracht een zeer zorgelijk beeld van zichzelf te etaleren. Zijn claim van algeheel ernstig disfunctioneren op alle levensgebieden, de vermeende fors ingeperkte frustratietolerantie en agressieregulatieproblematiek, de geclaimde forse geheugen- en concentratieklachten, het horen van de stem van moeder vier jaar na haar dood (een moeder waar hij nauwelijks een band mee had), de claim dat de klachten de afgelopen vier jaar onveranderd zijn aangebleven, de aggraverende wijze hoe betrokkene de klachten rapporteert, zijn aangedikte en weinig authentieke presentatie, de blanco psychiatrische (en justitiële) voorgeschiedenis, tezamen met de huidige onderzoeksbevindingen (geen aanwijzingen voor een psychiatrisch toestandsbeeld of cognitieve problematiek) en de resultaten van de gebruikte screeningsinstrumenten, maken dat er twijfels zijn de betrouwbaarheid van de symptomen en presentatie. Het claimen van aspecifieke en onwaarschijnlijke symptomen kwam ook sterk naar voren uit de SIMS. Een uitgesproken neiging om te onderpresteren bleek ook uit de 15 figuren geheugen test van Rey. Dat terwijl eiser de vragen en opdrachten goed begrepen had, niet leed aan een bewustzijnsstoornis, niet zwakzinnig is en niet lijdt aan een ernstige cognitieve stoornis zoals dementie. Volgens Kondaçki is het voorstelbaar dat eiser na het overlijden van moeder een rouwreactie heeft ontwikkeld, maar hij acht het niet waarschijnlijk (en niet enkel vanwege bovengenoemde argumenten) dat eiser vier jaar na dato nog steeds kampt met fors gestoorde rouwproblemen. Kondaçki acht het verder aannemelijk dat eiser gebukt gaat onder relatieproblemen. Sinds dat hij thuis zit en weinig om handen heeft, zijn de spanningen in het gezin gestegen. Deze problemen zouden kunnen leiden tot spanningsklachten, bijvoorbeeld in het kader van een aanpassingsstoornis. Echter de door eiser geclaimde klachten en gepresenteerd gedrag zijn volgens Kondaçki niet specifiek voor aanpassingsproblematiek of voor een andere psychiatrische aandoening. Vastgesteld dient te worden dat langdurige inactiviteit eiser weinig goed gedaan heeft en hem er veel aan gelegen is spoedig een gestructureerde daginvulling te verkrijgen. Er zijn onvoldoende valide aanwijzingen om een psychiatrische stoornis in engere zin te classificeren. Over een persoonlijkheidsstoornis heeft Kondaçki geen beeld kunnen krijgen. De rechtbank neemt in het licht van voorgaande verder nog ten laste van eiser in aanmerking de opmerking die eiser heeft geuit aan het einde van het onderzoek door Kondaçki dat hij het aan het geweten van Kondaçki zou overlaten wat in het rapport zal worden opgenomen, immers hij zou een eigen huis hebben en een hypotheek moeten betalen.
16. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank in het rapport van Bohlmeijer geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van Kondaçki en Renders. Dat geldt eveneens voor de brief van Ditters. Ditters refereert aan informatie van de familie. Er wordt onder meer genoemd hallucinaties, maar uit het rapport van Kondaçki blijkt dat eiser de aard, intensiteit, frequentie en hoedanigheid van de hallucinatoire belevingen niet kan verhelderen. Overigens heeft Ditters zelf ook nooit waargenomen dat eiser met zijn moeder praat. Ook volgt uit de gegevens van Ditters noch die van Nelis (GGNet) dat zij – anders dan Kondaçki – eiser hebben getest op onderpresteren en/of hebben onderzocht of er aanwijzingen zijn voor simulatie.
17. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen, namelijk dat bij eiser per 17 februari 2010 geen sprake is van ziekte. Het verzoek van eiser om een deskundigenonderzoek te gelasten wordt dan ook afgewezen.
18. Voorts heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van schending van de inlichtingenverplichting. Uit de gedingstukken volgt dat de toekenning van de WGA-uitkering met ingang van 17 februari 2010 is gebaseerd op het handelen en de presentatie van eiser voorafgaande aan en ten tijde van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 15 december 2009, welk beeld is bevestigd door psychiater Kaya. Onbetwist is dat verweerder op grond hiervan per datum einde wachttijd heeft aangenomen dat eiser in verband met (de aard en ernst van) zijn psychische toestand zou worden opgenomen in een instelling en hij om die reden geen duurzaam benutbare mogelijkheden had. Dat is onjuist gebleken; de opname is niet doorgegaan en eiser heeft verweerder over deze onmiskenbaar essentiële medische informatie niet ingelicht. Uit de rapportage van Kondaçki volgt dat in neurologische zin het bewustzijn helder was en in omvang ongestoord, de aandachtspanne was voldoende, eiser was scherp van geest, begreep en overzag het kader van het onderzoek, de oriëntatie in plaats, tijd en persoon was intact en er deden zich geen waarnemingsstoornissen of hallucinatoir gedrag voor. Kondaçki meldt dat hij twijfelt aan de authenticiteit van de geclaimde auditieve belevingen (bij tijd en wijlen horen van de stem van zijn dode moeder). Oordeels- en kritiekstoornissen ontbraken, de geheugenfuncties wekten de indruk ongestoord te zijn, overtuigende aanwijzingen voor ernstige amnesie konden niet geobjectiveerd worden, het denken was formeel ongestoord, verliep met normaal tempo en was coherent in samenhang, inhoudelijk waren er geen wanen of denkstoornissen, er waren geen taal- of spraakstoornissen. Geen aanknopingspunten zijn gevonden om te oordelen dat die situatie ten tijde van het onderzoek op 15 december 2009 anders was, nu is geconcludeerd dat geen sprake was van ziekte. Naar het oordeel van de rechtbank geeft dit een ander beeld dan waarmee eiser zich destijds bij Werner heeft gepresenteerd. Voorts is de conclusie van Kondaçki, dat eiser niet om medische redenen buiten staat is geweest een juist beeld te geven van zijn klachten en beperkingen, gelet op de inhoud van zijn rapportage, niet onbegrijpelijk.
19. Vorenstaande brengt mee dat verweerder, ingevolge het bepaalde in artikel 76, eerste lid, van de Wet WIA gehouden was de WGA-uitkering met terugwerkende kracht in te trekken. Van dringende redenen op grond waarvan afgezien moet worden van de intrekking van die uitkering is niet gebleken. Eiser had gelet op zijn eigen rol in het geheel redelijkerwijs kunnen weten dat hij ernstig rekening diende te houden met herziening of intrekking van zijn uitkering.
20. Op grond van artikel 77, eerste en vierde lid, van de Wet WIA was verweerder voorts gehouden tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering. Eiser heeft de hoogte van het aan hem vanaf 17 januari 2010 betaalde bedrag aan uitkering niet betwist. Dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien zijn gesteld noch gebleken.
21. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. E.M. Vermeulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J.W.C. van Dinther, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.