ECLI:NL:RBGEL:2014:6751

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 oktober 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
05/820229-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Schaap
  • A. Gilhuis
  • J. Ouweneel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door werkgever met minderjarige werkneemster

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 27 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die ontucht heeft gepleegd met een minderjarige werkneemster. De verdachte, die als werkgever optrad, heeft in de periode van 1 november 2011 tot en met 30 april 2012 meermalen ontuchtige handelingen verricht met de 17-jarige werkneemster. De rechtbank legt een voorwaardelijke gevangenisstraf op van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Tevens wordt een contactverbod met het slachtoffer opgelegd en moet de verdachte een schadevergoeding van € 1.182,14 betalen aan het slachtoffer.

De zaak kwam aan het licht na een aangifte van het slachtoffer, die op 4 oktober 2013 aangifte deed van seksueel misbruik. De verdachte heeft tijdens het proces erkend dat hij de borsten van het slachtoffer heeft betast, maar heeft andere beschuldigingen ontkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de ernst van de zaak en de kwetsbaarheid van het slachtoffer zwaar hebben meegewogen in de strafmaat.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de impact van de gedragingen van de verdachte op het slachtoffer, die zich in een kwetsbare positie bevond. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer toegewezen, waarbij zowel materiële als immateriële schade is erkend. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de opgelegde straffen en maatregelen zijn bedoeld om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: [jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer]05/820229-14
Uitspraak d.d. 27 oktober 2014
Tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboortedatum 1],
wonende te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2014.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 november 2011
tot en met 30 april 2012 te Twello, gemeente Voorst, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige ondergeschikte [slachtoffer], geboortedatum [geboortedatum 2],
de ontucht bestaande uit het betasten van de borsten van die [slachtoffer];
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding van het onderzoek
Op 19 juli 2013 heeft een informatief gesprek plaatsgevonden tussen [slachtoffer]en een zedenrechercheur. In dat gesprek heeft [slachtoffer] aangegeven dat haar werkgever, verdachte, ontuchtige handelingen bij haar heeft gepleegd. Vervolgens werd op 4 oktober 2013 door [slachtoffer] aangifte gedaan tegen verdachte van seksueel misbruik. In dat verband is verdachte op 20 januari 2014 aangehouden en in verzekering gesteld.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting het tenlastegelegde bekend. Hij heeft verklaard dat hij twee keer de borsten van [slachtoffer] heeft betast.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster heeft aangifte tegen verdachte gedaan van het plegen van verregaande ontuchtige handelingen jegens haar in de periode van mei 2011 tot en met juni 2013. Verdachte zou onder meer meermalen haar borsten hebben betast (op het laatst bijna iedere zaterdag [2] ).
Verdachte heeft zowel bij de politie, als ter terechtzitting, erkend dat hij twee maal de borsten van aangeefster heeft betast; eenmaal in oktober/november 2011 en eenmaal medio april 2012. Alle andere aantijgingen van aangeefster heeft hij met klem ontkend.
De steller van de tenlastelegging heeft er vervolgens kennelijk voor gekozen om verdachtes’ lezing van het gebeuren te volgen en
alleenhet betasten van de borsten van aangeefster aan hem ten laste te leggen in de periode van 1 november 2011 tot en met 30 april 2012. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie die ook met zoveel woorden bevestigd, door aan te geven dat zij er bij de bewezenverklaring vanuit is gegaan dat verdachte tweemaal de borsten van aangeefster heeft betast.
De tenlastelegging beziende, kan gelet op verdachtes’ erkennende verklaring, eenvoudig tot een bewezenverklaring worden gekomen. De rechtbank is aldus van oordeel dat de verdachte het ten laste gelegde feit op de bewezenverklaarde wijze heeft begaan en baseert zich hierbij op de redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de volgende bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] [3] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte bij de politie [4] en ter terechtzitting van
13 oktober 2014 [5] .
Gelet op verdachtes’ duidelijke en ondubbelzinnige bekennende verklaring wordt met deze opsomming volstaan.
Hoewel voor de bewezenverklaring als zodanig niet van belang, nu in de tenlastelegging immers niet tot uitdrukking is gebracht de frequentie waarmee de ontuchtige handelingen zouden zijn gepleegd, gaat de rechtbank er op grond van hetgeen door de aangeefster is verklaard, ook in het licht van de reeks van WhatsApp-berichten uit april 2013 tot en met juli 2013, vanuit dat het niet bij tweemaal is gebleven. De rechtbank realiseert zich heel goed dat de WhatsApp-berichten buiten de tenlastegelegde periode vallen, maar deze berichten schetsen een zodanig beeld over de gevoelens van verdachte jegens aangeefster, nota bene een jaar nadat hij naar eigen zeggen voor het laatst aan aangeefster zou hebben gezeten, dat zijn verklaring dat het
maartweemaal is geweest dat hij aan de borsten van aangeefster heeft gezeten met een korreltje zout wordt genomen.
De rechtbank doelt met name op de volgende WhatsApp-berichten:
  • pagina 131: Wat dacht je!!! Een nummer van Borsato en ik moet aan jou denken, STAPEL OP JOU natuurlijk (…);
  • pagina 132: Ik wil je stem even horen!!!;
  • pagina 135: Zeg dan eens waar het op staat. Ik voel me telkens in de boot genomen. Ik hou gvd van jou;
  • pagina 136: (…) Want je bent zo mooi als je boos bent. Nee grapje. Lieverd hier moeten we uitkomen. Ik wil je niet kwijt, zowel zakelijk niet en zeker niet privé (…);
  • pagina 136: Ik ga zo lekker slapen en lekker dromen. Maar in al mijn dromen blijft mijn gedachten aan jou naar boven komen (…).
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij (op meer tijdstippen) in de periode van 1 november 2011 tot en met 30 april 2012 te Twello, gemeente Voorst, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige ondergeschikte
[slachtoffer], geboortedatum [geboortedatum 2], de ontucht bestaande uit het betasten van de borsten van die [slachtoffer].
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:

Ontucht plegen met zijn minderjarige ondergeschikte, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis indien die werkstraf niet of niet naar behoren wordt verricht. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf dient naast de algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] te worden opgelegd.
In het kader van de strafmaat hecht de officier van justitie er met name belang aan dat het om een ernstig feit gaat, gepleegd met een jonge werkneemster, waarbij sprake was van overwicht van verdachte op het slachtoffer. De officier van justitie wijst op de impact van het feit op het slachtoffer. Voor wat betreft de frequentie van de strafbare handelingen, is de officier van justitie uitgegaan van de twee keer waarover verdachte verklaard heeft.
De officier laat voorts in de strafmaat meewegen dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie gevorderde straf te hoog is.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich als volwassen man schuldig heeft gemaakt aan ontucht met een destijds
17-jarige werkneemster. De verdachte heeft aldus het door het meisje en haar ouders in hem gestelde vertrouwen op grove wijze beschaamd en een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn slachtoffer, die vanwege haar relatie tot de verdachte in een kwetsbare positie verkeerde en niet in afdoende mate in staat was om aan het handelen van de verdachte weerstand te bieden. Deze gedragingen kunnen, naar de ervaring leert, voor de slachtoffers ernstige psychische gevolgen hebben. Dat de gedragingen voor het slachtoffer nadelige psychische gevolgen heeft gehad en nog altijd heeft, is onder meer gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring van het slachtoffer. Het slachtoffer bevond zich ten tijde van het misbruik in een zeer kwetsbare fase. Verdachte was op de hoogte van de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de problemen die zij ondervond. Bij het handelen als bewezenverklaard kan verdachte slechts het oog hebben gehad op bevrediging van zijn eigen lustgevoelens, waarbij hij zich in het geheel niet heeft bekommerd om de schade die hij daarbij bij zijn minderjarige slachtoffer en haar omgeving zou kunnen aanrichten.
De verklaring die het slachtoffer heeft afgelegd over de frequentie van het misbruik komt de rechtbank authentiek voor. De rechtbank gaat er dan ook uit vanuit dat verdachte veelvuldig haar borsten heeft betast. Dit gegeven is mede bepalend voor de strafmaat.
Bij de bepaling van de straf wordt meegewogen dat verdachte een blanco strafblad heeft.
De rechtbank zal de officier van justitie volgen in haar eis. De rechtbank acht de gevorderde strafeis passend bij de frequentie van het misbruik.
De rechtbank zal aan verdachte opleggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Dit dient er toe om te voorkomen dat verdachte zich opnieuw inlaat met dit soort praktijken. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren, bij niet of niet volledig te verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht. De rechtbank legt op een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met het slachtoffer.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.182,14 (€ 582,14 aan materiële schade en € 600,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoeding, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de extra telefoon- en portokosten en de kosten voor medicijnen voldoende zijn onderbouwd. De reiskosten dienen te worden gematigd tot een vergoeding voor 275 kilometer. Voor wat betreft de immateriële schade acht de officier van justitie de toekenning van een bedrag van € 300,- redelijk. De officier van justitie heeft verzocht om toewijzing van de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
De ervaring leert dat een slachtoffer door het handelen zoals ten laste is gelegd immateriële schade lijdt. Zulks blijkt ook uit de aangifte. Uit de toelichting op haar vordering, is naar voren gekomen welke psychische gevolgen de gedragingen van verdachte op de benadeelde partij hebben gehad. Dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, staat voor de rechtbank derhalve vast. De rechtbank zal de verzochte immateriële schade van € 600,- toewijzen.
De gevorderde materiële schade is goed onderbouwd en komt eveneens (in zijn geheel) voor toewijzing in aanmerking.
De vordering van de benadeelde partij wordt derhalve toegewezen voor een bedrag van € 1.182,14 (€ 582,14 + € 600,-), te vermeerderen met de wettelijke rente, zoals in het navolgende vermeld.
De verdachte is voor de schade -naar burgerlijk recht - aansprakelijk.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:

Ontucht plegen met zijn minderjarige ondergeschikte, meermalen gepleegd;

 verklaart verdachte strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
 bepaalt, dat de gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende
algemenedan wel
bijzondere voorwaardenniet heeft nageleefd;
 legt als algemene voorwaarden op dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 legt als bijzondere voorwaarden op dat de veroordeelde:
- op geen enkele wijze, direct dan wel indirect, contact opneemt dan wel onderhoudt met aangeefster [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] te Deventer;
 veroordeelt de verdachte tot de navolgende
taakstraf, te weten:
een
werkstrafgedurende
180 (honderdtachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit tot betaling van
schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 1.182,14(waarvan € 600,-, immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2011 en waarvan € 582,14 materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2014) met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 1.182,14(waarvan € 600,-, immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2011 en waarvan € 582,14 materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2014), met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 21 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. Schaap, voorzitter, mr. Gilhuis en mr. Ouweneel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 oktober 2014.

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: [jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer]05/820229-14
Uitspraak d.d. 27 oktober 2014
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2014.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
en mr. Buitenhuis , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte,
[verdachte],
geboren te [geboortedatum 1],
wonende te [adres],
is wel / niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit
en wijst verdachte op de mogelijkheid om binnen veertien dagen na heden hoger beroep tegen dit vonnis in te stellen.
Waarvan proces-verbaal,

Voetnoten

1.Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0630-2013093204-20, politie Noord- en Oost Gelderland, district IJsselstreek, team recherche IJsselstreek, gesloten en ondertekend op 26 februari 2014 door [verbalisant], hoofdagent van politie (bevoegd zedenrechercheur).
2.Proces-verbaal van aangifte door aangeefster [slachtoffer], pagina 39
3.Proces-verbaal van aangifte door aangeefster [slachtoffer], 29-45.
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 109.
5.Proces-verbaal van de terechtzitting van 13 oktober 2014