In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, stond de bewijswaardering centraal in een geschil tussen Tempelman en de gedaagden, waaronder Gerechtsdeurwaarderskantoor Apeldoorn BV en Gerechtsdeurwaarderspraktijken Holding BV. Tempelman had de opdracht gekregen om te bewijzen dat gedaagde sub 1, die betrokken was bij de financiële aangelegenheden van zijn vennootschappen, deze niet correct had gemeld bij de Commissie van Deskundigen Gerechtsdeurwaarders. De rechtbank oordeelde dat Tempelman niet in deze bewijsopdracht was geslaagd. De getuigenverklaringen van de leden van de commissie gaven aan dat gedaagde sub 1 de relevante financiële informatie wel degelijk had verstrekt en dat er geen beletselen waren voor zijn herbenoeming als gerechtsdeurwaarder.
De rechtbank concludeerde dat de stellingen van Tempelman, die beweerde dat gedaagde sub 1 belangrijke informatie had verzwegen, op onjuiste veronderstellingen berustten. De getuigen, waaronder de voorzitter en de secretaris van de commissie, bevestigden dat de aangeleverde stukken voldoende waren voor een positief advies. De rechtbank wees de vorderingen van Tempelman in conventie af, met uitzondering van een vordering tot terugbetaling van een geleend bedrag van € 10.000,00.
In reconventie werd Tempelman veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de gedaagden wegens het onrechtmatig beëindigen van de samenwerking. De rechtbank oordeelde dat Tempelman een redelijke opzegtermijn had moeten in acht nemen en dat de gedaagden recht hadden op compensatie voor de gederfde inkomsten. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 40.727,02, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden eveneens aan Tempelman opgelegd, die grotendeels in het ongelijk was gesteld.