ECLI:NL:RBGEL:2014:7002

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
266187
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot openlegging van boeken en bescheiden in geschil tussen Stichting Mens en Werk en CWZ

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 oktober 2014 uitspraak gedaan in een incident dat was ingesteld door de Stichting Nijmeegs Interconfessioneel Ziekenhuis Canisius-Wilhelmina (CWZ) tegen Stichting Mens en Werk. CWZ vorderde openlegging van boeken, bescheiden en geschriften van Stichting Mens en Werk op grond van artikel 162 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank oordeelde dat CWZ niet voldoende had onderbouwd dat de gevraagde informatie onder de wettelijke verplichtingen viel en dat er geen belang was gediend met de openlegging, aangezien CWZ niet had gevorderd om de korting te betalen. De incidentele vordering werd afgewezen, en CWZ werd veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van Stichting Mens en Werk werden begroot op € 452,00.

De hoofdzaak betreft een geschil tussen de partijen over een overeenkomst uit 2001, waarin Stichting Mens en Werk en CWZ afspraken maakten over de exploitatie van een kinderdagverblijf. Stichting Mens en Werk vorderde betaling van een bedrag van € 82.123,73 van CWZ, terwijl CWZ in reconventie een verklaring voor recht vorderde over de einddatum van de garantieregeling en de ontbinding daarvan. De rechtbank heeft een comparitie bevolen om inlichtingen te vragen en te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor het opgeven van verhinderdagen van de partijen en hun advocaten, waarna een datum voor de comparitie zal worden vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/266187 / HA ZA 14-342
Vonnis in incident van 15 oktober 2014
in de zaak van
de stichting
STICHTING MENS EN WERK,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.J. Verweij te Nijmegen,
tegen
de stichting
STICHTING NIJMEEGS INTERCONFESSIONEEL ZIEKENHUIS CANISIUS-WILHELMINA,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna Stichting Mens en Werk en CWZ worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, welke conclusie in reconventie tevens een incidentele vordering inhoudt
  • de incidentele conclusie van antwoord ex artikel 163 – bedoeld zal zijn: artikel 162 – Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten in het incident

2.1.
In het kader van het incident gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
2.2.
Op 28 juni 2001 is een overeenkomst gesloten tussen Stichting Mens en Werk en Exploitatiemaatschappij Jonkerbos Nijmegen B.V. over de realisering en exploitatie van een kinderdagverblijf door Stichting Mens en Werk op een terrein waarvan de partijen op dat moment veronderstelden dat het eigendom was van Exploitatiemaatschappij Jonkerbos Nijmegen B.V. Tevens zou ten gunste van Stichting Mens en Werk een opstalrecht worden gevestigd. De overeenkomst luidt onder meer als volgt.
9.a. Voor zover niet anders schriftelijk door partijen is overeengekomen, garandeert de ondergetekende sub 2[Stichting Mens en Werk – rb]
de continuïteit van bovengenoemde kinderopvang, waarbij door de ondergetekende sub 1[Exploitatiemaatschappij Jonkerbos Nijmegen B.V. – rb]
een gegarandeerde afname plaatsvindt van ten minste 10 kindplaatsen per jaar.
[…]
9.c. Aan de ondergetekende sub 1 zal door de ondergetekende sub 2, voor zover het betreft kindplaatsen op bovengenoemde locatie, een permanente korting van 10% worden verleend ten opzichte van de prijs die door de ondergetekende sub 2 voor kindplaatsen op deze locatie berekend wordt aan derden.
2.3.
Op 17 juli 2002 hebben deze partijen aanvullende afspraken vastgelegd in een addendum bij de bovengenoemde overeenkomst. Het addendum luidt onder meer als volgt.
Onderdeel 2.
Verlening van het opstalrecht geschiedt voor de tijd van 30 jaar, ingaande 1 september 2002 en derhalve eindigend op 31 augustus 2032.
[…]
Onderdeel 9.
Het aantal kindplaatsen in onderdeel ‘9a’ moet worden gelezen als ‘20’.
2.4.
Toen bleek dat niet Exploitatiemaatschappij Jonkerbos Nijmegen B.V., maar CWZ eigenaar van het betreffende terrein was, is de contractpositie van Exploitatiemaatschappij Jonkerbos Nijmegen B.V. overgedragen aan CWZ.
2.5.
In de periode 2001-2003 heeft Stichting Mens en Werk voor eigen rekening op het terrein van CWZ een kinderdagverblijf, genaamd Nannies, laten bouwen.
2.6.
Tussen Stichting Mens en Werk en CWZ zijn geschillen gerezen over de vestiging van het opstalrecht en de garantieregeling. Stichting Mens en Werk heeft naar aanleiding daarvan twee procedures tegen CWZ aanhangig gemaakt bij deze rechtbank. Zij stelde zich in die procedures onder meer, kort gezegd, op het standpunt dat CWZ haar garantieverplichting op grond van artikel 9.a van de overeenkomst niet nakwam.
2.7.
In de procedure met nummer C/05/128762 / HA ZA 05-1209 heeft de rechtbank op 12 maart 2014 eindvonnis gewezen en daarin onder meer het volgende overwogen.
3.32.
Ten aanzien van de garantieregeling is CWZ dan aan M&W nog € 108.257,29 verschuldigd.
2.8.
In de procedure met nummer C/05/124077 / HA ZA 05-370 heeft de rechtbank op 28 mei 2014 eindvonnis gewezen en onder meer het volgende beslist.
in conventie
[…]
3.3.
verklaart voor recht dat art. 9.a van de overeenkomst van 28 juni 2001 aldus dient te worden uitgelegd dat CWZ ervoor garant staat dat jaarlijks twintig kindplaatsen worden bezet door werknemers van CWZ,
[…]
in reconventie
3.7.
veroordeelt M&W tot betaling aan CWZ van een gebruiksvergoeding over de periode van september 2005 tot aan de datum waarop het opstalrecht wordt gevestigd […]
3.10.
verklaart voor recht dat CWZ te allen tijde recht heeft op de in art. 9.c van de overeenkomst van 28 juni 2001 genoemde 10% korting op de prijs per kindplaats,
[…]
2.9.
CWZ is van laatstgenoemd vonnis in hoger beroep gegaan. De appelprocedure is nog aanhangig bij het hof Arnhem-Leeuwarden.
2.10.
Stichting Mens en Werk meent dat in 2013 en 2014 op verschillende dagen een onderschrijding van de capaciteit van 20 kindplaatsen heeft plaatsgevonden. Zij heeft CWZ aangesproken op haar garantieverplichting en tot betaling van de niet opgevulde kindplaatsen. In verband daarmee heeft Stichting Mens en Werk aan CWZ facturen gezonden voor een totaalbedrag van € 82.123,73. CWZ heeft deze facturen ondanks aanmaning en sommatie onbetaald gelaten.
2.11.
Na daartoe verkregen verlof heeft Stichting Mens en Werk conservatoir eigenbeslag doen leggen op de vordering van CWZ ter zake van de gebruiksvergoeding waartoe Stichting Mens en Werk in het vonnis van 28 mei 2014 (zie hierboven 2.8) is veroordeeld.

3.Het geschil in de hoofdzaak

in conventie

3.1.
Stichting Mens en Werk vordert, samengevat:
veroordeling van CWZ tot betaling aan haar van € 82.123,73, vermeerderd met rente;
veroordeling van CWZ in de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.943,55;
veroordeling van CWZ in de proceskosten en de beslagkosten, vermeerderd met rente;
veroordeling van CWZ in de nakosten.
3.2.
Stichting Mens en Werk legt aan haar vordering de hierboven onder 2.10 genoemde feiten ten grondslag. Haar vordering strekt tot nakoming, bestaande uit betaling.
3.3.
CWZ voert verweer.
in reconventie
3.4.
CWZ vordert in reconventie in de hoofdzaak, samengevat:
verklaring voor recht dat de garantieregeling zoals neergelegd in artikel 9.a van de overeenkomst van 28 juni 2001 en onderdeel 9 van het addendum van 17 juli 2002 eindigt op 31 december 2031, althans zoveel eerder of later als het ten gunste van Stichting Mens en Werk te vestigen opstalrecht, strekkende tot het in eigendom hebben en houden van een gebouw waarin door Stichting Mens en Werk een kinderopvangvoorziening wordt geëxploiteerd, plaatselijk bekend als Weg door [adres], zich bevindende op het perceel grond dat kadastraal bekend is als gemeente [plaats] sectie [perceel], groot (ongeveer) zes are en drieëndertig centiare (0.06.33 ha), eindigt;
verklaring voor recht dat Stichting Mens en Werk vanaf 29 juli 2014 in schuldeisersverzuim verkeert;
ontbinding van de garantieregeling zoals neergelegd in artikel 9.a van de overeenkomst van 28 juni 2001 en onderdeel 9 van het addendum van 17 juli 2002;
veroordeling van Stichting Mens en Werk tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 904,00, vermeerderd met rente;
veroordeling van Stichting Mens en Werk in de proceskosten, alsmede in de nakosten, vermeerderd met rente.
3.5.
CWZ legt aan haar vordering onder a) ten grondslag dat de garantieregeling eindigt in 2031, althans zoveel eerder of later als het opstalrecht eindigt, hetgeen volgens haar volgt uit het addendum. Dat is volgens CWZ ook logisch, omdat de garantieregeling is gekoppeld aan de periode dat kinderdagverblijf Nannies is gehuisvest in het pand op het terrein van CWZ. Aan haar vordering onder b) legt CWZ ten grondslag dat zij het ertoe wil leiden dat alle 20 CWZ-kindplaatsen bezet zijn, maar dat zij daartoe wel moet beschikken over de noodzakelijke gegevens zodat zij weet hoeveel CWZ-kindplaatsen onderbezet zijn en welke medewerkers-ouders zij kan benaderen. Volgens CWZ weigert Stichting Mens en Werk om de gevraagde gegevens te verstrekken. Nu de nakoming van de garantieverplichting door CWZ wordt verhinderd doordat Stichting Mens en Werk de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent, verkeert Stichting Mens en Werk in schuldeisersverzuim, aldus CWZ. Aan haar vordering onder c) legt CWZ ten grondslag dat Stichting Mens en Werk toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende informatie- en inspanningsverplichtingen die voortvloeien uit de garantieregeling.
3.6.
Stichting Mens en Werk heeft nog niet geantwoord in reconventie.

4.Het geschil in het incident

4.1.
CWZ vordert in het incident, samengevat, op grond van artikel 162 Rv veroordeling van Stichting Mens en Werk tot openlegging van de boeken, bescheiden en geschriften waaruit de hoogte blijkt van de kindplaatsprijzen die Stichting Mens en Werk vanaf 1 januari 2005 tot en met de datum van dit incidentele vonnis rekent voor kinderopvang bij kinderdagverblijf Nannies op de locatie CWZ, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, voor elke dag of gedeelte daarvan dat Stichting Mens en Werk niet aan de veroordeling voldoet, met veroordeling van Stichting Mens en Werk in de proceskosten in het incident.
4.2.
Aan haar incidentele vordering legt CWZ ten grondslag dat zij op grond van artikel 9.c van de overeenkomst van 28 juni 2001 recht heeft op een permanente korting van 10% op de prijs per kindplaats. Zij verwijst daarbij ook naar de beslissing van deze rechtbank onder 3.10 van het vonnis van 28 mei 2014 (zie hierboven 2.8). CWZ voert aan dat zij vanaf februari 2005 geen korting op de prijs per kindplaats meer heeft ontvangen. Om het kortingsbedrag te kunnen vaststellen waarop zij recht heeft, moet CWZ beschikken over de kindplaatsprijzen die Stichting Mens en Werk vanaf 1 januari 2005 tot heden bij derden in rekening heeft gebracht voor de plaatsing van een kind bij kinderdagverblijf Nannies, locatie CWZ. Omdat Stichting Mens en Werk geen gehoor heeft gegeven aan de verzoeken van CWZ om de gevraagde gegevens te verstrekken, heeft CWZ de onderhavige incidentele vordering ingesteld.
4.3.
Stichting Mens en Werk voert verweer.
4.4.
De rechtbank gaat hierna nader in op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Ingevolge artikel 162 Rv kan de rechter in de loop van een geding, op verzoek of ambtshalve, aan partijen of aan één van hen de openlegging bevelen van de boeken, bescheiden en geschriften, die zij ingevolge de wet moeten houden, maken of bewaren. Het gaat daarbij in ieder geval om de boekhouding en eventuele andere bescheiden die een onderneming verplicht is te houden.
5.2.
CWZ wil de gevraagde gegevens inzien om te kunnen vaststellen op welk kortingsbedrag zij vanaf 2005 recht heeft. De rechtbank stelt echter vast dat CWZ – anders dan zij in punt 71 van haar conclusie aankondigt – in haar petitum niet de veroordeling van Stichting Mens en Werk tot betaling van die korting vordert. Zonder nadere onderbouwing, die CWZ niet heeft gegeven, ziet de rechtbank niet in welk belang dan is gediend met een veroordeling van Stichting Mens en Werk tot openlegging van de betreffende boeken, bescheiden of geschriften. De incidentele vordering behoort hierop al af te stuiten.
5.3.
Indien CWZ wel de veroordeling van Stichting Mens en Werk tot betaling van die korting zou hebben gevorderd, zou de incidentele vordering eveneens moeten worden afgewezen. CWZ heeft namelijk niet onderbouwd dat de gevraagde informatie kan worden geschaard onder “boeken, bescheiden en geschriften” die Stichting Mens en Werk ingevolge de wet moet houden, maken of bewaren, als bedoeld in artikel 162 Rv.
5.4.
De rechtbank zal de incidentele vordering dus afwijzen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
5.5.
CWZ wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten in het incident dragen. De kosten aan de zijde van Stichting Mens en Werk worden begroot op € 452,00 wegens salaris advocaat (1,0 punt × tarief € 452,00).

6.De beoordeling in de hoofdzaak

6.1.
De rechtbank zal een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
6.2.
Stichting Mens en Werk heeft de gelegenheid de conclusie van antwoord in reconventie ter comparitie te nemen. Stichting Mens en Werk moet een schriftelijke conclusie uiterlijk twee weken voor aanvang van de comparitie toezenden. Na de comparitie kan deze conclusie niet meer worden genomen.
6.3.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen – ook in het nadeel van die partij – kan maken die zij geraden zal achten.
6.4.
De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen.
6.5.
In beginsel wordt ter comparitie aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zullen echter niet worden toegestaan.
6.6.
Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. Partijen moeten erop voorbereid zijn dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
6.7.
Van de verklaringen ter zitting zullen geen ondertekende weergaven in het proces-verbaal worden opgenomen. Naast een verkort proces-verbaal worden de griffiersaantekeningen in het dossier bewaard.

7.De beslissing

De rechtbank
in het incident
7.1.
wijst het gevorderde af,
7.2.
veroordeelt CWZ in de kosten van het incident, aan de zijde van Stichting Mens en Werk tot op heden begroot op € 452,00,
7.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
7.4.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. J.D.A. den Tonkelaar in het Paleis van Justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
7.5.
bepaalt dat de partijen dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
7.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
29 oktober 2014voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de woensdagen in de maanden december 2014 tot en met februari 2015, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
7.7.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
7.8.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
7.9.
wijst partijen erop dat voor de zitting twee uur zal worden uitgetrokken.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2014.
Coll.: JC