[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman: mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 september 2014 en 18 november 2014.
Nadat de tenlastelegging is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 juni 2014 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkel ([benadeelde 1]) weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot voornoemde winkel te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of
geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen (met een auto) (tegen) de toegangsdeur(en)/winkelpui van voornoemde winkel is gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 13 juni 2014 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een bestelauto (Volkswagen Caddy, kenteken [kenteken]), althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan voornoemde bestelauto geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de zich in de nabijheid bevindende [benadeelde 1] winkel en/of de zich in die [benadeelde 1] winkel bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Aanleiding van het onderzoek
Op 13 juni 2014 omstreeks 05.00 uur werd er in een filiaal van de [benadeelde 1] aan de [straat] te Apeldoorn een ramkraak gepleegd. Met een auto werd de pui van de winkel ingereden. Er is geprobeerd om de geldautomaat open te breken. Er werd geen geld buitgemaakt. De daders vluchtten met een Mercedes. Tijdens de achtervolging zagen de daders kans de vluchtauto te verlaten. Verdachte is kort daarna aangehouden als één van de mogelijke daders van de ramkraak.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit bewezen kan worden. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd dat het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen verklaard kan worden. Er is geen bewijs dat verdachte de brandstichting zoals onder 2 ten laste is gelegd (mede) heeft gepleegd. Bovendien was door die autobrand geen gemeen gevaar voor goederen te duchten. Voor het onder 2 ten laste gelegde feit dient derhalve vrijspraak te volgen.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1:
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit op de bewezenverklaarde wijze heeft begaan en baseert zich hierbij op de redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de volgende bewijsmiddelen:
- de verklaringenvan verdachte ter terechtzitting van 23 september 2014 en 18 november 2014 dat hij op 13 juni 2014 te Apeldoorn samen met drie andere personen heeft geprobeerd geld weg te nemen uit een geldautomaat die stond in een [benadeelde 1] winkel. In eerste instantie was het plan om de geldautomaat in het geheel weg te nemen. Na aankomst bij de winkel is er overleg geweest tussen hem en zijn mededaders en is besloten om de geldautomaat niet in zijn geheel weg te nemen, maar om deze open te breken. Vervolgens is er met een personenauto tegen de toegangsdeuren en winkelpui gereden. Hij en twee mededaders zijn door die opening het pand ingegaan en hebben geprobeerd de geldautomaat te openen, maar dat lukte niet. De vierde persoon zat op dat moment in de Mercedes te wachten.
- het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 1] namens [benadeelde 1];
- het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 2] namens [benadeelde 2].
Feit 2:
De auto die op 13 juni 2014 is gebruikt bij de onder 1 bewezen verklaarde ramkraak is direct na die ramkraak in brand gestoken. De verdachte heeft ter terechtzitting van 23 september 2014 en 18 november 2014 ontkend dat hij dit feit (mede) heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit de betrokkenheid van verdachte bij dit feit kan worden afgeleid, zodat de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde feit vrijgesproken dient te worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 13 juni 2014 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel ([benadeelde 1]) weg te nemen geld, toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en zich daarbij de toegang tot voormelde winkel te verschaffen en het weg te nemen geld onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededaders met een auto tegen de toegangsdeur/winkelpui van voormelde winkel is gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
1.
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, namelijk een meldplicht en het volgen van een ambulante behandeling.
Ter toelichting op de eis heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte een ernstig strafbaar feit heeft gepleegd waarbij veel schade is aangericht. Dit feit heeft veel impact gehad op direct omwonenden van de winkel die het feit hebben zien gebeuren en ook op de personen die getuige zijn geweest van de achtervolging en de uiteindelijke aanhouding van verdachte.
De raadsman heeft aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, aangevuld met een voorwaardelijke strafdeel eventueel in combinatie met een werkstraf, zou kunnen volstaan. Verdachte is bereid om mee te werken aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en het volgen van een behandeling.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders uit financieel gewin een ramkraak gepleegd. Er is met een auto tegen de winkelpui gereden en vervolgens is geprobeerd de in die winkel staande geldautomaat leeg te halen. Dit soort ramkraken leveren een grote schade op aan panden. Het is voor winkeliers vrijwel niet mogelijk om zich tegen deze vorm van criminaliteit te beveiligen. Ook in de maatschappij wekken dit soort brute diefstallen gevoelens op van grote onrust en onveiligheid.
Uit het uittreksel justitiële documentatie en het over verdachte opgemaakte voorlichtingsrapport blijkt dat er sprake is van een beginnend patroon van recidiverend gedrag. Er is bij verdachte sprake van problemen op een aantal leefgebieden. Verdachte erkent die problemen en heeft besloten actief mee te willen werken aan toezicht en behandeling. Dit proces kan volgens de reclassering leiden tot de gewenste gedragsverandering en daarmee tot vermindering van de kans op recidive. Om dit proces niet te verstoren acht de reclassering een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet wenselijk.
Gelet op de ernst van het feit zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die gelijk wordt gesteld aan het ondergane voorarrest, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden en een onvoorwaardelijke werkstraf. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient te voorkomen dat verdachte opnieuw in de fout zal gaan. Ten aanzien van de duur van het voorwaardelijk strafdeel en het aantal te verrichten uren werkstraf laat de rechtbank ook nog meewegen dat verdachte een intensieve behandeling dient te volgen.
De proeftijd van het voorwaardelijke strafdeel zal worden vastgesteld op twee jaar.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 43.965,-- ingediend ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Voorts is er bij drie posten als schadebedrag vermeld “nog niet bekend”.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de benadeelde partij ten aanzien van het gevorderde bedrag “gederfde omzet” niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De officier van justitie heeft voor het overige geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, daarbij stellende dat verdachte civielrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schade die is voortgekomen uit het in brand steken van de personenauto.
De raadsman heeft aangevoerd dat de gevorderde schade voor herstel van de pui ad € 10.078,37 rechtstreekse schade betreft en toewijsbaar is. De benadeelde partij dient ten aanzien van het gevorderde bedrag “gederfde omzet” niet-ontvankelijk verklaard te worden, nu uit de vordering niet blijkt welke winst de benadeelde partij daadwerkelijk is misgelopen. Ook dient de benadeelde partij ten aanzien van de posten “winkelwagen en maxicosi”; “kinderwinkelwagens” en “extra inzet personeel” niet-ontvankelijk te worden verklaard nu niet duidelijk is waar de gevorderde schade op ziet. De behandeling van dit deel van de vordering is een onevenredige belasting van het strafproces.
De benadeelde partij dient ook niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van de overigens gevorderde schade, voortvloeiende uit het in brand steken van de auto. Voor dit onder 2 ten laste gelegde feit is vrijspraak bepleit, zodat er derhalve geen sprake is van rechtstreeks geleden schade.
De rechtbank zal de door benadeelde partij gevorderde schade “herstel pui” ad € 8.330,05 (€ 10.079,37 minus btw) en “logo pui” ad € 330,57 (€ 400,-- minus BTW) toewijzen, nu dit deel van de vordering niet is betwist en dit deel de rechtbank gegrond voorkomt. Tevens zal de rechtbank de posten “winkelwagen en maxicosi” ad € 241,30 (€ 291,97 minus btw) en “kinderwinkelwagens” ad € 371,90 (€ 450,-- minus btw) toewijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de benadeelde partij deze schade als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks heeft geleden. De schade wordt hoofdelijk toegewezen, nu verdachte niet alleen gehandeld heeft. Voor wat betreft de gevorderde BTW zal de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de benadeelde partij niet heeft gesteld dat zij dit bedrag niet kan verrekenen.
De benadeelde partij zal voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Onderzoek ten aanzien van dit deel van de vordering, welk deel door de verdediging is betwist, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet, gelet op hetgeen is overwogen omtrent de vordering tot schadevergoeding, aanleiding om aan de verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van na te noemen som geld ten behoeve van voornoemde benadeelde partij.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 45, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
1.
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
verklaart verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
223 (tweehonderd drieëntwintig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot
120 (éénhonderd twintig) dagen,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich vóór het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
- zich conform de afspraken van het huidige toezicht zal blijven melden bij de reclassering, Reclassering Nederland, [locatie]. Veroordeelde moet zich bij de reclassering blijven melden, zo frequent en zolang als de reclassering dit nodig acht;
- verplicht actief zal meewerken aan een verwijzing naar een ambulante behandeling door een forensische polikliniek of een soortgelijke ambulante forensische instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering. De veroordeelde zal zich ook houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende
150 (eenhonderd vijftig) uren, met bevel dat indien deze straf
niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de
duur van
75 (vijfenzeventig) dagen;
veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1], rekeningnummer [nummer], van een bedrag van
€ 9.273,82, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] voor het overige niet-ontvankelijk in diens vordering;
verstaat dat de verdachte niet meer tot vergoeding is gehouden indien en voorzover het gevorderde door zijn mededader(s) is of wordt voldaan;
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], een bedrag te betalen van € 9.273,82,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 81 (één en tachtig) dagen hechtenis;
bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
heft op het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mr. Schaap, voorzitter, mr. Prisse en mr. Van Apeldoorn, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
2 december 2014.