ECLI:NL:RBGEL:2014:7576

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
05/740146-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Kropman
  • mr. Driessen
  • mr. Knoop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en mishandeling in zorginstelling door sterk verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 5 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die sterk verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De verdachte heeft op 8 november 2013 brand gesticht in zijn kamer in een zorginstelling te Beekbergen, wat levensgevaar voor andere bewoners en personeel met zich meebracht. Daarnaast heeft hij op 30 juli 2013 twee zorgverleners mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een brandende aansteker in aanraking heeft gebracht met een matras, waardoor brand is ontstaan. De verdachte heeft ook geprobeerd een mes te gebruiken tegen zorgverleners, maar het opzet op zwaar lichamelijk letsel kon niet worden bewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een maand gevangenisstraf en de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de psychische problemen van de verdachte, waaronder lichte zwakzinnigheid en een pervasieve ontwikkelingsstoornis, die zijn gedrag beïnvloedden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormde en dat intensieve behandeling noodzakelijk was. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 10, 27, 37a, 37b, 38e, 57, 152 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740146-13
Datum zitting : 21 november 2014
Datum uitspraak : 5 december 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
Raadsman: mr. P. Buikes, advocaat te Apeldoorn.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 november 2013 te Beekbergen, althans in de gemeente
Apeldoorn, opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer bij zorginstelling
[instelling], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een
(brandende) aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking
gebracht met een matras/bed, althans met (een) brandbare stof(fen), ten
gevolge waarvan die matras en/of een bed en/of een dekbed geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan
gemeen gevaar voor die kamer en/of het pand/gebouw van bovengenoemde
zorginstelling, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een/de zich in die kamer en/of
dat gebouw/pand verblijvende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
hij op of omstreeks 30 juli 2013 te Beekbergen, althans in de gemeente
Apeldoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
een persoon/personen genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet - een mes in de hand heeft genomen, en/of - een mes (met de punt) tegen de rug en/of schouder van die [slachtoffer 1] heeft
gehouden/gedrukt, en/of - (met kracht) een mes in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bewogen, en/of - die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met een mes heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 30 juli 2013 te Beekbergen, althans in de gemeente
Apeldoorn, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2]), met een mes heeft gestoken/gesneden, waardoor deze letsel
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 30 juli 2013 te Beekbergen, althans in de gemeente
Apeldoorn, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft
verdachte opzettelijk dreigend - een mes getoond aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], en/of - een mes (met de punt) tegen de rug en/of schouder van die [slachtoffer 1]
gehouden/gedrukt, en/of - tegen die [slachtoffer 1] (op dreigende manier) gezegd:"[slachtoffer 1], ik heb een mes" en/of woorden van gelijke aard of strekking, en/of - heeft geweigerd om het mes af te geven/los te laten, ondanks een of meer dringende verzoeken daartoe van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], waardoor een dreigende situatie bleef bestaan;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 10 oktober 2014 en 21 november 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte beide keren verschenen en bijgestaan door mr. P. Buikes, advocaat te Apeldoorn.
De officier van justitie, mr. H.J. Timmer, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

3.Vrijspraak

Ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het opzet heeft gehad op het zwaar mishandelen van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte van het onder 2 primair tenlastegelegde vrijspreken.
4. De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 november 2013 van [betrokkene] namens de benadeelde [instelling]; [2]
- het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 8 november 2013 [3] en
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 oktober 2014. [4]
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft (impliciet) gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder 2 subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 2] heeft op 5 augustus 2013 aangifte gedaan van mishandeling door verdachte. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij werkzaam is bij stichting [instelling] te Beekbergen, een instelling voor personen met een licht verstandelijke handicap. Zij bevond zich op 30 juli 2013 in de keuken. Zij zag dat haar collega [slachtoffer 1] bezig was om met een van de bewoners, te weten [verdachte], de vaatwasser in te ruimen. Op een gegeven moment zag zij dat [slachtoffer 1] werd aangevallen door [verdachte]. [verdachte] had in zijn linkerhand een mes vast. [slachtoffer 1] had [verdachte] bij zijn beide polsen vast. [verdachte] was op dat moment agressief. [slachtoffer 2] probeerde het mes uit de handen van [verdachte] te pakken en zag dat hij genoeg kracht kon zetten om haar daarmee te snijden. Even later zag zij dat ze een flinke snee in haar middelvinger had. Door de snijwond had [slachtoffer 2] veel pijn. De verbalisant constateerde een diepe wond in de middelvinger met hechtingen. [5]
[slachtoffer 1] heeft op 5 augustus 2013 aangifte gedaan van mishandeling. Hordijk heeft verklaard dat hij op 30 juli 2013 bezig was met [verdachte] om de vaatwasser in te ruimen. Op enig moment hoorde hij [verdachte] zeggen: “[slachtoffer 1], ik heb een mes.” [slachtoffer 1] pakte gelijk de polsen vast van [verdachte], die in zijn linkerhand een mes vasthield. [verdachte] verzette zich met kracht. [slachtoffer 2] was te hulp geschoten. [verdachte] bleef agressief en wilde [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] steken, aldus [slachtoffer 1]. Met een zogenaamde veegtrap wist [slachtoffer 1] [verdachte] naar de grond te brengen. Nadat [verdachte] met behulp van inmiddels andere gearriveerde collega’s in bedwang kon worden gehouden, bemerkte [slachtoffer 1] dat hij een lichte snee op zijn rechter onderarm had. De verbalisant constateerde een licht litteken op de onderarm rechts. [6]
Verdachte heeft op 9 november 2013 tegenover de politie verklaard dat hij in de keuken bezig was met [slachtoffer 1]. Hij kreeg een aanval omdat [slachtoffer 1] iets zei wat hem niet beviel. Hij pakte een aardappelschilmes en voelde zich kwaad worden. Het mes wilde hij aanvankelijk niet loslaten. “Als ik boos ben dan ben ik sterk en laat ik niet los” , aldus verdachte. [7]
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 subsidiar tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 08 november 2013 te Beekbergen, opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer bij zorginstelling [instelling], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een
brandende aansteker, in aanraking gebracht met een matras/bed, ten gevolge waarvan die matras en een dekbed gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die kamer en het gebouw van bovengenoemde zorginstelling, en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in dat gebouw verblijvende personen te duchten was;
2.
hij op 30 juli 2013 te Beekbergen,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]), met een mes heeft gesneden, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
mishandeling, meermalen gepleegd
De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 en feit 2 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een maand gevangenisstraf en de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de eerste plaats aangegeven dat hij – ingeval van een bewezenverklaring -het opleggen van een maand gevangenisstraf alleszins redelijk acht. De raadsman heeft voorts bepleit een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen zoals de psychiater en de GZ-psychologen in hun eerste rapporten hebben overwogen. De raadsman stelt zich in het bijzonder op het standpunt dat er met verdachte goede afspraken zijn te maken en dat gelet hoe verdachte zich thans opstelt het mee zal vallen met het schenden van de voorwaarden.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 23 oktober 2014 en
 een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, d.d. 16 mei 2014 en een aanvulling daarop d.d. 19 november 2014, betreffende verdachte;
 een Pro Justitia rapportage d.d. 17 januari 2014 van [psycholoog 1], GZ-psycholoog onder supervisie van [psycholoog 2], GZ-psycholoog en een aanvulling daarop d.d. 12 november 2014 door [psycholoog 2] voornoemd;
 een Pro Justitia rapportage van [psychiater], psychiater d.d. 18 januari 2014 en een aanvulling daarop d.d. 14 november 2014.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft met de bewezenverklaarde brandstichting in een zorginstelling waar hij verbleef een zeer gevaarlijke situatie gecreëerd. Hierbij is niet alleen brand ontstaan in zijn eigen zit-slaapkamer, maar had dit bij het niet tijdig ontdekken daarvan ook brand en/of een gevaarlijke rookontwikkeling kunnen veroorzaken in de aangrenzende zit-slaapkamers en zelfs in het gehele gebouw. Verdachte heeft door zijn handelen de levens van de in het gebouw aanwezige andere bewoners en personeel in gevaar gebracht. Daarnaast heeft verdachte twee zorgverleners mishandeld. Het gaat hierbij om personen die verdachte dagelijks de hem noodzakelijke zorg bieden om het verblijf in de instelling zo goed als mogelijk te maken.
Verdachte is blijkens zijn strafblad eerder veroordeeld voor een brandstichting tot een onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, zij het dat deze veroordeling inmiddels uit 2005 dateert.
Uit de door [psycholoog 2] en [psycholoog 1], beiden GZ-psycholoog, opgestelde rapportage van 17 januari 2014 blijkt het volgende.
Bij verdachte is sprake van lichte zwakzinnigheid, een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO en een psychotische stoornis NAO. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en hebben voorts in die periode in sterke mate doorgewerkt. De wederzijdse wisselwerking tussen zijn verstandelijke beperking (onder meer het onvoldoende de gevolgen van zijn handelen kunnen overzien) en de pervasieve ontwikkelingsstoornis (onder meer de geobsedeerdheid door vuur en het moeilijk onderscheid kunnen maken tussen fantasie en werkelijkheid, driftbuien en woedeaanvallen) hebben een versterkend karakter op elkaar gehad en maakte dat de spanning in een zeer kort tijdsbestek opliep. Verdachte kon de weerstand tot brandstichting en hierbij naar zijn zeggen het nemen van wraak niet weerstaan. Geadviseerd wordt om verdachte, bij een bewezenverklaring, als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De GZ-psychologen noemen zijn gebrek aan inlevingsvermogen, vanuit autisme zijn obsessie met vuur, problemen met veranderingen, geen zelfcorrigerend vermogen, het geheel niet kunnen overzien en hierdoor de gevolgen van zijn daden niet goed kunnen inschatten, als factoren die van belang kunnen zijn voor de kans op recidive. Voor een adequate behandeling, lijkt een klinische vorm van zorg geïndiceerd te zijn, waarbij zeer intensieve begeleiding noodzakelijk is, om (agressieve) incidenten zoveel mogelijk te kunnen voorkomen. Hierbij wordt gedacht aan een behandelcentrum dat is gespecialiseerd in de behandeling van personen die sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt (SGLVG) zijn. De inschatting is dat in aanvang een hoge mate van zorg/behandelintensiteit binnen een matige beveiliging noodzakelijk is, binnen een verplichtend kader. Aanvankelijk wordt gedacht aan een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Uit het aanvullend rapport van 12 november 2014 van GZ-psycholoog [psycholoog 2] komt naar voren dat verdachte zich weliswaar voor een deel aan een mogelijke terbeschikkingstelling met voorwaarden lijkt te kunnen houden, anderzijds inherent aan de problematiek van verdachte, blijft de kans aanwezig dat er periodiek, ook binnen een stringenter kader, sprake zal zijn van escalaties. Dat deze kans reëel is blijkt uit de incidenten die zich hebben voorgedaan in de periode 13 april 2014 tot en met 23 september 2014. Binnen het kader van een rechterlijke machtiging (RM) zou het kunnen toepassen van dwangmiddelen ingezet kunnen worden. De periodieke toetsing van de RM zou echter voor veel spanning zorgen bij verdachte. Daarnaast kan en mag niet vooruit gelopen worden dat de RM ook daadwerkelijk ieder jaar verlengd zal worden.Uiteindelijk blijft er volgens Saletniet veel meer over dan een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Verdachte kan dan langdurend de hulp krijgen die hij behoeft en hij hoeft niet jaarlijks beoordeeld te worden. Daarnaast kunnen – indien noodzakelijk – de nodige dwangmiddelen zoals vrijheidsbeperkende maatregelen en separatie worden ingezet. Hierdoor zal het recidiverisico minimaliseren en zal de veiligheid van verdachte en zijn omgeving zo optimaal mogelijk gewaarborgd blijven.
Uit de door [psychiater], psychiater, opgestelde rapportage van 18 januari 2014 blijkt het volgende.
Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een impulscontrolestoornis, pyromanie uit te sluiten, een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO en een psychotische stoornis NAO en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en de tenlastegelegde gedragingen kunnen daaruit verklaard worden. Verdachte heeft in de instelling waar hij destijds verbleef, [instelling], al vele malen incidenten gegeven welke het laatste jaar zijn toegenomen. Hij reageert spanning of onvrede af met agressie naar materiaal, dreiging met agressie naar mensen en daadwerkelijke agressie en brandstichting. Door zijn zwakbegaafdheid en pervasieve ontwikkelingsstoornis met een impulscontrolestoornis was hij niet in staat om de situatie die aan de basis ligt van het tenlastegelegde adequaat op te lossen en om met zijn emoties om te gaan. Voor het tenlastegelegde wordt verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar ingeschat. Er is sprake van een structurele stoornis zodat verwacht wordt dat hij daarvoor ook in de toekomst zorg nodig blijft houden. Mogelijk dat een behandeling in een specifieke SGLVG voorziening verbetering kan brengen in zijn toestand en het gevaar voor herhaling kan verminderen. Binnen die instelling is een stevig juridisch kader nodig zodat de nodige zorg en beveiliging geboden kan worden. Hierbij wordt gedacht aan een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Uit het aanvullend rapport van 14 november 2014 van [psychiater] komt naar voren dat, gezien de incidenten die voorafgaand aan het opstellen van het aanvullend rapport hebben plaatsgevonden, het mogelijk moet zijn om in te grijpen ook tegen de wil van verdachte in. Een dergelijk ingrijpen is in geval van een een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet mogelijk. De indicatiestelling forensische zorg (IFZ) heeft verdachte aangemeld bij meerdere SGLVG instellingen. Deze instellingen vinden het kader TBS met voorwaarden te vrijwillig en wijzen daarom een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden af. [psychiater] adviseert een terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen zodat verdachte opgenomen kan worden in een SGLVG voorziening met intensieve zorg en om te beginnen op een tamelijk hoog niveau.
Uit het reclasseringsadvies van 16 mei 2014 blijkt het volgende.
Door de complexe psychiatrische problematiek is verdachte gebaat bij een zeer gestructureerde omgeving met een hoge zorgintensiteit. Een vorm van intensieve begeleiding met expertise en aandacht voor LVG, autisforme- en psychotische problematiek is noodzakelijk om agressieve uitingen zoveel mogelijk te kunnen voorkomen. Het moeten kunnen toepassen van dwangmiddelen, als separatie en gedwongen medicatie inname, is hierbij niet ondenkbaar. Verdachte verblijft thans op basis van een rechterlijke machtiging bij [kliniek]. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden acht de reclassering niet geïndiceerd, omdat verdachte zich gelet op diens problematiek niet in staat zal zijn zich te houden aan de bijzondere voorwaarden. Er zal sprake moeten zijn van het kunnen toepassen van dwangmiddelen op die momenten dat betrokkene zich agressief uit richting andere personen of zichzelf.
Uit het aanvullend reclasseringsadvies van 19 november 2014 komt naar voren dat er in de periode van 13 april 2014 tot 23 september 2014 zich verschillende gewelddadige incidenten hebben voorgedaan in [kliniek]. Tijdens de opname is dan ook gebleken dat er binnen de behandeling van verdachte de mogelijkheid moet zijn tot het toepassen van dwangmiddelen. Het toepassen van dwangmiddelen is niet enkel voor de veiligheid van verdachte maar ook voor de veiligheid van betrokken hulpverleners.
In navolging van [psycholoog 2] en [psychiater] adviseert de reclassering om verdachte klinisch te laten behandelen in het kader van TBS met dwangverpleging en zo de kans op recidive te verkleinen en betrokkene de veiligheid en zorg te kunnen bieden die, gelet op de aanwezige problematiek, noodzakelijk is.
De rechtbank neemt voormelde conclusies, op de in de rapportages daarvoor bijeengebrachte gronden, over en maakt het oordeel van de gedragsdeskundigen tot het hare.
De rechtbank concludeert dat er bij verdachte kan worden gesproken van een zekere mate van verwijtbaarheid van de door hem gepleegde feiten, hetgeen er ook toe heeft geleid de verdachte strafbaar te achten. De rechtbank is gelet daarop en op de ernst van de feiten van oordeel dat verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een maand moet worden opgelegd.
De rechtbank is daarnaast, op grond van hetgeen in de rapportages van de gedragsdeskundigen naar voren is gebracht, van oordeel dat er, als gevolg van de geconstateerde ziekelijke stoornissen, bij verdachte sprake is van een zodanig gevaar voor herhaling van soortgelijke gewelddadige delicten ten opzichte van personen, dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling van verdachte en een in dat kader te realiseren intensieve klinische behandeling van verdachte eist. De rechtbank geeft daarom ook een last tot verpleging van overheidswege, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten brandstichting met gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 37a, 37b, 38e, 57, 152 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair tenlastegelegde;
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 4, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is
t
en aanzien van feit 2 subsidiair:
mishandeling, meermalen gepleegd
  • verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
  • veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
  • beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht;
  • gelast dat veroordeelde
Aldus gewezen door:
mr. Kropman (voorzitter), mr. Driessen en mr. Knoop, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Koster, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 december 2014.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Apeldoorn, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2013151669, gesloten op 10 november 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.P. 22-23
3.P. 38-40
4.Proces-verbaal ter terechtzitting van 10 oktober 2014
5.Proces-verbaal aangifte, p. 51-52
6.Proces-verbaal aangifte, p. 54-55
7.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 29-30