ECLI:NL:RBGEL:2014:7667

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
06/922752-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Lookeren Campagne
  • A. Prisse
  • J. Sonneveldt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van overtreding van de Wet op het financieel toezicht zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het medeplegen van een overtreding van artikel 2:55, lid 1 van de Wet op het financieel toezicht. De verdachte, die samen met anderen handelde, heeft in de periode van 1 september 2007 tot en met 15 september 2008 zonder de vereiste vergunning beleggingsobjecten aangeboden, specifiek participaties in onroerend goed op de Dominicaanse Republiek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet is verschenen tijdens de zittingen, maar dat zijn raadsman, mr. P.J. Zandt, wel aanwezig was en gemachtigd was om het woord te voeren.

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 3,5 jaar geëist, maar de verdediging heeft betoogd dat er ernstige vormverzuimen zijn gepleegd, waaronder het ontbreken van tapmachtigingen en een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat de bewijsvoering voldoende is om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en meermalen heeft gehandeld zonder vergunning, wat de integriteit van het financiële verkeer in gevaar heeft gebracht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat, gezien de omstandigheden van de zaak en de reeds opgelegde straf in een andere zaak, er geen straf of maatregel aan de verdachte wordt opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig verklaard aan het tenlastegelegde feit, maar heeft geen verdere sanctie opgelegd, rekening houdend met de ernst van de overtreding en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
team strafrecht
zittingsplaats Zutphen
parketnummer : 06/922752-12
data zitting : 6 november 2012, 4 november 2014 en 26 november 2014
datum uitspraak : 10 december 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige economische kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het Functioneel Parket
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres 1]
plaats : [woonplaats], Duitsland
Raadsman: mr. P.J. Zandt, advocaat te Amsterdam.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Gefisnummer 43712 (OPV-1)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september
2007 tot en met 15 september 2008, te Ugchelen, gemeente Apeldoorn, en/of
elders in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen en/of alleen, (telkens) opzettelijk zonder een daartoe door de
[betrokkene 1] verleende vergunning (een)
beleggingsobject(en), te weten participaties (in de vorm van [betrokkene 2]
) in onroerend goed op de Dominicaanse Republiek
(onder de naam [naam]), heeft/hebben aangeboden;
art 2:55 lid 1 Wet op het financieel toezicht

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 29 augustus 2012, 6 november 2012, 4 november 2014 en 26 november 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte telkens niet verschenen. Wel verschenen is zijn raadsman, mr. P.J. Zandt, advocaat te Amsterdam, die telkens heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om het woord ter zitting te voeren.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde en de onder parketnummer 06/922751-09 tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3,5 jaar.
De raadsman van verdachte heeft het woord ter verdediging gevoerd.

3.Ontvankelijkheid OM.

De raadsman heeft – kort gezegd – aangevoerd dat het onderzoek Dombé zijn oorsprong vond in een zelfstandig onderzoek van de [betrokkene 1] waarbij de [betrokkene 1] zich richtte op [betrokkene 3]). Op basis van het Aanvangsproces-verbaal AH-001 in samenhang met het proces-verbaal AH-004 zijn vervolgens dwangmiddelen ingezet tegen verdachte, althans tegen de aan hem gelieerde onderneming [betrokkene 4]. De raadsman stelt zich op het standpunt dat op grond van de op dat moment beschikbare gegevens, wat verdachte of een aan hem gelieerde onderneming betreft, geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Bovendien bevinden zich bij de stukken geen tapmachtigingen van de rechter-commissaris wat betreft de periode van 2 tot 10 september 2008. Dit alles dwingt tot de conclusie dat de inzet van het dwangmiddel van het tappen van telefoonlijnen van de aan verdachte gelieerde onderneming en de daaruit voortvloeiende onderzoeksresultaten onrechtmatig zijn. Deze ernstige vormverzuimen zijn onherstelbaar en verdachte is in zijn belangen geschaad. In combinatie met de forse overschrijding van de redelijke termijn dienen zij te leiden tot niet‑ontvankelijkheid van de officier van justitie.
3.2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in AH-004 de verdenking tegen verdachte uitdrukkelijk en genoegzaam is omschreven. Op basis van deze ambtshandeling zijn tapmachtigingen aangevraagd bij de rechter-commissaris. Weliswaar bevinden zich niet alle door de rechter-commissaris afgegeven machtigingen in het dossier, maar uit de tapbevelen blijkt onmiskenbaar het bestaan van de daarvoor door de rechter‑commissaris afgegeven machtigingen. Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat sprake is van een tardief verweer. Ook rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn kan wat de raadsman heeft aangevoerd niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
3.3
De beoordeling
Volgens inmiddels vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging als een in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg, slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim of de vormverzuimen daarin bestaan, dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank stelt vast dat de onderzoeken Coba en Kielzog voortkomen uit het onderzoek Dombé. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de betwiste tapmachtigingen in Dombé op basis van AH-004 en AH-001 zijn afgegeven ten laste van [betrokkene 4] en strikt genomen niet ten laste van verdachte of diens medeverdachte. Uit AH-001 komt onder meer naar voren dat de [betrokkene 1] op 26 augustus 2008 aangifte heeft gedaan tegen [betrokkene 3], op de grond dat [betrokkene 3] in strijd met de Wet op het financieel toezicht beleggingen in op de Dominicaanse Republiek gelegen onroerend, zogeheten [betrokkene 2], aanbood. Door de bestuurder van [betrokkene 3] werd meegedeeld dat deze [betrokkene 2] onder meer werden verkocht door verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte]. Het verkoopteam zou gevestigd zijn op het adres [adres 2] te Ugchelen. Volgens de Kamer van Koophandel was op dit adres onder meer het bedrijf [betrokkene 4] gevestigd. De middellijk eigenaren en bestuurders van dit bedrijf waren diezelfde [verdachte] en [medeverdachte]. De officier van justitie heeft vervolgens, na verkregen machtigingen daarvoor van de rechter‑commissaris, vanaf 2 september 2008 de met een aantal telefoonnummers gevoerde gesprekken opgenomen. Aan deze gesprekken namen onder meer verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] deel. Vervolgens zijn op 15 september 2008 onder leiding van de rechter-commissaris en de officier van justitie woningen en bedrijfspanden doorzocht.
De rechtbank stelt met de raadsman en de officier van justitie vast dat in het dossier enkele in tapbevelen vermelde machtigingen ontbreken. Dit doet aan de rechtmatigheid van het opnemen van telefoonverkeer echter niet af. Op grond van de inhoud van de door de officier van justitie gegeven bevelen en het feit dat de rechter-commissaris mede op basis van informatie uit getapte telefoongesprekken heeft besloten doorzoekingen te doen, is het bestaan van de in het dossier ontbrekende tapmachtigingen voldoende komen vast te staan. Een aantal getapte telefoonlijnen was in gebruik bij [betrokkene 4] waarvan de bestuurders, verdachte en medeverdachte [medeverdachte], op grond van de door de [betrokkene 1] verzamelde informatie en het daaropvolgend onderzoek als verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering konden worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de rechter‑commissaris in redelijkheid tot het afgeven van de bewuste tapmachtigingen kunnen komen.
Overschrijding van de redelijke termijn kan hooguit tot strafvermindering en niet (langer) tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie leiden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan al met al niet worden gezegd dat verdachte doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van diens belangen aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

4.De beslissing inzake het bewijs

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 september 2007 tot en met 15 september 2008, te Ugchelen, gemeente Apeldoorn, en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk zonder een daartoe door de [betrokkene 1] verleende vergunning een beleggingsobject, te weten participaties (in de vorm van [betrokkene 2]) in onroerend goed op de Dominicaanse Republiek (onder de naam [naam]), heeft aangeboden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2:55, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, terwijl dit feit opzettelijk wordt begaan, meermalen gepleegd.
Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

7.De motivering van de sanctie(s)

Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 22 november 2010.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte de Wet op het financieel toezicht heeft overtreden. Verdachte bood samen met een mededader beleggingsproducten aan zonder dat zij daarvoor over een vergunning van de [betrokkene 1] beschikten. Ondanks aanwijzingen van de [betrokkene 1] dat een vergunning was vereist zijn verdachte en diens mededader door blijven gaan met het aanbieden van het product. Door op deze wijze te handelen hebben verdachte en diens mededaders de integriteit van het financiële en economische verkeer en het vertrouwen dat spelers op de financiële markt in elkaar moeten kunnen hebben, in ernstige mate geschaad.
De officier van justitie heeft in haar eis geen splitsing aangebracht tussen de onderhavige strafzaak en de zaak met parketnummer 06/922751-09. De rechtbank heeft evenwel op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht bij het bepalen van een straf rekening gehouden met de straf die de verdachte bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Gelderland van 10 december 2014 in de zaak met parketnummer 06/922751-09 is opgelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar. De rechtbank acht het, gelet op die straf, aangewezen verdachte geen straf of maatregel op te leggen voor het in deze zaak bewezen verklaarde feit.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen van het 9a, 63, 91 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 2:55 van de Wet op het financieel toezicht.

8.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder 4, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2:55, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, terwijl dit feit opzettelijk wordt begaan, meermalen gepleegd
  • verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
  • bepaalt dat
Aldus gewezen door:
mr. Van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. Prisse en mr. Sonneveldt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Koster, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 december 2014.
Mr. Sonneveldt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.