In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het medeplegen van een overtreding van artikel 2:55, lid 1 van de Wet op het financieel toezicht. De verdachte, die samen met anderen handelde, heeft in de periode van 1 september 2007 tot en met 15 september 2008 zonder de vereiste vergunning beleggingsobjecten aangeboden, specifiek participaties in onroerend goed op de Dominicaanse Republiek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet is verschenen tijdens de zittingen, maar dat zijn raadsman, mr. P.J. Zandt, wel aanwezig was en gemachtigd was om het woord te voeren.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 3,5 jaar geëist, maar de verdediging heeft betoogd dat er ernstige vormverzuimen zijn gepleegd, waaronder het ontbreken van tapmachtigingen en een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat de bewijsvoering voldoende is om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en meermalen heeft gehandeld zonder vergunning, wat de integriteit van het financiële verkeer in gevaar heeft gebracht.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat, gezien de omstandigheden van de zaak en de reeds opgelegde straf in een andere zaak, er geen straf of maatregel aan de verdachte wordt opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig verklaard aan het tenlastegelegde feit, maar heeft geen verdere sanctie opgelegd, rekening houdend met de ernst van de overtreding en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.