Op 10 december 2014 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het medeplegen van een overtreding van artikel 2:55, lid 1 van de Wet op het financieel toezicht. De verdachte, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.B.W.G. Beutener. De tenlastelegging betrof het aanbieden van beleggingsobjecten zonder de vereiste vergunning van de toezichthouder. Dit gebeurde in de periode van 1 september 2007 tot en met 15 september 2008, waarbij de verdachte samen met anderen handelde in participaties in onroerend goed op de Dominicaanse Republiek.
Tijdens de zittingen op 29 augustus 2012, 4 november en 26 november 2014 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor de feiten die hem ten laste waren gelegd. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk en zonder vergunning handelde, maar besloot geen straf of maatregel op te leggen, mede gezien de omstandigheden van de zaak en eerdere veroordelingen van de verdachte.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte de integriteit van het financiële verkeer had geschaad door zonder vergunning beleggingsproducten aan te bieden. De beslissing om geen straf op te leggen werd onderbouwd door de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet op het financieel toezicht toegepast in haar uitspraak.