ECLI:NL:RBGEL:2014:7906

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
19 december 2014
Zaaknummer
05/820268-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag

Op 19 december 2014 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 58-jarige rijschoolhouder die verantwoordelijk werd gehouden voor een verkeersongeval op 27 februari 2014 te Boven-Leeuwen. De verdachte reed met zijn personenauto op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer en kwam in botsing met een snorfiets, waarbij een 16-jarig meisje om het leven kwam en een 15-jarig meisje ernstig gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend had gereden, wat leidde tot het fatale ongeval. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak en stelde dat de verdachte mogelijk een black-out had gehad, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte schuld had aan het ongeval, en legde een taakstraf op van 240 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden op. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/820268-14
Datum zitting : 5 december 2014
Datum uitspraak : 19 december 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte],
geboren op : [geboortedatum],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
raadsman : mr. W. van de Velde, advocaat te Rhenen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 27 februari 2014 te Boven-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Trambaan (komende uit de richting van de Tesstraat en gaande in de richting van de Molenstraat), roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate, op het voor hem liggende weggedeelte van die weg en/of op het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(daarbij) naar links heeft gestuurd, en/of
(daarbij) geheel of gedeeltelijk is terecht gekomen op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemd weggedeelte, zonder dat er enige te rechtvaardigen aanleiding of reden was om op dat weggedeelte te (gaan) rijden, en/of
(daarbij) niet heeft voldaan aan de verplichting zoveel mogelijk rechts te houden, als bedoeld in artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, en/of (daarbij) met de linker wielen van het door hem bestuurde motorrijtuig geheel of gedeeltelijk in de, gelet op de rijrichting van verdachte, linker berm terecht is gekomen, en/of
(vervolgens) op dat weggedeelte, bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een hem tegemoetkomend (toen dicht genaderd zijnde) ander motorrijtuig (snorfiets),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2]) werd gedood en/of een ander (genaamd [slachtoffer 1]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd
toegebracht;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 27 februari 2014 te Boven-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Trambaan, komende uit de richting van de Tesstraat en gaande in richting van de Molenstraat, (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate, op het voor hem liggende weggedeelte van die weg en/of op het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of (daarbij) naar links heeft gestuurd, en/of (daarbij) geheel of gedeeltelijk is terecht gekomen op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemd weggedeelte, zonder dat er enige te rechtvaardigen aanleiding of reden was om op dat weggedeelte te (gaan) rijden, en/of (daarbij) niet heeft voldaan aan de verplichting zoveel mogelijk rechts te houden, als bedoeld in artikel 3 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, en/of (daarbij) met de linker wielen van het door hem bestuurde motorrijtuig geheel of gedeeltelijk in de, gelet op de rijrichting van verdachte, linker berm
terecht is gekomen, en/of (vervolgens) op dat weggedeelte, bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een hem tegemoetkomend
(toen dicht genaderd zijnde) ander motorrijtuig (snorfiets), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 5 december 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. W. van de Velde, advocaat te Rhenen.
De officier van justitie, mr. A. Reah, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 27 februari 2014 reed verdachte te Boven-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal, als bestuurder van zijn personenauto over de trambaan. Hij kwam uit de richting van de Tesstraat en ging in de richting van de Molenstraat. Op die weg is verdachte geheel op het weggedeelte voor tegemoetkomend verkeer terechtgekomen. Daar is verdachte in botsing gekomen met een snorfiets, als gevolg waarvan de bestuurster van die snorfiets, [slachtoffer 2], is komen te overlijden. [2] Ook is [slachtoffer 1], die achterop de snorfiets zat, gewond geraakt. Ten gevolge van het ongeval heeft zij onder andere matig-ernstig traumatisch schedelhersenletsel en een longcontusie opgelopen en heeft zij thans een (niet-aangeboren) hersenafwijking. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit. Meer in het bijzonder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte een aanmerkelijke verkeersfout heeft begaan als gevolg waarvan [slachtoffer 2] is komen te overlijden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6, noch in de zin van artikel 5, van de Wegenverkeerswet 1994 (verder te noemen: WVW). Verdachte heeft niet te hard gereden en had niet gedronken toen hij de auto bestuurde. Verder kan verdachte zich de toedracht van het ongeval niet herinneren. Verdachte doet een beroep op verontschuldigbare onmacht. Hiertoe is aangevoerd dat niet uit te sluiten is dat verdachte een black-out heeft gehad. Derhalve dient verdachte te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd, kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 opleveren. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat één ernstige verkeersovertreding, zoals het rijden op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer, voldoende
kanzijn voor ‘schuld’ in de zin van artikel 6 WVW. Daarbij komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden gespiegeld aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Voor schuld in de zin van genoemd artikel is ten minste nodig dat sprake is van het in aanmerkelijke mate niet in acht nemen van de normaal te verlangen voorzichtigheid.
Van iedere bestuurder mag worden verwacht dat hij anticipeert op verkeerssituaties en dat hij zich vergewist van de eventuele aanwezigheid van ander verkeer dat hij daarbij kan ontmoeten.
Voorts mag van iedere bestuurder worden verwacht dat hij voortdurend in staat is zijn voertuig onder controle te houden om veilig aan het verkeer deel te nemende en om de benodigde verkeershandelingen te verrichten.
Verdachte is op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen, terwijl daar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] [4] op een snorfiets reden. Getuige [getuige] heeft verklaard dat de auto (van verdachte) in een vloeiende beweging naar de verkeerde kant van de weg is gegleden. [5] Ook [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij zag dat de tegemoetkomende auto geleidelijk op hun weghelft kwam rijden, dat hij recht op hen af kwam rijden en dat [slachtoffer 2] hem niet meer kon ontwijken. [6]
Vast staat dus dat verdachte niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om zoveel mogelijk rechts te houden, alsook dat dit verkeersgedrag ten grondslag heeft gelegen aan het fatale ongeval.
Het verweer dat de toedracht van het ongeval niet kan worden vastgesteld wordt, gelet op het voorgaande, dan ook verworpen.
Door op de verkeerde weghelft te rijden en daarbij niet uit te wijken voor het naderende verkeer, heeft verdachte niet aan voormelde zorgplicht voldaan. Het hiervoor omschreven verkeersgedrag kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in art. 6 Wegenverkeerswet 1994 te wijten is. Dat kan evenwel anders zijn indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden - bijvoorbeeld dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde - waaruit volgt dat van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte een black-out moet hebben gehad, waardoor hem een dergelijk beroep op verontschuldigbare onmacht toekomt. Desgevraagd heeft de raadsman verklaard dat hij dit verweer niet kan, of behoeft, te onderbouwen.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Het enkele stellen dat sprake is geweest van een black-out is onvoldoende voor een geslaagd beroep op verontschuldigbare onmacht.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren waarom hij op de verkeerde weghelft is terechtgekomen. In zijn verklaringen komt verdachte, tijdens uitvoerige en kritische vraagstellingen ter terechtzitting, volhardend en oprecht over. De rechtbank twijfelt er dan ook niet aan dat verdachte zich de toedracht van het ongeval niet meer kan herinneren. Temeer nu uit de overgelegde medische informatie blijkt dat bij verdachte waarschijnlijk sprake is geweest van dissociatieve amnesie, passend bij een acute stress-stoornis, wat maakt dat aannemelijk is dat hij zich een belangrijk aspect van het trauma niet kan herinneren.
De enkele omstandigheid dat een persoon zich de toedracht waarom deze op de verkeerde weghelft terecht is gekomen niet kan herinneren, kan echter geen grond vormen voor een geslaagd beroep op verontschuldigbare onmacht.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich heeft laten onderzoeken op een eventuele medische toedracht van zijn ‘black-out’ of bewustzijns-/geheugenverlies. Uit dit onderzoek is geen medische reden voor een mogelijk verminderde mate van bewustzijn gevonden. [7]
Nu geen enkele onderbouwing van een mogelijk verminderde mate van bewustzijn ten tijde van het ongeval is gegeven, verwerpt de rechtbank het black-out-verweer.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 27 februari 2014 te Boven-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Trambaan (komende uit de richting van de Tesstraat en gaande in de richting van de Molenstraat), aanmerkelijk onoplettend heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
(daarbij) niet op het voor hem liggende weggedeelte van die weg en op het overige verkeer heeft gelet en is blijven letten, en
(daarbij) geheel is terecht gekomen op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemd weggedeelte, zonder dat er enige te rechtvaardigen aanleiding of reden was om op dat weggedeelte te (gaan) rijden, en
(daarbij) niet heeft voldaan aan de verplichting zoveel mogelijk rechts te houden, als bedoeld in artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, en
(vervolgens) op dat weggedeelte, bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, is gebotst tegen een hem tegemoetkomend (toen dicht genaderd zijnde) ander motorrijtuig (snorfiets),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2]) werd gedood en een ander (genaamd [slachtoffer 1]) zwaar lichamelijk letsel
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl het een ongeval betreft waarbij een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot de maximaal mogelijke taakstraf, te weten voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis als verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar.
Het standpunt van de verdediging
Naast het primaire pleidooi tot vrijspraak heeft de verdediging ervoor gepleit dat geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zal worden opgelegd. Verdachte heeft ook veel moeite met dit feit en hij moet leren leven met de gevolgen van dit ongeval. Verdachte is voorts voor zijn werk afhankelijk van zijn rijbewijs.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 27 oktober 2014.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft is op de verkeerde weghelft terechtgekomen zonder verklaarbare reden. Dit gebeurde terwijl hij reed op een weg met aan weerszijden fiets(suggestie)stroken waarop mogelijk (brom)fietsverkeer aanwezig was. Verdachte heeft de verkeersveiligheid van deze zwakke verkeersdeelnemers ernstig in gevaar gebracht.
De verkeersgedragingen van verdachte hebben, in dit geval, geleid tot een buitengewoon tragisch ongeval, waarbij een 16-jarig meisje om het leven is gekomen en een 15-jarig meisje ernstig gewond is geraakt.
De rechtbank realiseert zich tot welk onuitsprekelijk en onherstelbaar leed dit ongeval heeft geleid bij de nabestaanden van [slachtoffer 2]. Tijdens de terechtzitting van 5 december 2014 hebben de nabestaanden van hun grote verdriet, alsook hun frustratie, doen blijken.
Ook [slachtoffer 1], die zwaar gewond is geraakt, heeft ter terechtzitting kenbaar gemaakt hoe ernstig voor haar de gevolgen van het ongeval zijn, en met welk verdriet zij kampt.
Verdachte zelf heeft tijdens de terechtzitting laten zien dat het ongeval, en de fatale gevolgen daarvan, hem in hoge mate heeft aangegrepen. De wetenschap dat door zijn handelen een jonge vrouw om het leven is gekomen en een andere jonge vrouw zwaar letsel is toegebracht, drukt zwaar op verdachte, maar daarnaast ook op zijn vrouw en gezinsleden.
De reden waarom verdachte op de verkeerde weghelft is terechtgekomen, is niet duidelijk geworden. De nabestaanden hebben laten blijken dat zij er grote moeite mee hebben dat de precieze oorzaak niet helder is, en dat verdachte daarover geen uitspraak kan doen. Het belemmert hen in het verwerken van hun verdriet over het overlijden van hun dochter respectievelijk over het ernstige letsel van [slachtoffer 1].
De rechtbank heeft ter terechtzitting goede notie genomen van deze frustratie en kan deze ook plaatsen.
Nu echter uit overgelegde medische informatie blijkt dat bij verdachte waarschijnlijk sprake is geweest van dissociatieve amnesie, passend bij een acute stress-stoornis, wat maakt dat aannemelijk is dat hij zich een belangrijk aspect van het trauma niet kan herinneren, houdt de rechtbank het ervoor dat verdachte zich (thans) daadwerkelijk de toedracht van het ongeval niet meer kan herinneren.
Dit laatste laat, zoals hiervoor overwogen, echter wel onverlet dat hij schuld in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 heeft aan het ongeval.
Gelet op alles wat is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak de maximaal mogelijke taakstraf passend en geboden is, zoals de officier van justitie heeft gevorderd. Tevens ziet de rechtbank in de aard en ernst van de overtreding en de verstrekkende gevolgen daarvan aanleiding tot het opleggen van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden, zoals de officier van justitie heeft gevorderd. Anders dan de officier van justitie daarnaast nog heeft gevorderd, zal de rechtbank niet – eveneens – een voorwaardelijke rij-ontzegging opleggen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikel 6, 175, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (eenhonderdtwintig) dagen.
en voorts tot:
Ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 12 (twaalf) maanden,
met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
Aldus gewezen door:
mr. A.M. van Gorp (voorzitter), mr. E. de Boer en mr. W.L.J.M. Duijst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 december 2014.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Gelderland-Zuid, district Tweestromenland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL082M-2014020054, gesloten op 17 juni 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal VOA, p. 23, proces-verbaal van verhoor getuige, 20 en verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 5 december 2014.
3.Een geneeskundige verklaring, p. 33 en proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1], p. 28.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1], p. 26.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], p. 20.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1], p. 26.
7.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 5 december 2014.